• No results found

maar één keer won, had hij een verfdoos. Dan kon hij doen alsof hij naar huis moest om te eten of een boodschap moest of hij kon gewoon zeggen dat ze doodvallen

In document Maurits Dekker, Het merkteken · dbnl (pagina 48-51)

konden, want hij was sterk. Als je dit spel met guldens of rijksdaalders deed, dan

was je in tijd van een scheet schatrijk. Zo grof gokten de kale neten, die op dure

fietsen reden en witte tennisbroeken droegen. Marietje en Hanna werden weggejaagd

door Theo van de slager. Meiden mochten er niet bij, zei hij, die brachten ongeluk.

Marietje werd weggejaagd door haar aanstaande zwager, door de broer van haar

eigen jongen. Theo was zeker aan het verliezen, want als je won dan brachten die

meiden juist geluk. Hugo bekeek de centen die in de holte van zijn hand lagen,

bovenop het merkteken. De M was de beginletter van Marie en van mokkel; in het

midden zat een omgekeerde V, van verfdoos. Hoeveel centen heb je? vroeg Herman.

Hugo hield hem zijn geopende hand met het geld voor. Ik zal voor je spelen, zei hij,

als ik dit potje verlies, ben ik rut. Nog voordat Hugo kon antwoorden, had hij het

geld gegrepen en zich omgedraaid. Hij staarde naar zijn hand, naar de lege holte,

waar vijf kale mannetjes boven stonden, die elk een cent verloren hadden. Mijn geld

voor vuurwerk is het, mompelde hij. Het is mijn geld, herhaalde hij tot Herman, en

als je wint ... Natuurlijk, als ik win ... Het eerste spelletje was al vergokt. Hugo zag

het te laat, omdat het zo vlug ging en omdat hij er nog geen erg in had dat hij al

meespeelde. Opeens was het een ander spel geworden, iets gevaarlijks dat je

vanbinnen stijf maakte, alsof je op gladde in het water drijvende heipalen liep, die

wegdraaiden onder je voeten. Gijs Beukels won weer, hij graaide het geld weg met

z'n grijpklauw, een poot van een beest, van een

naar. Er zat een wrat bij zijn wijsvinger, een harde knar, als een oude verdroogde

zweer. Als hij nu weer verloor, had hij nog maar twee centen over. Herman was nu

anders dan zoëven, hij was nu niet meer zijn broer, maar een vreemde, een jongen

uit een andere buurt, die met gestolen geld speelde. Zijn cent lag nu vlak bij de streep,

niet helemaal er tegenaan, maar toch wel erg dicht. Als hij er strak en onafgebroken

naar bleef kijken en beslist wilde dat hij ditmaal won, dan kon hij de cent sterk maken,

zo magnetisch dat hij andere centen afstootte en dat er wegduwende kringen omheen

kwamen, als om een in het water geworpen steen. Met ingehouden adem en tot vuisten

geknepen handen, bleef hij de cent sterk maken en toen de laatste man gegooid had,

slaakte hij een zucht van verlichting: Herman had gewonnen.

Een paar minuten later was hij alles kwijt. Hij wist opeens niet meer waar hij heen

moest gaan, hij had geen doel meer. Herman had hem uitgelachen, toen hij gezegd

had dat hij zijn centen terug moest hebben. Ik heb voor jou gespeeld, het waren jouw

centen. Hij voelde zich bedrogen en bestolen, eenzaam en verdwaald in deze

Hartjesdag, tussen mensen die blij waren omdat zij geld hadden om vuurwerk te

kopen. In zijn zak was het leeg, daarin zat alleen nog maar een dotje waardeloos

geworden touw voor lonten en een beetje zand. Een oplichter, ik ben de broer van

een valsspeler, van een dief. Hij zag Herman in de gevangenis zitten, achter ijzeren

stangen in een kooi vol spinnen en torren. Hij was de baas van de gevangenis en had

de sleutels in zijn zak, maar Herman zou lang kunnen wachten voordat hij de kooi

open maakte. Je krijgt wratten op je poten en als ze helemaal vol zitten, dan ga je

dood.

Op een hoek ontmoette hij Barend, die een boodschap voor zijn moeder gedaan had.

Hij zag er netjes uit, alsof het Zondag was, droeg een flanellen blouse met een

gespikkelde lavaliere en een mooie nieuwe sportriem met een gesp van slangen, die

de vorm hadden van een letter S. Gijs, die bijna aldoor gewonnen had, zou nu best

zo'n riem kunnen kopen, ook van zijn centen. Barend was rijk, zijn vader was

diamantslijper en verdiende veel. Zijn moeder was mooier dan alle andere vrouwen

uit de buurt, gaaf als een pop uit een dure etalage met een glad gezicht en blond haar,

waarin een prachtige grote kam stond, die de vorm had van een kroon. Als je haar

zag, dacht je niet aan een moeder, maar meer aan een koningin. Zij was heel anders

dan zijn moeder, niet zo zacht en gewoon, maar minder slordig en veel schoner.

Omdat mevrouw de Roode er zo streng uitzag, was je een beetje bang voor haar,

maar je zou ook willen wegkruipen onder haar rokken, waar het heel lekker moest

ruiken. Het was prettig een vriend te hebben, die zo'n moeder had. Hij zou graag

eens bij haar binnen willen komen, maar Barend mocht thuis geen vrienden ontvangen,

zoals andere jongens. Zij deden niet aan Hartjesdag, zei Barend, er was veel te veel

schorum op straat en daarom ging hij met zijn moeder en zijn neef naar de speeltuin

bij Schollenbrug. Het kostte een dubbeltje en in de tuin stonden ijzeren kippen, die

blikken eieren legden met chocolaadjes er in. Dat kostte ook nog een dubbeltje. Als

hij het zijn moeder vroeg, dan mocht Hugo misschien wel mee. Hij wilde wel, heel

graag, maar hij had geen dubbeltjes. Jammer, vond Barend, maar voor niks kon het

niet.

Later, toen hij alleen in de stoep zat, zag hij ze weggaan. Barend keek zijn kant

uit maar zag hem niet of

misschien hield hij zich alleen maar zo, voor zijn moeder. Zij liep in het midden, in

een glanzende paarse japon en zij stak een heel eind boven de jongens uit. Een echte

koningin was zij, veel te mooi voor hun straat. Was mijn vader ook maar

In document Maurits Dekker, Het merkteken · dbnl (pagina 48-51)