konden, want hij was sterk. Als je dit spel met guldens of rijksdaalders deed, dan
was je in tijd van een scheet schatrijk. Zo grof gokten de kale neten, die op dure
fietsen reden en witte tennisbroeken droegen. Marietje en Hanna werden weggejaagd
door Theo van de slager. Meiden mochten er niet bij, zei hij, die brachten ongeluk.
Marietje werd weggejaagd door haar aanstaande zwager, door de broer van haar
eigen jongen. Theo was zeker aan het verliezen, want als je won dan brachten die
meiden juist geluk. Hugo bekeek de centen die in de holte van zijn hand lagen,
bovenop het merkteken. De M was de beginletter van Marie en van mokkel; in het
midden zat een omgekeerde V, van verfdoos. Hoeveel centen heb je? vroeg Herman.
Hugo hield hem zijn geopende hand met het geld voor. Ik zal voor je spelen, zei hij,
als ik dit potje verlies, ben ik rut. Nog voordat Hugo kon antwoorden, had hij het
geld gegrepen en zich omgedraaid. Hij staarde naar zijn hand, naar de lege holte,
waar vijf kale mannetjes boven stonden, die elk een cent verloren hadden. Mijn geld
voor vuurwerk is het, mompelde hij. Het is mijn geld, herhaalde hij tot Herman, en
als je wint ... Natuurlijk, als ik win ... Het eerste spelletje was al vergokt. Hugo zag
het te laat, omdat het zo vlug ging en omdat hij er nog geen erg in had dat hij al
meespeelde. Opeens was het een ander spel geworden, iets gevaarlijks dat je
vanbinnen stijf maakte, alsof je op gladde in het water drijvende heipalen liep, die
wegdraaiden onder je voeten. Gijs Beukels won weer, hij graaide het geld weg met
z'n grijpklauw, een poot van een beest, van een
naar. Er zat een wrat bij zijn wijsvinger, een harde knar, als een oude verdroogde
zweer. Als hij nu weer verloor, had hij nog maar twee centen over. Herman was nu
anders dan zoëven, hij was nu niet meer zijn broer, maar een vreemde, een jongen
uit een andere buurt, die met gestolen geld speelde. Zijn cent lag nu vlak bij de streep,
niet helemaal er tegenaan, maar toch wel erg dicht. Als hij er strak en onafgebroken
naar bleef kijken en beslist wilde dat hij ditmaal won, dan kon hij de cent sterk maken,
zo magnetisch dat hij andere centen afstootte en dat er wegduwende kringen omheen
kwamen, als om een in het water geworpen steen. Met ingehouden adem en tot vuisten
geknepen handen, bleef hij de cent sterk maken en toen de laatste man gegooid had,
slaakte hij een zucht van verlichting: Herman had gewonnen.
Een paar minuten later was hij alles kwijt. Hij wist opeens niet meer waar hij heen
moest gaan, hij had geen doel meer. Herman had hem uitgelachen, toen hij gezegd
had dat hij zijn centen terug moest hebben. Ik heb voor jou gespeeld, het waren jouw
centen. Hij voelde zich bedrogen en bestolen, eenzaam en verdwaald in deze
Hartjesdag, tussen mensen die blij waren omdat zij geld hadden om vuurwerk te
kopen. In zijn zak was het leeg, daarin zat alleen nog maar een dotje waardeloos
geworden touw voor lonten en een beetje zand. Een oplichter, ik ben de broer van
een valsspeler, van een dief. Hij zag Herman in de gevangenis zitten, achter ijzeren
stangen in een kooi vol spinnen en torren. Hij was de baas van de gevangenis en had
de sleutels in zijn zak, maar Herman zou lang kunnen wachten voordat hij de kooi
open maakte. Je krijgt wratten op je poten en als ze helemaal vol zitten, dan ga je
dood.
Op een hoek ontmoette hij Barend, die een boodschap voor zijn moeder gedaan had.
Hij zag er netjes uit, alsof het Zondag was, droeg een flanellen blouse met een
gespikkelde lavaliere en een mooie nieuwe sportriem met een gesp van slangen, die
de vorm hadden van een letter S. Gijs, die bijna aldoor gewonnen had, zou nu best
zo'n riem kunnen kopen, ook van zijn centen. Barend was rijk, zijn vader was
diamantslijper en verdiende veel. Zijn moeder was mooier dan alle andere vrouwen
uit de buurt, gaaf als een pop uit een dure etalage met een glad gezicht en blond haar,
waarin een prachtige grote kam stond, die de vorm had van een kroon. Als je haar
zag, dacht je niet aan een moeder, maar meer aan een koningin. Zij was heel anders
dan zijn moeder, niet zo zacht en gewoon, maar minder slordig en veel schoner.
Omdat mevrouw de Roode er zo streng uitzag, was je een beetje bang voor haar,
maar je zou ook willen wegkruipen onder haar rokken, waar het heel lekker moest
ruiken. Het was prettig een vriend te hebben, die zo'n moeder had. Hij zou graag
eens bij haar binnen willen komen, maar Barend mocht thuis geen vrienden ontvangen,
zoals andere jongens. Zij deden niet aan Hartjesdag, zei Barend, er was veel te veel
schorum op straat en daarom ging hij met zijn moeder en zijn neef naar de speeltuin
bij Schollenbrug. Het kostte een dubbeltje en in de tuin stonden ijzeren kippen, die
blikken eieren legden met chocolaadjes er in. Dat kostte ook nog een dubbeltje. Als
hij het zijn moeder vroeg, dan mocht Hugo misschien wel mee. Hij wilde wel, heel
graag, maar hij had geen dubbeltjes. Jammer, vond Barend, maar voor niks kon het
niet.
Later, toen hij alleen in de stoep zat, zag hij ze weggaan. Barend keek zijn kant
uit maar zag hem niet of
misschien hield hij zich alleen maar zo, voor zijn moeder. Zij liep in het midden, in
een glanzende paarse japon en zij stak een heel eind boven de jongens uit. Een echte
koningin was zij, veel te mooi voor hun straat. Was mijn vader ook maar
In document
Maurits Dekker, Het merkteken · dbnl
(pagina 48-51)