• No results found

Gegeneraliseerd vertrouwen en vertrouwen in instituties

In document Monitor Duurzaam Nederland 2009 (pagina 77-81)

3. Participatie, vertrouwen en ongelijkheid

3.2.1 Gegeneraliseerd vertrouwen en vertrouwen in instituties

Het eerste aspect van vertrouwen heeft betrekking op het vertrouwen dat mensen hebben in anderen. Dit zogeheten gegeneraliseerd vertrouwen is een belangrijk aspect van het sociaal kapitaal dat in een samenleving aanwezig is. Het is echter lastig om de hiervoor genoemde theoretische overwegingen in één of enkele indi- catoren te vatten. Om een inzicht te krijgen in hoe netwerken ontstaan, welke rol ver- trouwen daarbij speelt en op welke wijze waarden en normen al dan niet gedeeld worden is veel diepgaander onderzoek nodig dan in deze monitor mogelijk is. Daarom zijn de indicatoren beperkt tot degene die ook in internationaal onderzoek veel gebruikt worden. Voor gegeneraliseerd vertrouwen gaat het om de vraag: “Vindt u in het algemeen dat de meeste mensen wel te vertrouwen zijn, of kun je niet voorzichtig genoeg zijn?” Het voordeel van deze indicator is dat de Nederlandse situatie vergeleken kan worden met die in andere landen en met het Nederland van vroeger. Bovendien richt de vraag zich op het vertrouwen dat mensen hebben in anderen, ook als ze die anderen niet kennen.1)

Uit het SCP-onderzoek Culturele Veranderingen blijkt dat in Nederland iets meer dan de helft van de bevolking zegt dat andere mensen te vertrouwen zijn. Dit per- centage vertoont door de jaren heen slechts geringe schommelingen.2)

In vergelijking met andere Europese landen ligt het vertrouwen in andere mensen in Nederland op een vrij hoog niveau, maar wel lager dan in de Scandinavische landen (zie tabel 3.1). Ook in andere landen is sinds 2002 nauwelijks een ontwikkeling in de scores te zien.

Tabel 3.1

Vertrouwen in andere mensen1)

2002 2004 2006 Denemarken 7,0 6,8 7,0 Noorwegen 6,6 6,6 6,8 Finland 6,5 6,5 6,6 IJsland . 6,4 . Zweden 6,1 6,1 6,3 Nederland 5,7 5,8 5,8 Zwitserland 5,6 5,7 5,7 Engeland 5,1 5,2 5,4 Ierland 5,5 5,8 5,4 Estland . 5,2 5,3 Oostenrijk 5,1 5,2 5,1 Spanje 4,9 4,9 5,1 Luxemburg 5,2 5,0 . België 4,8 4,8 5,0 Duitland 4,7 4,8 4,8 Italië 4,5 . . Frankrijk 4,5 4,5 4,5 Hongarije 4,1 4,1 4,3 Slowakije . 4,0 4,3 Tsjechië 4,3 4,3 . Cyprus . . 4,2 Oekraïne . 4,4 4,1 Polen 3,7 3,6 4,1 Slovenië 4,0 4,1 4,1 Portugal 4,2 3,9 4,1 Griekenland 3,6 3,8 . Bulgarije . . 3,3

Bron: European Social Survey – 2002/2004/2006.

1) In rapportcijfers van 0 – je kunt niet voorzichtig genoeg zijn –, tot 10 mensen zijn te vertrouwen-, gerang- schikt van hoogste naar laagste rapportcijfer.

Het tweede aspect van vertrouwen heeft betrekking op het vertrouwen in maat- schappelijke en politieke instituties, waarvan er 11 onderscheiden worden (zie tabel 3.2). Trends in het vertrouwen in instituties zijn in principe stabieler door de tijd dan trends in het vertrouwen in personen (waaronder politici) doordat instituties groter en onpersoonlijk zijn. Wanneer het vertrouwen in instituties daalt, zegt dat waar- schijnlijk meer over dalend vertrouwen en afnemende tevredenheid in het alge- meen dan de sterk fluctuerende cijfers over regering en politici.

Nederlanders blijken, van de 11 onderscheiden instituties, het meest vertrouwen te hebben in het onderwijs en in de politie en het minst in de Europese Unie en in

ambtenaren. Wanneer ‘wel vertrouwen’ afgezet wordt tegen ‘geen vertrouwen’ heeft meer dan de helft van de Nederlanders vertrouwen in de hier genoemde insti- tuties.3)Als de lat wat hoger gelegd wordt en alleen ‘onbeperkt’ of ‘veel vertrouwen’

meetellen, dan zakken alle percentages tot onder de 50 procent. In het onderwijs heeft dan nog 45 procent van de Nederlanders vertrouwen, in ambtenaren nog maar 12 procent.

Tabel 3.2

Vertrouwen in instituties, 2006

Onbeperkt + Onbeperkt + veel +

veel vertrouwen enig vertrouwen

% Onderwijs 45,1 84,2 Politie 32,6 82,3 Bedrijfsleven 30,4 81,3 Rechtspraak 30,3 73,4 Vakbonden 25,4 66,3 Gezondheidszorg 17,8 71,5 Kranten 17,8 71,5 Kerken/religieuze organisaties 17,3 51,5 Tweede Kamer 15,2 64,5 Ambtenaren 12,2 62,4 Europese Unie 11,1 51,4

Bron: SCP (Culturele Veranderingen 2006).

De mate van vertrouwen loopt uiteen voor verschillende bevolkingscategorieën. In het bijzonder de laagopgeleiden, de mensen in het politieke midden en de ouderen zeggen minder vertrouwen te hebben in maatschappelijke instituties. De verschil- len tussen hoger en lager opgeleiden springen in het oog: van de hoogopgeleiden heeft 17 procent over de hele linie een gering vertrouwen, bij de laagopgeleiden is dat 46 procent (Tammes en Dekker, 2007).

Nog maar enkele jaren geleden zag het algemene beeld er minder rooskleurig uit. Vooral tussen 2002 en 2004 was een sterke daling van het vertrouwen in de nationale politieke instituties te signaleren. Het vertrouwen in de regering ging met 24 pro- centpunten achteruit, het vertrouwen in de Tweede Kamer met 16 procentpunten en in politieke partijen met 9 procentpunten (tabel 3.3). Deze dalingen zijn sterker dan die voor vergelijkbare instituties in andere Europese landen (Dekker en Van der Meer, 2004). Direct eraan vooraf ging ook al een sterke daling van het vertrouwen in de regering en de Tweede Kamer. Deze ontwikkeling trad ook in andere landen op (Becker en Dekker, 2005). Grofweg kan gesteld worden dat er na de eeuwwisseling sprake was van een dalend vertrouwen tot 2004; daarna zijn er schommelingen en is er sprake van enig herstel.

Het dalende vertrouwen aan het begin van de eeuw vond plaats in een periode van algemene onrust in de Nederlandse samenleving. De economische groei werd min- der en er was sprake van onrust op het politieke vlak door de opkomst van en later de moord op Fortuyn (2002). Ook wereldwijd was deze periode onrustig, vooral door de aanval op de Twin Towers in New York in 2001. Het lijkt er nu op dat het vertrouwen terugkeert naar het niveau van voor deze onrustige periode.

Tabel 3.3

Vertrouwen in publieke en politieke instituties, bevolking van 15 jaar en ouder1)

Najaar Voorjaar Najaar Voorjaar Najaar Voorjaar Najaar Najaar Najaar

1997 1999 2001 2002 2003 2004 2004 2005 2006

Heeft ‘eerder wel’ dan ‘eerder geen’ %

vertrouwen in:

De Tweede Kamer 66 65 71 61 43 45 50 51 54

De Nederlandse regering 68 66 73 64 38 40 38 41 49

Politieke partijen 41 41 36 37 28 28 35 34 38

Justitie, (nationale) rechtssysteem 55 61 64 57 51 51 58 61 61

De politie 71 72 69 61 60 59 65 73 72

Het leger 54 71 70 58 55 55 67 68 75

De Europese Unie 38 45 66 51 40 40 50 42 45

Gemiddeld vertrouwen in 15 instituties 60 64 61 57 50 50 56 58 60

Bron: Europese Commissie (Eurobarometer 1997–2006) gewogen resultaten.

1) Gevraagd is naar vijftien instituties (naast de zeven vermelde instituties de schrijvende pers, radio, televisie, kerk, vak- bonden, grote ondernemingen, Verenigde Naties en liefdadigheidsinstellingen); bij respondenten met maximaal vijfmaal een ‘weet niet’-antwoord is dat antwoord geteld als blijk van geen vertrouwen.

In 2006 zijn religieuze organisaties, internet en consumentenorganisaties in de plaats gekomen van de kerk, grote onder- nemingen, liefdadigheidsinstellingen.

Als Nederland voor dezelfde maatschappelijke instituties vergeleken wordt met andere Europese landen (peiljaar 2006), dan blijkt dat het vertrouwen in Nederland gemiddeld genomen hoger is dan in de meeste andere landen (tabel 3.4). Alleen in Denemarken en Finland is het vertrouwen gemiddeld wat hoger. In het algemeen ligt het vertrouwensniveau hoger in Noord- en West-Europese landen dan in de Oost- en Zuid-Europese landen.

Hoewel het aantal burgers dat in 2006 vertrouwen had in de overheid (49 procent) en het parlement (54 procent) beduidend lager ligt dan het gemiddelde over 15 maatschappelijke instituties (60 procent), zijn deze percentages in Europees per- spectief gezien beslist aan de hoge kant. Ook de meest recente cijfers (juni 2008) be- vestigen dit (helaas is het gemiddelde cijfer voor alle instituties nog niet bekend). Daaruit blijkt bovendien dat het vertrouwen in zowel het parlement als de overheid de laatste jaren weer wat stijgt in Nederland.

Het vertrouwen van de Nederlandse burgers bereikte een dieptepunt in 2003, in- middels heeft enig herstel plaatsgevonden. Wanneer afnemend vertrouwen in parlement en regering leidt tot politieke apathie mag verondersteld worden dat de situatie ernstiger is. Juist rond 2003 bevond de politieke betrokkenheid van de Nederlanders zich op een top: in de periode van 1995 tot 2006 was de (zelfgerap- porteerde) politieke interesse het hoogst in 2002 en 2004 (Tammes en Dekker, 2007). Ook in vergelijking met andere Europese landen is de politieke interesse in Neder- land groot (zie tabel 3.5).

In document Monitor Duurzaam Nederland 2009 (pagina 77-81)