• No results found

3. Methode van onderzoek

3.4. Corpus

Voordat ik de resultaten van mijn analyse presenteer, verantwoord ik in deze paragraaf eerst het corpus voor dit onderzoek. Voor het beantwoorden van mijn onderzoeksvraag maak ik gebruik van boeken die geschreven zijn door Jacques Vriens en Guus Kuijer. Een verantwoording voor de geselecteerde auteurs en hun boeken volgt in deze paragraaf.

3.4.1. Verantwoording auteurs

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden worden zes schoolverhalen van een tweetal Nederlandse schrijvers geanalyseerd. Ik heb gekozen voor verhalen van de Nederlandse schrijvers Jacques Vriens en Guus Kuijer, omdat zij in historische overzichten worden gepresenteerd als auteurs van klassieke Nederlandse schoolverhalen (zie onder andere Ghesquière en Joosen, 2014).

Jacques Vriens

Jacques Vriens is een bekende en succesvolle kinderboekenauteur in Nederland. Bij oudere kinderen is Vriens geliefd om zijn welbekende schoolverhalen van meester Jaap bijvoorbeeld, waarin hij de belevenissen van de kinderen uit zijn eigen klas op papier heeft gezet (Dwarkasing, 1999). In 2016 verscheen over de schrijver en zijn werk een themanummer in Literatuur zonder leeftijd, op dat moment het enige academische tijdschrift over jeugdliteratuur in Nederland. Daarnaast zijn er tal van interviews met hem gepubliceerd in kranten en tijdschriften, waaronder ‘Jacques Vriens held van de kinderjury's’ (Dwarkasing, 1999) en ‘Jacques Vriens wil, zal en moet verhalen vertellen’ (Urlings, 2018). De passie voor het schrijven ontstond toen Vriens acht jaar oud was. Op deze leeftijd begon Vriens met het opschrijven van verhalen die hij vervolgens samen opvoerde met zijn broertje

36

(Dwarkasing, 1999). Het schrijven van verhalen zette hij voort in zijn verdere levensjaren. Op de middelbare school participeerde hij bijvoorbeeld in verschillende verhaalwedstrijden en was hij lid van de schoolkrantredactie (Dwarkasing, 1999). Na de middelbare school volgde hij de opleiding tot onderwijzer (Heijs, 2007). Ook op school was hij bezig met het schrijven van teksten voor

bijvoorbeeld het schooltoneel en het schoolcabaret. Vriens heeft lange tijd met plezier voor de klas gestaan en is ook directeur geweest van twee verschillende basisscholen (Heijs, 2007). In deze periode heeft hij een duidelijke visie ontwikkeld op onderwijs. Vriens zag het beroep van de

leerkracht als een unieke kans: ‘De klas is de maatschappij in het klein, je zit er met je neus bovenop en je kunt er wat betekenen’ (1999, z.p.). Om deze kans volledig te benutten moet een leerkracht volgens Vriens oog hebben voor en structuur bieden aan het kind. Een goede leerkracht ‘ziet waar ze goed in zijn, moedigt ze aan, geeft ze zelfvertrouwen en hij is boven alles creatief’, aldus Vriens (2007, p. 1). Vriens streefde ernaar om in zijn carrière als leerkracht aan deze visie te voldoen. Ook heeft hij zich als onderwijzer ingezet voor het bevorderen van het leesplezier bij kinderen. Vriens zag het lezen niet alleen als een leuke bezigheid maar ook als een vaardigheid die kinderen moesten beheersen (Heijs, 2007).

Het onderwijs maakte Vriens enthousiast voor het schrijven van schoolverhalen. Toen Vriens in 1992 het Kinderboekenweekgeschenk mocht schrijven, realiseerde hij zich pas dat hij bekend was als kinderboekenschrijver; ‘Tot dan was schrijven een hobby en kwam de school op de eerste plaats’, aldus Vriens (1999, z.p.). Na 1992 heeft Vriens besloten om te stoppen met lesgeven en zich volledig te richten op zijn carrière als kinderboekenschrijver (Heijs, 2007). De verhalen die hij schrijft zijn voornamelijk gebaseerd op zijn eigen ervaringen als leerkracht (Ghesquière & Joosen, 2014). Een kinderboek moet volgens Vriens goed geschreven zijn met verassingelementen die het verhaal spannend maken. Maar een kinderboek moet volgens Vriens vooral serieus worden genomen door kinderen en dient daarom op de eerste plaats toegankelijk te zijn voor kinderen (Dwarkasing, 1999).

Velen spreken met lof over zijn schoolverhalen, waaronder historicus Jacques Dane. In zijn artikel ‘Op de huid van de tijd. Jacques Vriens’ schoolromans als (toekomstige) bron voor de

onderwijsgeschiedenis’ (2016) zegt hij het volgende over de schoolverhalen van Vriens: ‘Jacques Vriens laat zien dat het de moeite waard is om over het wel en wee van een klas te schrijven, waar leerlingen samen met hun leerkracht de grotemensenwereld verkennen’ (2016, p. 76). Vriens is ondanks dat hij niet meer lesgeeft nog erg betrokken bij het onderwijs. Hij geeft lezingen over het belang van leesplezier en komt nog vaak op scholen en bibliotheken om met kinderen over boeken te praten (Heijs, 2007).

Guus Kuijer

Een andere belangrijke en succesvolle Nederlandse schrijver van onder andere schoolverhalen is Guus Kuijer. Kuijer werd op jonge leeftijd naar een internaat gestuurd en beschreef dit als de ergste periode uit zijn leven (De Vries, 2007). Na deze zwarte periode heeft Kuijer, net als Jacques Vriens, de opleiding tot onderwijzer gevolgd. Kuijer heeft ongeveer zes jaar voor de klas gestaan. Tijdens zijn carrière als leerkracht is hij begonnen met het schrijven voor volwassenen (De Vries, 2007). Na het uitgeven van een aantal boeken, wendde Kuijer zich tot het schrijven van kinderboeken. In zijn kinderboeken valt op dat Kuijer het niet eens is met de volwassenen die kinderen nutteloze dingen opleggen, zoals het uit het hoofd leren van oppervlakkige kennis (De Vries, 2007). Daarom kiest Kuijer vaak partij voor het kind in zijn boeken.

37

De ervaringen die Guus Kuijer heeft opgedaan als leerkracht waren negatief. In zijn essay Het

geminachte kind (1980) besteedt Kuijer vanuit zijn eigen ervaringen ruim aandacht aan leerkrachten, (Ghesquière & Joosen, 2014). Kuijer geeft aan dat hij teleurgesteld is in het onderwijs. Hij beschreef de opkomst van het individualiserende onderwijs als een ramp: ‘Niet alleen werden de pogingen om individuele voorkeuren of talenten bij kinderen op te sporen en te helpen ontwikkelen als utopisch afgedaan, de maatschappij zat immers niet te springen om egotrippers, ook de onderwijzer die op persoonlijke wijze wilde lesgeven moest het ontgelden’ (1980, p. 141). Deze frustratie komt voort uit het feit dat Kuijer zijn eigen idealen als leerkracht niet kon verwezenlijken (Ghesquière & Joosen, 2014). Kuijer is niet meer betrokken bij het onderwijs, anders dan in zijn schoolverhalen.

De beschrijving van Jacques Vriens en Guus Kuijer laat zien dat de schrijvers in hun kijk op het onderwijs sterk van elkaar verschillen. Zij zijn als het ware tegenpolen van elkaar. Jacques Vriens is namelijk positief betrokken bij het onderwijs en gebruikt zijn herinneringen van zijn periode als leerkracht als inspiratiebron voor zijn schoolverhalen. Guus Kuijer is eerder negatief betrokken bij het onderwijs; hij schrijft in enkele jeugdboeken over het onderwijs, maar benadrukt in interviews en essays met name dat hij teleurgesteld is in het primair onderwijs.

3.4.2. Verantwoording geselecteerde schoolverhalen

Guus Kuijer en Jacques Vriens begonnen beiden rond 1970 met het schrijven van boeken. Van beide schrijvers wordt een drietal boeken geselecteerd die verschenen zijn tussen 1970 tot heden.

Jacques Vriens Guus Kuijer

1970 tot 1985 Die rotschool met die fijne klas (1976)

Op je kop in de prullenbak (1977)

1985 tot 2000 Meester Jaap doet het weer (1997)

De verhalen van Jonathan (1996)

2000 tot heden Groep zeven slaat terug (2005) Met de wind mee naar zee (2001)

Deze boeken worden geselecteerd op basis van het jaar van publicatie en het schoolverhaalgenre.

Van elke schrijver zijn drie boeken geselecteerd die in de volgende tijdsperiodes zijn uitgegeven:

1970 tot 1985, 1985 tot 2000 en 2000 tot heden. Deze afbakening van periodes heeft te maken met de ontwikkelingen van ouderbetrokkenheid vanaf 1970. De periode van 1970 tot 1985 is een belangrijke periode, omdat de betrokkenheid van ouders bij het onderwijs van hun kind vanaf de jaren zeventig een toename kent. Deze toename komt onder andere door de invoering van de Wet Medezeggenschap Onderwijs in 1982. Na de invoering van deze wet werden er verschillende inspraakorganen voor ouders opgericht in het basisonderwijs, zoals de medezeggenschapsraad, de ouderraad en de oudercommissie. Het duurt een aantal jaren voordat deze inspraakorganen naar behoren functioneren. Daarom heb ik gekozen om het jaartal 1985 als afbakening te nemen van de eerste periode. In de tweede tijdsperiode, van 1985 tot 2000, vinden meer ontwikkelingen plaats die de betrokkenheid van ouders bij de schoolse ontwikkeling van het kind steeds meer stimuleren. Door de invoering van de schoolgids en het schoolplan krijgen ouders bijvoorbeeld de mogelijkheid om de verkregen informatie te bekritiseren of te steunen; er is meer sprake van transparantie. Vanaf het jaar 2000 vinder er belangrijke ontwikkelingen plaats die de ouderbetrokkenheid karakteriseren tot

38

de betrokkenheid van ouders die tegenwoordig aanwezig in het basisonderwijs. Vanaf deze periode komt het besef dat ouders en leerkrachten samen de verantwoordelijk hebben over de ontwikkeling van het kind. In eerdere periodes hadden de leerkrachten de verantwoordelijkheid over de schoolse ontwikkeling van het kind en de ouders over de thuisontwikkeling. Tegenwoordig communiceren ouders en leerkrachten over de schoolse- en thuisontwikkeling van het kind, waardoor er een gezamenlijke verantwoordelijk is ontstaan tussen beide partijen. Deze gezamenlijke verantwoording is typerend voor de hedendaagse vorm van ouderbetrokkenheid in het primair onderwijs. Door de periodeafbakening kunnen eventuele ontwikkelingen in de representatie van ouderbetrokkenheid in de boeken getraceerd worden. Eén geselecteerd schoolverhaal is echter een heruitgave van een eerdere publicatie. Het boek De verhalen van Jonathan is namelijk eerder gepubliceerd als De tranen knallen uit mijn kop in 1980. Toch plaats ik De verhalen van Jonathan in de tijdsperiode van 1985 tot 2000, omdat de uitgever het boek in deze periode opnieuw heeft uitgegeven. Het kan zo zijn dat in de loop der jaren inhoudelijke veranderingen zijn doorgevoerd in de heruitgave, zoals de toepassing van nieuwe taalregels of aanvullingen op de inhoud. Wellicht is dit ook het geval bij De verhalen van Jonathan. Het feit dat de uitgever het boek opnieuw uitgeeft, kan er ook op wijzen dat de uitgever de context uit het eerste boek ook relevant acht voor de periode waarin de heruitgave is gepubliceerd.

Een ander belangrijk criterium is dat alle geselecteerde boeken getypeerd moeten zijn als schoolverhalen. De website van het Centraal Bestand van Kinderboeken geeft aan dat de

geselecteerde boeken bijna allemaal onder het genre van het schoolverhaal vallen. Het boek Met de wind mee naar zee (2001), een deel uit de Polleke-serie van Guus Kuijer, wordt door het CBK

omschreven als een gezinsverhaal. In paragraaf 2.5. heb ik opgemerkt dat het schoolverhaalgenre vaak voorkomt in combinatie met andere genres zoals het gezinsverhaal. Rita Ghesquière en Vanessa Joosen benoemen in deze paragraaf namelijk dat de boeken Schoolidyllen (1900), De klas van twaalf (1926) en De bikkel (1935) onder het genre gezinsverhalen vallen, maar dat deze ook als

schoolverhalen gezien kunnen worden. Dit komt doordat het schoolse leven een centrale positie inneemt binnen deze boeken. Dit is ook vermoedelijk aan de orde bij het boek Met de wind mee naar zee (2001). Op basis van de annotatie in het CBK over het boek Met de wind mee naar zee (2001) kan ik concluderen dat er in dit boek ook veel school gerelateerde onderwerpen aanbod komen. Er wordt bijvoorbeeld een aantal keren verwezen naar de meester; de meester wil dat Polleke vrede sluit met haar vriendin en de meester gaat trouwen met Pollekes moeder. Om deze reden zou dit boek, net als de boeken die Ghesquière en Joosen noemen, evengoed een schoolverhaal kunnen zijn. Dit geeft nog maar eens aan dat de grenzen tussen verschillende genres flexibel zijn. Dit geldt voornamelijk voor de genres van het schoolverhaal en het gezinsverhaal. De school en het gezin zijn namelijk twee instituties die onvoorwaardelijk met elkaar verbonden zijn. Deze beredenering maakt het acceptabel dat ik het boek Met de wind mee naar zee (2001) duid als een schoolverhaal.

39

In document Samen sterk in het primair onderwijs? (pagina 35-39)