• No results found

Benutting van arbeid

In document Monitor Duurzaam Nederland 2009 (pagina 49-51)

2. Duurzaamheid – Stand van zaken

2.4 Menselijk kapitaal

2.4.1 Benutting van arbeid

In een vergrijzende samenleving als de Nederlandse is het niet vanzelfsprekend dat de factor arbeid de komende decennia in voldoende mate beschikbaar zal zijn. Dit maakt de vraag hiernaar tot een belangrijke duurzaamheidsvraag. Projecties van demografische ontwikkelingen laten zien dat, bij een voortzetting van de huidige maatschappelijke trends, het aantal personen dat arbeid zal aanbieden de komende decennia minder hard zal stijgen dan de totale bevolking. Afgezien van de stijging van de arbeidsproductiviteit, zal de materiële welvaart daardoor in de toekomst onder druk komen te staan. De volgende trends spelen een rol bij de benutting van arbeid.

Het totale aantal gewerkte uren per hoofd van de bevolking is vanaf 1950 afge- nomen (T1–G1). Belangrijke redenen hiervoor zijn werktijdverkorting en deeltijd- arbeid. Maar ook de vergrijzing draagt hieraan bij. De bevolking groeit door de toename van de levensverwachting en vooral het aantal 65-plussers neemt toe (T2–G5). Ook een toename van vervroegde uittreding heeft bijgedragen aan de daling van het aantal gewerkte uren per hoofd van de bevolking, maar deze trend is vanaf 1995 volledig omgekeerd (T1–G1). De participatie van personen in de leeftijd van 55 t/m 64 jaar, die eerder daalde, is het afgelopen decennium weer gestegen. Dat is dan ook een belangrijke verklaring voor de stijging van het aantal gewerkte uren per hoofd van de bevolking op de korte termijn. De stijging van de participatie van vrouwen draagt hieraan overigens ook aanzienlijk bij. In een internationale verge- lijking is het aantal gewerkte uren per hoofd van de bevolking echter duidelijk laag. De verklaring ligt voor de hand: in geen enkel land wordt zoveel in deeltijd gewerkt als in Nederland. De hoofdindicator kan ontrafeld worden in een aantal onderdelen, en daarvan worden de arbeidsparticipatie en het aantal gewerkte uren (deeltijd) hieronder besproken.

De arbeidsparticipatie in Nederland is momenteel relatief hoog. Ze is bovendien stijgende. In een vergelijking met andere lidstaten van de Europese Unie scoort Nederland samen met de Scandinavische landen, met Denemarken als koploper, hoog (T2–G2). De hoge positie van Nederland is vooral te danken aan de participatie van vrouwen. In de afgelopen jaren is die sterk gestegen. Naar verwachting zal de participatie van vrouwen voorlopig nog verder stijgen. De generaties vrouwen die na 1950 zijn geboren, kennen namelijk een hogere participatie dan de voorgaande generaties, en pas rond 2015 zullen de oudere generaties vrouwen, met een lage par- ticipatie, definitief geen deel meer uitmaken van de beroepsbevolking. De partici- patie van ouderen op de arbeidsmarkt is in Nederland daarentegen niet bijzonder hoog. Maar ook die is stijgende. Door de recente wijzigingen in de regelingen voor vervroegde uittreding zal de gemiddelde uittreedleeftijd de komende jaren naar verwachting nog verder stijgen. Er zijn momenteel geen beleidsvoornemens om- trent het ophogen van de pensioengerechtigde leeftijd. De participatie van personen ouder dan 65 jaar is laag en zal bij ongewijzigd beleid vermoedelijk laag blijven. De relatieve positie van Nederland zal hierdoor steeds verder af gaan wijken van die van het gemiddelde van de Europese Unie doordat in andere lidstaten de pensioen- gerechtigde leeftijd wel is of wordt opgetrokken (T4–G4).

De hoge arbeidsparticipatie in ons land is niet gelijkelijk over de bevolkingsgroepen verdeeld. Ondanks een sterke stijging van hun participatie hebben vrouwen nog steeds een duidelijk lagere participatie dan mannen (T3–G2). Uit recent SCP onder- zoek blijkt dat dit een hardnekkig fenomeen is. Niet alleen vrouwen met kinderen werken veel in deeltijd maar vrouwen zonder kinderen willen ook liever geen vol- tijdbaan (Portegijs et al., 2008). Ook de participatie van niet-westerse allochtonen ligt nog steeds beduidend onder het gemiddelde (T3–G2). Zowel vrouwen als niet-

westerse allochtonen hebben hun positie op de arbeidsmarkt de afgelopen jaren dus verbeterd, maar de achterstand zal naar verwachting voorlopig nog niet ver- dwijnen.

In Nederland is vanaf het begin van de jaren negentig de participatiegraad van laag- opgeleiden sterk toegenomen. In het algemeen zijn deze laagopgeleiden minder pro- ductief dan overige werknemers. Dit heeft dan een neerwaarts effect op de gemiddelde productiviteit en drukt de productiviteitsgroei. Voor Nederland blijkt dat negatieve effect op de groei van de arbeidsproductiviteit bescheiden. Het effect op de totale mate- riële welvaart is vanzelfsprekend niet negatief. Bij een hogere participatie gaat, in anderzijds gelijke omstandigheden, het inkomen per hoofd van de bevolking hoe dan ook omhoog. Bovendien blijven bij een hoge participatie de vaardigheden en de kennis beter op peil of nemen sterker toe. Hierdoor wordt de basis onder een duurzame voort- brenging van een hoog niveau van materiële welvaart verstevigd.

De hoge arbeidsparticipatie in Nederland betekent niet dat er verhoudingsgewijs ook veel gewerkt wordt in Nederland. De participatie gaat namelijk samen met een, vergeleken bij de meeste andere lidstaten van de Europese Unie, zeer laag aantal gewerkte uren per werkzame persoon (T2–G3). In geen enkel ander Europees land wordt zoveel in deeltijd gewerkt als in Nederland. Weliswaar komt het werken in deeltijd vooral bij vrouwen voor, maar, vergeleken met andere landen van de Europese Unie, werken in Nederland ook veel mannen in deeltijd. Het vele deel- tijd werken resulteert in een lager bruto binnenlands product per hoofd van de be- volking dan in de situatie waarin iedereen voltijds zou werken. Minder werken gaat ook dikwijls gepaard met een verminderde opbouw van kennis en ervaring. Omdat vooral vrouwen in deeltijd werken, leidt dit vooral voor hen tot achterstan- den op de arbeidsmarkt. Tegenover de lagere productie staat echter meer vrije tijd en ook meer mogelijkheden voor sociale participatie. Ofschoon niet zichtbaar in de cijfers over het nationale inkomen, draagt vrije tijd ook bij aan de welvaart van de burgers.

In document Monitor Duurzaam Nederland 2009 (pagina 49-51)