• No results found

Klimaat en energie

In document Monitor Duurzaam Nederland 2009 (pagina 39-42)

2. Duurzaamheid – Stand van zaken

2.2 Natuurlijk kapitaal

2.2.1 Klimaat en energie

De mondiale vraag naar energie is in de afgelopen eeuw sterk gegroeid en zal naar verwachting in de toekomst verder toenemen. De samenleving is sterk afhankelijk

van energie omdat continue beschikbaarheid van betaalbare energie een belangrijke randvoorwaarde voor economische ontwikkeling is. Deze beschikbaarheid is ove- rigens niet vanzelfsprekend; voorraden olie en gas raken ooit op. Schaarste zal tot hogere prijzen leiden en tot spanningen op energiemarkten. Tegelijkertijd stimu- leren hogere energieprijzen de ontwikkeling van nieuwe energiebesparende tech- nologieën en nieuwe duurzame energievormen.

Een belangrijk effect van het huidige fossiele energiegebruik is de uitstoot van broei- kasgassen en de toenemende klimaatverandering die hiervan het gevolg is. De tem- peratuurstijging geeft grotere risico’s op extremer weer zoals stormen en droogtes. Ook zal ze tot een stijging van de zeespiegel leiden. Mondiaal en in Nederland zal de stijging van de temperatuur over het algemeen negatieve effecten hebben. Een van de grote opgaven is dan ook om het huidige energiegebruik en de wijze waarop de energie wordt opgewekt te veranderen. In Nederland wordt door het beleid ge- tracht de Nederlandse emissies van broeikasgassen te verminderen. Daarnaast wordt geprobeerd om de klimaatbestendigheid van Nederland te verbeteren. Kli- maatverandering staat de laatste jaren hoog op de maatschappelijke en politieke agenda zowel in Nederland als internationaal.

Bij dit thema spelen er dus twee gerelateerde problemen: de uitputting van de fos- siele brandstoffen en het broeikaseffect. Beide worden gedreven door het fors toege- nomen mondiale fossiele energiegebruik in de afgelopen decennia. Vooral in de periode 1950–1970 was er sprake van een forse stijging in Nederland. Dit waren de jaren waarin de petrochemische industrie, het wegvervoer en de consumptie sterk toenamen. Door de economische groei en de toename van de bevolking is de emissie van CO2in Nederland tussen 1950 en 2006 bijna verdrievoudigd van circa 60 Mton

naar ruim 170 Mton. De hoeveelheid broeikasgassen per persoon is in deze periode naar schatting met bijna 50 procent toegenomen (T1–A1). De uitstoot van broeikas- gassen volgens het Kyoto-protocol is in de periode 1990–2007 met circa 4 procent gedaald in Nederland (PBL, 2008a).3)De Kyoto-doelstelling van 6 procent reductie

in de periode 2008–2012 ten opzichte van 1990 lijkt hiermee voor Nederland haal- baar.

In de periode 1995–2006 bedroeg de daling van broeikasgasemissies per persoon in Nederland circa 12 procent. In vergelijking met andere landen van de Europese Unie is de afname van broeikasgasemissies in Nederland in deze periode hoog. Desondanks zijn de broeikasgasemissies per hoofd van de bevolking in Nederland nog altijd hoger dan het gemiddelde van de Europese Unie (T2–A1). Voor 2020 heeft Nederland zich in het programma ‘Schoon en Zuinig’ ten doel gesteld om de emissie van broeikasgassen te reduceren met 30 procent ten opzichte van 1990 (VROM, 2007). Nederland beschikt in vergelijking met veel andere Europese landen over een grote voorraad fossiele energiedragers (T2–A2).Vanaf het moment waarop de voorraden

aardgas (en in mindere mate aardolie) in Nederland zijn ontdekt, halverwege de vorige eeuw, worden ze benut voor de Nederlandse economie. Van de originele energievoorraden is echter maar een derde over van de bekende voorraad uit 1950 (per persoon is dit een daling van 80 procent-T1–A2). Uitgaande van de hoeveelheid geproduceerd aardgas in de afgelopen jaren kan, bij het huidige verbruikstempo, nog ongeveer 20 jaar aardgas uit de Nederlandse bodem worden gehaald (CBS, 2008b). Door de afname van de Nederlandse en de andere Europese energievoor- raden neemt de afhankelijkheid van andere regio’s, zoals Rusland en het Midden- Oosten, toe.

Per hoofd van de bevolking stoten Nederlanders relatief veel CO2uit. Per eenheid

bbp valt ons energieverbruik echter mee (T2–A3). Dit komt vooral door de grote dienstensector en door de energie-efficiënte industrie. Het aandeel van de diensten- sector in de totale economie is de afgelopen decennia gestaag toegenomen en bedraagt momenteel ruim 70 procent. De dienstensector is, met uitzondering van de transportsector, relatief schoon. Hierdoor wordt een groter deel van het bbp ver- diend met activiteiten die relatief weinig energie vergen: ‘schone’ activiteiten. Daar- naast is de Nederlandse industrie in Europese context, redelijk energie-efficiënt. Als er naar individuele bedrijven wordt gekeken dan horen deze qua energie-efficiëntie tot de wereldtop. In 2006 is de energie-efficiëntie van de industrie echter ver- minderd (Verificatiebureau Benchmarking Energie-efficiency, 2007). In de periode 1995–2005 is de energie-intensiteit in Nederland met 19 procent gedaald. Het ener- giebesparingstempo bedraagt in Nederland circa 0,9 procent per jaar in de periode 1995 tot en met 2006 (ECN, 2008). Om het doel van 2 procent energiebesparing per jaar in 2020 te realiseren, is tussen 2007 en 2020 ongeveer een verdubbeling van het huidige tempo van energiebesparing nodig.

De hoeveelheid hernieuwbare energie – ofwel duurzame energie – is in Nederland tussen 1990 en 2007 met een factor 5 toegenomen (CBS/PBL, 2008). Het gaat vooral om het bijstoken van biomassa in elektriciteitscentrales en windenergie. In 2007 bedraagt het aandeel hernieuwbare energie in Nederland een kleine 3 procent van het totale energieverbruik4)(CBS, 2008e) (T2–A4). In vergelijking met andere landen

van de Europese Unie is het huidige aandeel hernieuwbare energie in Nederland laag. Het kabinetsdoel is om in 2020 20 procent van de totale energie met behulp van hernieuwbare bronnen op te wekken. Om dit doel te halen, moet het aandeel tussen 2007 en 2020 dus nog met een factor 7 toenemen. Voor de duurzame elektriciteits- productie ligt Nederland beter op schema. In 2006 bedroeg het duurzame aandeel in het totale elektriciteitsgebruik circa 6 procent (CBS, 2008d). Dit is nog 3 procentpunt verwijderd van het doel om in 2010 9 procent van het totale elektriciteitsgebruik op te wekken met hernieuwbare bronnen.

Naast de hoeveelheid broeikasgasemissies die vrijkomen binnen Nederland (deels ten behoeve van export), zijn er de broeikasgasemissies die buiten Nederland ver-

oorzaakt worden, maar die via import ten behoeve van de Nederlandse consumptie zijn. Deze internationale dimensie wordt besproken in paragraaf 2.7.

Klimaatverandering is bij uitstek een mondiaal probleem waarvoor mondiale oplossingen moeten worden gezocht. Ondanks het grote energiegebruik van de Nederlandse economie is de bijdrage van Nederland in de totale klimaatproblema- tiek beperkt. Een oplossing voor dit probleem zal alleen tot stand worden gebracht als de grote landen meedoen aan internationale verdragen. Om de temperatuur- stijging te beperken tot 2 graden (het doel van de Europese Unie) dienen naast de Europese Unie andere grote gevestigde economieën als de Verenigde Staten hun broeikasgasemissies fors te reduceren. Ook opkomende landen als China en India en de OPEC landen dienen mee te doen aan internationaal klimaatbeleid (MNP, 2007b).

In document Monitor Duurzaam Nederland 2009 (pagina 39-42)