- Wat fijn dat je nu weer beter bent, zei Hanna. Zij schudde zijn kussen op trok
zijn deken recht, even vlug en handig als moeder het deed. Waarom kon je dan
eigenlijk niet met je eigen zuster trouwen?
Toen het stiller in de kamer geworden was, hoorde hij ook de avondgeluiden van
de straat. De bel boven de deur van de kruidenier, die helderder klonk dan overdag
en de roep van de kastanjekoopman, die huilde omdat de zomer voorbij was. De
zomers waren altijd voorbij gegaan en de winters en de lentes. Dat ging steeds maar
door: alles gaat voorbij. Jij ook; het teken dat je voorbij gaat staat in je hand. Maar
nu nog niet. Je hebt nog lang, heel lang te leven en dat andere komt later pas. Bellen
van paarden en arresleden klinken over de besneeuwde prairie. De sleden gaan
voorbij, zoals alles. Nu komen ze eerst langzaam tot voor het huis, en pas daarna
zullen ze weer verder gaan. De arreslee is nu nog ver weg, de poepkar staat bij Jonker
voor de deur of misschien is hij pas bij de slager. De tik die de poepman met een
ijzeren haak op het putdeksel geeft, klinkt als een bel en is het sein dat de mannen
die bij de kar staan en het wiel van de pomp moeten draaien, beginnen kunnen. Het
stoten van de pomp is maar zwak te horen, omdat de kar nog te ver weg is. Als een
put leeg is, geeft de man weer een tik op het deksel en dan hoor je even later, als de
slang wordt losgetrokken, het natte slobbergeluid van de lucht. Alle mensen hebben
een staaf poep in hun lijf, ook mevrouw de Roode die er als een koningin uitziet. Is
zijn ontlasting goed?, vraagt de dokter. Ja, zegt moeder, zijn ontlasting en die van
alle mensen uit de straat gaat nu door de slang naar
boven en komt in de grote ketel van de kar terecht. Niet dringen, iedereen komt aan
de beurt. Een ketel vol stukken uit mensen en niemand weet waar zijn eigen stukken
blijven. Het paard trekt de kar verder, de arreslee stopt voor het huis en de jonge
beeldschone gravin stapt uit. Zij heeft de kostbare steen van de zigeuner in haar hand:
een echte melkdrol. Die van Marietje komt ook in de ketel. De pomp tikt nu
duidelijker, als een oude klok, die bijna versleten is en niet meer goed loopt. De slag
tegen het putdeksel klinkt nu helder als een scheepsbel, omdat ze vlak voor de deur
zijn. Na de tweede tik en het blubbergeluid van de slang, zetten de paarden zich in
beweging en glijdt de arreslee verder. Zo gaat alles voorbij.
Voordat Weenink de deur uit ging, keek hij nog even naar Hugo. Toen hij zag dat
de jongen rustig lag te slapen, blies hij voorzichtig het lampje uit en zette de deur
van de kast op een kier. De koorts heeft hem flink aangepakt, dacht hij, hij is mager
geworden. Het stond hem niet aan, dat de dokter gezegd dat hij Hugo, als hij weer
beter was, eens grondig wilde onderzoeken en dat hij gevraagd had of er in hun
familie gevallen van tuberculose waren voorgekomen. Zijn vader was er aan
gestorven, maar die had de tering opgedaan in de weverij. Zoiets kon toch niet erfelijk
zijn? De jongen moet veel frisser slapen, in een kamer met een geopend raam. Hij
kon hem moeilijk weer in de voorkamer bij de vier anderen stoppen en in het alcoof,
waar zij zelf sliepen, kwam helemaal geen frisse lucht. Weenink bleef in het portiek
staan en bekeek het raampje boven de huisdeur. Hij kon een paar scharnieren aan
dat ding zetten, er een tuimelraam van maken, zodat de lucht van de straat
rect in de gang kon komen. Fijne frisse lucht, met die putten voor de deur! Zij zouden
buiten moeten wonen, in een huis met een tuin met bomen en bloemen. Zij moesten
zoveel doen, dat ongedaan zou blijven ... De werkplaats van de boekbinder, waar de
bespreking over de aanleg van de electrische kabel zou worden gehouden, was maar
een paar huizen verder. De lange straat lag verlaten in het brakke licht der lantaarns
en er hing een fijne nevel, die kransen om de lantaarns legde, als aureolen om de
hoofden van heiligenbeelden. Uit de putten en uit de naden tussen de stenen, stegen
zwak naar verrotting geurende dampen. Het werd alweer aardig najaar. Langzaam
liep hij naar de kelder van Boost, waaruit een brede witte baan licht op het trottoir
viel. De boekbinder gebruikte gasgloeikousjes in zijn werkplaats, maar Guus had
hem langzamerhand zover gekregen, dat hij dit overvloedige licht niet meer voldoende
vond en electriciteit wilde hebben. Er lag echter nog geen kabel in de straat en als
Boost stroom wilde hebben, zou hij de dure aanleg daarvan moeten betalen. Als er
meer deelnemers waren, konden de kosten worden verdeeld en daarom had de
boekbinder de vergadering bijeen geroepen. De smid was voor het plan, die kon best
een paar motoren voor het aanblazen van zijn vuur en het drijven van een boormachine
en slijpsteen gebruiken en ook de slager voelde wel iets voor een gehaktmolen en
electrisch licht. Maar de sigarenmaker had geen behoefte aan drijfkracht en Halewijn,
de drukker, kon het voorlopig ook nog best met zijn trappersje af. De bakker had
wel zin in een deegmachine, die veel zwaar werk bespaarde, maar de kosten waren
hem te hoog. En zo was het ook bij hem gesteld. Natuurlijk had Guus gelijk als hij
zei, dat zo'n combinatiebank zichzelf
taalde en dat zij met een dergelijke machine heel wat werk konden aannemen, dat
zij nu moesten laten schieten. Maar waar haalde je het geld voor zo' ding vandaan?
Toen hij in de boekbinderij kwam, was Guus er al. Hij had zich reeds verkleed,
droeg een zwarte bolhoed met randen die aan weerskanten een beetje naar boven
krulden en een nieuwe kleurige das. Moest vanavond zeker nog op stap. Hoe haalde
de kerel het in zijn hoofd om zich zo toe te takelen? Daar zou wel weer een nuffig
dametje achter zitten, die het niet goed vond dat hij zich als een behoorlijk werkman
kleedde. Geen wonder dat je het niet meer met je handen afkon en machines moest
hebben, als je je zo opdirkte. Zou niet kwaad voor de jongen zijn, als hij een deel
van zijn kopzorg had kunnen overnemen.
Arend had het land in en met tegenzin luisterde hij naar de uiteenzetting, die Boost
over het aanleggen van de kabel gaf. Er bleken maar weinigen te zijn, die met het
plan instemden. Waarom, vroeg Coster de sigarenmaker, moesten zij betalen voor
een kabel, die het eigendom van Electra bleef, terwijl in de betere buurten overal
kabels lagen, die de bewoners geen cent hadden gekost! Hij zei dat het een onrecht
was, waarvan juist de kleine man weer de dupe werd. Leek, de smid, vond dat Coster
gemakkelijk praten had, omdat hij het in zijn bedrijf zonder machines afkon. Een
goeie sigaar moest toch altijd met de hand worden gemaakt. Onrecht of geen onrecht,
riep hij, maar wij kunnen het zonder motoren niet meer bolwerken, wij worden kapot
gemaakt door het grootbedrij f, als wij niet met de tijd meegaan. De anderen,
misschien met uitzondering van de sigarenmaker, zagen wel in dat hij gelijk had en
dat men het op de duur niet zonder
krachtwerktuigen zou kunnen redden. Maar mijn tijd duurt het nog wel, zei Jonker
de houtdraaier, ik heb mijn hele leven getrapt en die paar jaar houd ik het ook nog
wel uit. Volhouden doet niemand het, zelfs niet met motoren, meende de lijstenmaker.
Het moet tegenwoordig allemaal groot-op, de mensen zijn nu eenmaal gek op
fabriekswerk, dat zit in de tijd. Denk jij soms, vroeg hij ter Gast, dat het brood, dat
bij Ceres machinaal gemaakt wordt, beter is dan het jouwe? En toch vliegt het publiek
er op af. Voor de goedkoopte en de bonnetjes, interrompeerde de bakker hem. En
denk jij dan dat je tegen de broodfabrieken op kunt, als je een dure machine op
afbetaling aanschaft en bovendien nog voor de kabel moet betalen? Dan kun je werken
voor Electra en voor de machinefabrieken. Precies wat ik zeg, viel Weenink hem bij,
als wij het met onze handen niet kunnen klaarspelen, redden wij het met een motor
ook niet. Toen nam Guus het woord en begon te vertellen op welke manier er, met
behulp van drijfkracht meer winst kon worden gemaakt. Die uitgaaf voor de kabel
was trouwens maar tijdelijk, omdat het geld terug kwam als er voldoende aansluitingen
waren. Er zat veel vooroordeel bij de tegenstanders, dat had je altijd als het om iets
nieuws ging. Hij sprak nog beter dan hij het in de werkplaats deed, als hij Arend
trachtte over te halen, het was alsof hij ervoor betaald werd door de directie van
Electra of door de leveranciers van de machines. Men moest maar eens naar het
Paleis voor Volksvlijt gaan, zei hij, waar een tentoonstelling werd gehouden van
ambachtswerktuigen. Daar viel heel wat bizonders te zien en het kon voor kleine
baasjes geen kwaad om van de groten te leren. Arend wist dat Guus uit overtuiging
sprak, dat hij meende wat hij zei, maar
niettemin vond hij hem een aansteller, zoals hij daar stond te oreren. Hij leek wel
Kokadoris van het Amstelveld, een standwerker inplaats van een meubelmaker. Toen
Guus gesproken had, keek hij op zijn horloge, kwam naar Arend toe en zei dat hij
weg moest. Hij had nu zijn duit in het zakje gedaan en verder moest Weenink maar
beslissen. Doe het nu maar, geef je maar op, zei hij. Dat geld voor die kabel komt er
wel en hoe meer er meedoen, hoe minder ieder op zijn portie behoeft te betalen. Hij
zette zijn hoed met de golfbrekers weer op, waardoor hij er uit zag als een kermisklant,
een vent uit een circus en groette de vergadering met een losse joviale handbeweging.
Die jongen had bij de comedie moeten gaan, dacht Arend hem nastarend.
Het was Zaterdagavond en Molly zou pas laat klaar zijn, zodat hij nog best even
In document
Maurits Dekker, Het merkteken · dbnl
(pagina 62-67)