• No results found

Bodem, water en lucht

In document Monitor Duurzaam Nederland 2009 (pagina 43-46)

2. Duurzaamheid – Stand van zaken

2.2 Natuurlijk kapitaal

2.2.3 Bodem, water en lucht

Schone lucht, water en bodem dragen bij aan gezonde levensomstandigheden voor de mens en andere levende wezens. Hiermee vormen ze belangrijke voorwaarden

voor de biodiversiteit (zie paragraaf 2.2.2) en voor de gezondheidstoestand van de bevolking (zie paragraaf 2.4.3). Daarnaast is schoon oppervlaktewater van belang voor een betaalbare en veilige drinkwatervoorziening, recreatie en de visserij. Sinds 1985 is de milieudruk voor de meeste milieuproblemen verminderd, waardoor de milieukwaliteit is verbeterd. De emissies naar lucht, water en bodem zijn aanzienlijk afgenomen. Dit geldt niet alleen voor de verzurende en vermestende emissies, maar ook voor bestrijdingsmiddelen en zware metalen. Desondanks is de milieudruk in Nederland hoog in vergelijking met andere Europese landen. Dit is niet vreemd aangezien Nederland één van de meest dichtbevolkte landen binnen Europa is, gemeten naar aantal inwoners, vee, industrie en personenauto’s.

De meeste aandacht, als het gaat om gezondheidsproblemen, gaat momenteel uit naar fijn stof en ozon. Deze stoffen veroorzaken in Nederland en in andere landen op grote schaal gezondheidschade door luchtverontreiniging. Fijn stof is de hoofd- indicator voor het thema bodem, water en lucht. De emissies van zowel fijnstof per persoon als de verzurende emissies zijn in de periode 1995–2006 fors afgenomen in Nederland (T2–D2). Mede hierdoor is de fijn stof concentratie verminderd (T2–D1) en de luchtkwaliteit verbeterd. Hierdoor zijn de nadelige gezondheidseffecten afgenomen. Berekend is dat 20 procent van de toename in de levensverwachting in Nederland van ruim 2 jaar gedurende de periode 1996–2006 kan worden toege- schreven aan de verbeterde luchtkwaliteit (PBL, 2008a). Toch bestaan er nog de nodige lokale knelpunten in Nederland. In het stedelijke gebied valt bijvoorbeeld de laatste jaren geen verdere verbetering van de luchtkwaliteit door een afname van de hoeveelheid fijn stof meer waar te nemen. Bij het reeds vastgestelde beleid zal het aantal knelpunten de komende jaren weliswaar verder afnemen, maar het zal niet voldoende zijn om alle knelpunten op te lossen. Als gevolg van de invoering van de Europese norm voor fijn stof zijn in Nederland sinds 2006 de nodige bouwprojecten stopgezet.

De gemiddelde luchtkwaliteit in Nederland ligt onder het gemiddelde van de Euro- pese Unie. Aan de Europese normen wordt dan ook nog niet voldaan. Ook in de Nederlandse steden is de gemiddelde luchtkwaliteit minder goed dan in veel andere grote steden in Europa. Nederland heeft, samen met België, de meeste gezondheidsrisico’s door luchtverontreiniging binnen de Europese Unie. Door de luchtverontreiniging is de levensverwachting in Nederland naar schatting 8 maanden lager dan in Zweden (TFIAM/CIAM, 2007).

De emissie van stikstof en fosfor zijn belangrijk voor de bodemgesteldheid en de waterkwaliteit in Nederland. De kwaliteit van de bodem is van belang voor het blijvend kunnen bedrijven van landbouw en veeteelt en vormt tevens een belang- rijke voorwaarde voor de biodiversiteit. Vooral meststoffen, gewasbeschermings- middelen en zware metalen zorgen voor problemen in het water en de bodem. Bij meststoffen is de ophoping van fosfor het meest hardnekkige probleem. Overmatige

stikstofbemesting is vooral van belang in verband met vermesting en verzuring in natuurgebieden. Stikstof komt voor circa tweederde uit ammoniakemissies uit de landbouw, zowel uit Nederland als uit het buitenland. De rest is voornamelijk afkomstig van verkeer en industrie uit binnen- en buitenland.

De stikstofdepositie in Nederland is tussen 1995 en 2005 afgenomen (T2–D3). Hier- door is het areaal natuurgrond met een hoge overschrijding van de kritische stik- stofdepositie afgenomen. In Nederland is ongeveer 30 procent van de Nederlandse natuurgebieden beschermd tegen overmatige stikstofdepositie. Dit komt redelijk overeen met het beschermingspercentage in Europa. Het risico op verzuring van het natuurlijk areaal bedraagt in Nederland in 2010 naar verwachting ruim 70 procent, hetgeen beduidend hoger is dan het Europese gemiddelde van 11 procent. Het intensieve gebruik van de bodem in Nederland gaat samen met een hoge be- mesting en een hoog verbruik van gewasbeschermingsmiddelen. Sinds de invoe- ring van de Nitraatrichtlijn voor het beschermen van bodem en water ruim 15 jaar geleden, zijn in de meeste landen de overschotten van stikstof en fosfor verder toegenomen (= verschil van aanvoer via bemesting minus de afvoer via de oogst). Wanneer gekeken wordt naar de periode van 1991–2005 heeft Nederland een cumu- latief overschot van 3 500 kg stikstof per hectare en 435 kg fosfor per hectare. Het is daarmee het land met het hoogste cumulatieve overschot (T2–D4) (Csathó en Radimszky, 2007). Belgie volgt op de tweede plaats. In Midden- en Oost-Europa zijn er landen met een negatieve balans. De laatste jaren is het overschot van stikstof en fosfor in Nederland flink afgenomen. In 1990 was het stikstofoverschot 209 kg stikstof per hectare en in 2007 is dit naar 149 kg per hectare gedaald. Voor fosfor is het overschot afgenomen van 35 kg per hectare naar 16 kg per hectare. De belangrijk- ste oorzaak is de vermindering van het gebruik van dierlijke mest (MNP, 2007d). De jaarlijkse ophoping is weliswaar minder groot geworden, maar deze is nog steeds hoger dan die in andere Europese landen.

Sinds midden tachtiger jaren is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland met meer dan 50 procent gedaald. Door toepassing van emissieredu- cerende maatregelen en het gebruik van minder milieubelastende gewasbescher- mingsmiddelen zijn de risico’s voor het milieu en de gezondheid van de mens zelfs met circa 85 procent afgenomen. Desalniettemin worden milieukwaliteitsnormen (zoals de Kader Richtlijn Water) in Nederland nog veelvuldig overschreden (PBL, 2008a). Ook in de andere Europese landen is het gebruik en de milieubelasting fors gedaald onder invloed van nationale en Europese wetgeving.

De toestand van het Nederlandse rijks- en regionale oppervlaktewater is ten op- zichte van 1985 sterk verbeterd (T2–D5). De belasting van het oppervlaktewater door stikstof en fosfor is vooral door vermindering van de puntbron emissies van de riolering en industrie, met respectievelijk 30 procent en 70 procent afgenomen. De

waterkwaliteit wordt nu in belangrijke mate bepaald door de bijdrage van de diffuse landbouwbronnen. Doordat de hoeveelheid bemesting nog steeds groter is dan de opname van het gewas stagneert de verbetering van de waterkwaliteit. De ver- betering is nog onvoldoende voor de Kaderrichtlijn Waterdoelen. In Europa is een- zelfde trend zichtbaar. Ook hier is de verbetering van de waterkwaliteit, eveneens voornamelijk door de verbeterde rioolwaterzuivering (Europese Richtlijn Stedelijk Afvalwater) nog onvoldoende (EEA, 2005; 2008). De concentraties stikstof en fosfor in de regionale wateren in Nederland zijn hoger dan het Europees gemiddelde.

In document Monitor Duurzaam Nederland 2009 (pagina 43-46)