• No results found

Kennis en technologie

In document Monitor Duurzaam Nederland 2009 (pagina 165-168)

6. Benutting arbeid en kennis

6.4 Arbeidsproductiviteit: ontwikkelingen tot 2040

6.4.2 Kennis en technologie

De drie processen van stijging van het opleidingsniveau, feminisering en veroude- ring zijn eindig en leveren op den duur geen bijdrage aan de verandering van de arbeidsproductiviteit meer. Blijvende vooruitgang moet komen van voortschrijden- de kennis en de concrete neerslag daarvan in verbeterde producten en productie- technieken. Een goed opgeleide beroepsbevolking, gevoed met hoogwaardige kennis in een onderwijssysteem dat nieuwe ontwikkelingen snel opneemt in de aangeboden leerstof, is wel een noodzakelijke voorwaarde om in een hoog tempo langs deze weg vooruitgang te kunnen boeken. Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, dat veelal aan universiteiten wordt verricht, leidt tot nieuwe ‘kennis,’ blauwdrukken van nieuwe producten of van nieuwe technieken om bestaande pro- ducten te vervaardigen. Toegepast wetenschappelijk onderzoek, dat veelal wordt verricht in (grote) bedrijven en aan het bedrijfsleven gelieerde instituten, zet de blauwdrukken om in concrete producten en technieken. De nieuwe producten en technieken moeten een voordeel bieden boven al bestaande, anders maken ze geen kans op de markt. Dat voordeel kan bijvoorbeeld zijn dat een product met minder inputs, dus tegen lagere kosten wordt vervaardigd, of dat met dezelfde hoeveelheid inputs een product van hogere kwaliteit, waarvoor een hogere prijs kan worden

gevraagd, wordt vervaardigd. De uitkomst van dit gedurige proces van (meestal kleine) verbeteringen is een, over langere perioden bezien, gestage stijging van de arbeidsproductiviteit.

Historische cijfers kunnen veel inzicht in lange-termijn trends in de arbeidsproduc- tiviteit geven. Tabel 6.5 laat de ontwikkelingen sinds 1870 zien. Voor een historische inschatting is de verschuiving van de technologische frontier10)het meest interes-

sant. In 1870 werd de frontier nog gevormd door het Verenigd Koninkrijk. De productiviteitsgroei in dat land tussen 1870 en 1913 was historisch gezien met 1,2 procent per jaar erg laag. In 1913 hebben de Verenigde Staten de positie van tech- nologische frontier overgenomen (Maddison, 2001). Het groeitempo van de techno- logische frontier is merkwaardig stabiel. Van 1870–1913 lag het op 1,2 procent per jaar (groei van het VK) en sindsdien tussen 1,5 en 2,8 procent per jaar (de groei van de VS). Andere landen kunnen tijdelijk afhaken ten opzichte van de frontier en min- der snel groeien, maar op lange termijn trekt dat naar verwachting weer bij.

Tabel 6.5

Arbeidsproductiviteit totale economie

Nederland Europa1) VS

mutaties per jaar in %

1870 tot 1913 1,2 1,6 1,9

1913 tot 1950 1,3 1,6 2,5

1950 tot 1973 4,8 4,8 2,8

1973 tot 1998 1,8 2,3 1,5

Bron: Maddison, 2001, tabel E-8.

1) Europa is hier de EU-15 zonder Griekenland, Portugal en Spanje.

Tabel 6.6 geeft een overzicht van de ontwikkelingen van de arbeidsproductiviteit in Nederland, Europa en de Verenigde Staten vanaf 1950. Het valt op dat het beeld voor de Verenigde Staten ook hier minder volatiel lijkt dan dat voor Europa. De Ver- enigde Staten bevonden zich in deze periode steeds op de technologische frontier. Bewegingen naar de frontier zijn gemakkelijker te maken dan het verschuiven van de frontier zelf. Na de Tweede Wereldoorlog is door inhaalgroei (catching-up) de stijging van de arbeidsproductiviteit in Nederland en Europa fors hoger dan in de Verenigde Staten. Voor het inschatten van de groeimogelijkheden is het van belang te weten wat de positie van een land ten opzichte van de frontier is.

Voor Nederland is de arbeidsproductiviteitsgroei over lange perioden niet beneden de 1,2 procent per jaar geweest. Zelfs in de periode 1913–1950, met twee wereldoor- logen en een economische crisis, bedroeg de groei nog 1,3 procent per jaar. Na de Tweede Wereldoorlog is de arbeidsproductiviteit in Nederland snel gegroeid. Voor

een groot deel was dit inhaalgroei ten opzichte van de technologische frontier. Halverwege de jaren zeventig bereikte Nederland het niveau van de Verenigde Staten. Europa benaderde dit niveau op een paar procentpunten na halverwege de jaren negentig. Dit betekent dat voor zowel Nederland als Europa niet veel inhaal- groei meer is te verwachten. De verschuivingen van de frontier zijn voor Nederland en Europa belangrijker geworden, als proxy hiervoor kunnen de Verenigde Staten worden genomen.

Het proces van technische vooruitgang is in de economie lang als een black box behandeld. Maar natuurlijk komt kennis niet uit de lucht vallen en gaat de technolo- gische ontwikkeling en de vertaling naar nieuwe producten en technieken niet van- zelf. ‘Kennis’ is zelf een geproduceerd goed, en de economische literatuur komt meer en meer tot de conclusie dat de markt voor kennis in een aantal opzichten werkt als de markten voor andere goederen en diensten. De technologische ontwik- keling is het gevolg van doelbewust handelen van economische agenten. Zij investe- ren in menselijk kapitaal en verrichten speur- en ontwikkelingswerk. Weliswaar wordt zuiver wetenschappelijk onderzoek primair gedreven door nieuwsgierig- heid, onafhankelijk van economische motieven, en zijn de opbrengsten tamelijk onzeker door de rol van toeval en geluk. Maar de mate waarin nieuwsgierigheid tot technische vooruitgang leidt, hangt mede af van de efficiëntie waarmee onderzoek wordt verricht, deelresultaten worden gecombineerd en prototypen klaar gemaakt voor de markt. Hier spelen economische motieven wel degelijk een rol. In één op- zicht is er een verschil tussen kennis en veel andere goederen en diensten, en dat is de sterke aanwezigheid van spillovers, dat zijn positieve externe effecten. Daarom is de overheidsbemoeienis met onderwijs en (fundamenteel) onderzoek groot. Onderzoek heeft geleerd dat het lang duurt totdat een echt nieuwe vinding, een zogeheten doorbraaktechnologie, een belangrijke bijdrage aan de economische ont- Tabel 6.6

Arbeidsproductiviteit totale economie

Nederland EU151) VS

mutaties per jaar in %

1950 tot 1960 4,2 4,2 2,8 1960 tot 1970 4,3 5,2 2,8 1970 tot 1980 3,2 3,8 1,4 1980 tot 1990 1,9 2,3 1,4 1990 tot 1995 1,4 2,2 1,1 1995 tot 2003 0,5 1,5 1,9

Bron: Eigen berekeningen met data van Groningen Growth and Development Centre and The Conference Board (2004).

wikkeling levert. De digitale computer bijvoorbeeld bestond al in de jaren veertig van de vorige eeuw, maar draagt pas sinds een jaar of tien substantieel bij aan de macro-economische groei. De implicatie hiervan is dat de technologieën die in de komende decennia een belangrijke rol gaan spelen, hoogstwaarschijnlijk nu al zijn uitgevonden. Onzekerheid over het tempo van technische vooruitgang tot 2040 betreft dan vooral de snelheid waarmee bestaande technologieën worden geïmple- menteerd; welke geheel nieuwe vindingen nog zullen worden gedaan, doet er min- der toe. Positieve effecten zijn vooral te verwachten van technologische vindingen van de afgelopen decennia. Voor Nederland speelt hierbij dat op het gebied van informatie- en communicatietechnologie nog een inhaalslag kan worden gemaakt. Dit is een andere reden waarom de komende jaren een groeiversnelling van de arbeidsproductiviteit ten opzichte van het recente verleden mag worden verwacht.

In document Monitor Duurzaam Nederland 2009 (pagina 165-168)