• No results found

Omdat hij jarig was had Guus een kistje met vijfentwintig fijne sigaren voor hem meegebracht. Zoiets gaf de ene kapitalist nou aan de andere! Arend klopte hem op

In document Maurits Dekker, Het merkteken · dbnl (pagina 106-111)

zijn schouder en glimlachte dankbaar. Het was dan toch maar waar, dat hij deze

voorspoed aan die dekselse kerel te danken had. Hoe anders was het leven, hoeveel

vrolijker en gemoedelijker zag de wereld er uit, als je niet op een paar dubbeltjes

behoefde te kijken en je de kinderen kon geven wat zij nodig hadden. Zij zaten nu

alle vijf bij hem in de kamer en waarachtig, het zou hem op het ogenblik niet te veel

zijn geweest, als hij nog een stuk of wat meer van die bengels zou hebben gehad.

Om te beginnen zou hij best een paar jongens in zijn zaak hebben kunnen gebruiken.

Zoals het er nu voor stond was het de vraag of een van zijn kinderen zijn werk later

zou overnemen. Herman was voor goed verloren, die bleef in de techniek. Met Hugo

wilde hij het straks proberen, maar echt plezier in het vak had de jongen ook niet en

het bleef te bezien of er iets van terecht zou komen. Hij had er over gedacht hem

door te laten leren, maar durfde het niet aan, vertrouwde deze ongezonde welvaart

niet. En als hij het er toch op waagde? Dan bleef alleen Simon over, maar met hem

had hij nog een paar jaar de tijd. Enfin, meubelmaker of niet, zij waren hem allen

even lief en de meiden geen haar

minder dan de jongens. Als Hanna, dat kleine wijfie dat hem vertroetelde, eens een

jongen geweest was. Zij snapte waarachtig al meer van zijn werk dan Bertha ooit

gedaan had en zij kon het echt bewonderen, als hij eens een mooi meubel had gemaakt

of gerepareerd Uit zoiets zou een eerste klas vakman te maken zijn geweest. Zeg jij

maar hoe je het hebben wilt, dacht Weenink, een stuk snijkoek in zijn koffie soppend.

Het is allemaal wel goed, als we maar gezond zijn en te bikken hebben.

Zij dronken een borreltje, eentje maar, omdat het nog te vroeg was. Vanavond,

als Guus Molly meebracht, zouden zij het beter overdoen. Arend kende haar wel,

zei dat zij er wezen mocht, maar Bertha wachtte af, was er benieuwd naar om te zien

wat die jongen zich had aangeschaft. De oudste kinderen ginnegapten en gaven

elkander duwtjes: oom Guus had een meid, een echte, waarmee hij trouwen ging.

De jongens vonden het nogal gek, dat een grote kerel zo maar trouwen ging. Oom

Guus was van de werkplaats, hij behoorde bij de planken en het gereedschap, hij was

iemand van wie je iets avontuurlijks verwachtte, iets waar muziek en veel lawaai bij

te pas kwam, maar het moest toch niks voor hem zijn om stilletjes met een meid in

een hoekje te gaan zitten om zoentjes te geven en zich te laten aaien. Hanna begreep

het heel goed en als zij groter geweest was, zou zij best met oom Guus hebben willen

trouwen. Paula had geen zin in hem, hij stonk te veel naar zweet en naar de werkplaats,

net als vader. Als je toch wilde trouwen, kon je beter een banketbakker nemen en

elke dag taartjes eten. Herman gooide een halve stuiver in de gleuf van het orchestrion

en liet het bruidslied uit Lohengrin spelen voor vader, die jarig was en ook voor oom

Guus, die

wen ging. De muziek daverde door de kamer en de kinderen maakten er zoveel lawaai

bij, dat de groten elkaar nauwelijks konden verstaan. Bertha lachte maar eens en

knikte haar man toe. Haar was alles best, zij kon wel tegen een beetje herrie. Beter

zo, dan dat je op je tenen lopen moest omdat iemand ziek was of dat je de kinderen

uit de kamer moest sturen, omdat Arend kopzorg had. Hij zag er een stuk beter uit,

leek jaren jonger nu alles goed ging. Wat een geluk dat zij Leo hadden gevraagd om

bij te springen. Toen Guus 's avonds met Molly binnen kwam, bleef Bertha verbaasd

op de drempel van de keuken staan. Na alles wat zij van de mannen had gehoord,

had zij zich wel iets bizonders voorgesteld, maar wat zij nu binnen zag komen, was

geen gewone vrouw, dat was een pop, een verschijning. Zij was waarachtig niet gauw

verlegen, maar dit maakte haar toch een beetje stil. Dat kan nooit goed gaan, dacht

zij, dit was te weelderig, te veel van de hoogstand, zoiets zocht je in de Pijp, maar

niet in het huis van een meubelmaker. Wat had de jongen zich aangehaald! Zelfs de

kinderen waren er bevangen van en keken haar zwijgend aan. Alleen Simon, die het

een gekke kakmadam vond, was niet onder de indruk en schopte de anderen onder

de tafel door. Het meest verlegen scheen Guus, die een kleur had tot achter zijn oren

en bleef staan peuteren aan de leuning van de stoel waarop zij was gaan zitten. Waar

haalde dat mens het geld vandaan om zich zó te kleden? Stel je voor dat haar Arend

met zoiets zou zijn getrouwd!

Nadat hij haar een hand gegeven had, had Hugo zijn boek weer opgenomen, maar

van lezen was niets gekomen omdat Molly hem in beslag nam. Zij was niet alleen

nog mooier dan mevrouw de Roode en zelfs

niet alleen maar de mooiste vrouw die hij ooit gezien had, maar zij was ook verhevener

dan alle andere vrouwen die hij kende. Hij zag haar voor de eerste keer, maar

desondanks was zij hem niet vreemd, omdat zij lijken moest op sommige vrouwen

van wie hij in de boeken gelezen had. Welk boek het geweest was kon hij zich niet

herinneren en dat maakte ook niets uit, omdat zij niet uit een bepaald boek afkomstig

was, maar tot een wereld behoorde, die hij in verschillende boeken gevonden had,

maar die niet de zijne was. De zalen waarin hij zich haar dacht, hadden donker rood

behang van zijde of fluweel, tussen roomkleurige lijsten met gouden randen. Men

liep daar in het schijnsel van kristallen luchters op dikke tapijten en hoorde muziek

uit verre zalen, waar champagne gedronken en om geld gespeeld werd. Het was een

ontzaglijk groot gebouw met een oneindig aantal vertrekken, vol kostbare meubelen

en met kussens, die wegzonken als men er op ging zitten. Er waren ook zalen met

bedden van kant en zijde, zacht en schuimig. In alle vertrekken was Molly, zij liep

geruisloos over de donkere tapijten, zat in zachte diepe stoelen en lag in de weke

bedden met haar blote armen achter haar hoofd, zodat het haar in de oksels zichtbaar

was. Hij behoefde de hand die zij zoëven vastgehouden had maar voor zijn neus te

houden om haar parfum, dat overal hing, te ruiken; zijn ogen alleen maar te sluiten

om haar te zien in de omgeving waar zij thuis hoorde. En zelfs dit was niet eens

nodig en het was hem voldoende haar aan te kijken of naar haar stem te luisteren.

Zij had haar eigen wereld meegebracht en hun kamer veranderd, waarin nu iedereen,

behalve zij, er grauw en armoedig uitzag. Zij moest zacht zijn als een Angorapoes,

je zoudt in haar

len slapen als in een bed, je hoofd op haar borst willen leggen en zo maar stil bij haar

huilen, omdat het zo heerlijk en tegelijk zo innig verdrietig was. Je zou het altijd

willen vasthouden, van zijn heerlijke volheid en warmte willen genieten, maar je

wist dat dit onmogelijk was en dit juist maakte je verdrietig. Je kon het aanraken en

misschien kon je er nog voorzichtig in bijten of het aflikken, maar dat was dan ook

alles. Het ging er mee als met de electriciteit: je kon er iets mee doen, maar je wist

niet wat het was. Het was een geheim, iets dat je nooit zou weten en daarom was er

ook iets in van de dood. Hij huiverde toen hij haar hoorde lachen en hij was jaloers

op oom Guus, toen hij zag dat deze haar hand vasthield.

Als dat nou een vrouw voor Guus moet zijn, zei Bertha, toen zij in bed lagen. Weet

ik het? vroeg Arend. Zij heeft een knap snuit. Och jullie mannen, antwoordde zij,

allemaal hetzelfde, alsof een mooi snoetje alles is. Dacht je dan dat ik, toen ik jou

nam, alleen naar je handen gekeken heb? vroeg hij, zijn hand onder haar lende door

schuivend. Stil een beetje, voor Huug, waarschuwde zij.

In de kast op de gang, van hen gescheiden door een dun houten schot, lag Hugo.

Hij sliep nog niet, maar zijn geest was reeds ver weg, vertoefde in een onmetelijk

kasteel met talloze geurende zalen. Toen Molly opzij ging, om ruimte voor hem te

maken in het zachte schuimige bed, hoorde hij dat de onderlagen kraakten. Zo ben

ik op de wereld gekomen, fluisterde hij haar toe, zo worden alle mensen geboren.

Het is jammer, maar ik weet niet waarom. Hij lag stil met zijn hoofd op haar borst

en hij proefde zijn tranen, die zout smaakten.

VI

Hij zat op dezelfde bank en in hetzelfde lokaal waarin hij een jaar lang elke dag een

In document Maurits Dekker, Het merkteken · dbnl (pagina 106-111)