• No results found

Is Jan Theunisz. van 1604 tot 1608 te Amsterdam als drukker werkzaam geweest?

In document Het Boek. Serie 2. Jaargang 28 · dbnl (pagina 34-41)

Wordt nu onze veronderstelling, dat Jan Theunisz. tot 1608 zijn drukkersbedrijf heeft uitgeoefend en in laatstgenoemd jaar zijn materiaal van de hand heeft gedaan, van elders bevestigd? Vast staat, dat van zijn pers geen gedateerde uitgaven van na 1606 bekend zijn. In 1608 werden echter nog twee werkjes van Broughton te Amsterdam gedrukt2), nl. ‘Lamentations of Jeremy, translated with great care etc. By Hugh Broughton 1608’ en ‘Our Lordes famile and many other poinctes depending upon it: opened against a Iew, Rabbi David Farar: who disputed many houres etc. With a Greke epistle to the Geneveans. By H. Broughton. Printed at Amsterdam in the yere 1608’. Het eerste

1) A.C. Kruseman deelt in zijn ‘Aanteekeningen betreffende den boekhandel van Nederland

(1893), blz. 56/57, mede, dat Hondius een der eerste groote antiquairs is geweest. Hij zou een zeer uitgebreide assortimentshandel hebben gehad en een groot aantal boeken uit Italië, Engeland en Frankrijk hier te lande hebben ingevoerd, ten verkoop in het buitenland. Zelfs beweert hij, dat de fondscatalogus van Hondius nog aanwezig zou zijn op de Bibl. van de Vereeniging tot behartiging van de belangen des boekhandels te Amsterdam, een en ander op gezag van Frederik Muller. Deze schrijver doelt echter in zijn Catalogus van de bibliotheek der Ver. ter bevordering van de belangen des boekhandels (1856), blz. 139, op den 18-eeeuwschen Haagsche boekhandelaar Pieter de Hondt! J.F. Bodel Nijenhuis deelt nog in zijn Liste alphabétique d'une collection de portraits d'imprimeurs etc., dl. V (1855), blz. 10, mede in het bezit te zijn van een eigenhandigen brief van Hondius dd. 3 Oct. 1601.

2) Nòch in 1607 nòch in 1609 en latere jaren werden werken van Broughton te Amsterdam

gedrukt.

werkje is slechts een woordelijke herdruk van een in 1606 verschenen boekje met nieuw titelblad (met dit verschil dat op het oorspronkelijke titelblad ‘Lamentationes’ stond); het tweede bevat van blz. 45 tot 51 een Griekschen brief aan de inwoners van Genève,

Afb. 8. Titelblad van The Lamentationes of Jeremy van Broughton, waarschijnlijk bij Jan Theunisz. gedrukt (ex. in de Univ. Libr. te Cambridge).

34

getiteld Ὁ συγγραφευς τοις Γενεβαιοις. Beide werkjes maken den indruk van Jan Theunisz.’ pers afkomstig te zijn. Dit geldt vooral voor het tweede, indien men aanneemt dat alleen deze drukker te Amsterdam in staat was een

aaneengeschakelden Griekschen tekst te verzorgen. Zoo komt men tot een serie van vier Grieksche drukken, in 1605, 1606 en 1608 te Amsterdam verschenen, terwijl voor dien tijd aldaar nog nimmer een Grieksche druk het licht had gezien en het na 1608 geruimen tijd duurt voor er wederom een dergelijk persproduct te Amsterdam aanwijsbaar is1). Broughton spreekt nog in 1608 in de volgende bewoordingen over zijn drukker: ‘One of Geneva cometh to Amsteldam, 1608, to salute me friendly in shew, presently he goeth to my printer: and bragged how they used me in Geneva. The under printer stood by me, all the while he talked with me, and went home full soon after him, and heareth his new honestly, and returneth, and telleth me, he will not print my books unless I pay him’2). Wanneer met dezen ‘printer’ Jan Theunisz. bedoeld wordt, dan vernemen wij tevens dat deze een meesterknecht in zijn dienst had. En zeer duidelijk doelt Broughton op Jan Theunisz., wanneer hij in ‘Our Lordes famile’ - zijnde het verslag van een godsdienstdispuut tusschen Broughton en Dr. David Farrar gehouden in de Latijnsche school van Sladus - mededeelt, dat hij genoemden geleerden Portugeeschen Jood bij zijn drukker had ontmoet3). Immers Farrar kan bij geen anderen drukker dan Jan Theunisz. over huis gekomen zijn: alleen deze zocht in verband met zijn studies van het Hebreeuwsch den omgang met Joden4).

1) Zeer goed mogelijk is, dat eerst in 1642 wederom een werk met Grieksche lettertypen te

Amsterdam is verschenen, nl. ‘Comenii Janua aurea linguarum’ bij Lod. Elsevier. Latijnsche klassieken verschenen eerder, b.v. een uitgaaf van Catullus in 1619 bij Willem Jansz. Blaeu. 2) Broughton, Works, ed. Lightfoot, blz. 785 (ex. in de U.B. te Göttingen).

3) L. Hirschel, Een godsdienstdispuut te Amsterdam in het begin der 17e eeuw, in De

Vrijdagavond, dl. VI, blz. 178, 197.

4) Dit blijkt o.a. uit pamflet-Knuttel no. 1748 ‘Copie van eenen brief ghesonden van Turcksen keyser, aen de doorluchtighe hooghe Moghende Heeren, de Staten-Generael der Vereenighde Neder-landen. Overgheset uyt de Arabysche tale, in onse Nederduytsche spraecke. Ghedruckt Anno 1610’ (overgenomen door Van Meteren in het 32ste boek van zijn geschiedverhaal, vgl. Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel, verz. door K. Heeringa, dl. I (1910), blz. 180, 181). Deze vertaling, die op last van de Staten door Jan Theunisz. is tot stand gebracht (hetgeen tot dusverre niet bekend was), is niet uit het Arabisch, maar uit het Turksch; de vertaler heeft hiervoor de hulp van een Levantijnschen Jood, waarschijnlijk Joseph Pardo, ingeroepen. Voor den Jood Samuel Pallache, zaakgelastigde van den Marokkaanschen sultan, maakte Jan Theunisz. ook een vertaling van dit stuk in het Spaansch, zooals uit het naschrift blijkt.

Afb. 9. Titelblad van The Lamentations of Jeremy door Broughton, waarschijnlijk bij Jan Theunisz. gedrukt (ex. in de Univ. Libr. te Cambridge).

36

Geheel in het raam van onze hypothese valt ook een uiterst merkwaardige notarieele acte van 23 April 1608, waarbij Jan Theunisz. zijn materiaal ‘om druckwerk der toiletten op de laeckens te maecken’ verkoopt aan Jacob Morgenroot, een

kaartenkleurder1). Jan Theunisz. had dus van 1604 tot 1608 wel een zeer veelsoortig bedrijf te Amsterdam: hij was uitgever, boekverkooper, boekdrukker, lettergieter en ‘to(i)letdrukker’. Omtrent laatstgenoemd bedrijf, dat een vrij grooten omvang moet hebben gehad endat hij tot begin 1608 moet hebben uitgeoefend, weten wij letterlijk niets; binnen- noch buitenlandsche handboeken op het gebied van meubel- en wandbekleedingen e.d. maken er melding van en het heeft er alle schijn van, dat Jan Theunisz. het bedrijf hier te lande, althans te Amsterdam, voor het eerst heeft beoefend en dat het spoedig na 1608 te niet is gegaan.

Veel minder past in onze hypothese een acte die men aantreft in het protocol van den Amsterdamschen Doopsgezinden notaris Johannes Hajonis Vallengius2)en die als volgt luidt: ‘Den 22 July

1) Notaris Fred. van Banchem, no. 264, fo. 145 vo. (Gem. Archief Amsterdam): ‘Compareerde.... Jan Theunisz. ter eenre ende Jacob Morgenroot ter andere sijde.... ende verclaerden dat.... Jan Theunisz. aende gesegde Jacob Morgenroot vercocht heeft.... een perse met drie formen daer toe behoorende, om druckwerck der toiletten op de laeckens te maecken, te weeten een nieuwe forma, genaemt een torme, ende een tente, met noch een cleyne waepen, voorde somma van 't seventich car. guld., die Jacob Morgenroot sal betaelen opt drie maenden nae date deses, daer vooren hij.... als pant stellen sal ses stucken tollets lijnwaet als naemelijck drie stucken roode lanck grouwen, twee groene stucken oock lanck grouwen ende een swart stuck enz., des is geconditioneert dat d'gemelte Jan Theunisz. inde tijt van twaelf jaeren nae date deses geen perswerck noch formen sal laeten maecken noch eenige tenten drucken, veel min eenige menschen hoe die sijn, daer van instructie ofte onderrecht te doen, bij monde noch geschrifte, maer sal ghehouden sijn.... alle coopluyden daer hij voor heeft gearbeijt ende noch willen laten drucken, hem Morgenroot aen te wijsen ende toe te senden, enz.’ Hiermede in verband staat een acte voor notaris Lieven Heylincx te Amsterdam dd. 8 Juni 1605 (no. 56, fo. 363), waarbij Jan Theunisz. ‘boeckdrucker’ overeenkomt met den schilder Hans Rem ‘dat van alle den toiletten die de voors. Jan Thuenisz. sal doen schilderen buytenshuys hij deselve bij niemandt anders sal laten schilderen als bij de vs. Hans Rem allene... ende... de voors. Hans Rem betalen sal voor elck cleyn wapen vijff stuyver, seven stuyvers van de tenten ende negen stuyvers van de feramen enz.’ Hans Rem neemt van zijn kant aan dat hij voor geen andere ‘drucker van waepen die van buyten shuys comen te schilderen’ zal werken. Uit deze acten kan men althans eenigen indruk krijgen van den aard van dit van elders niet bekende bedrijf, dat blijkbaar op een geheim procedée was gebaseerd. Dat een to(i)letschilder een schilder was die linnen behangseldoeken grof beschilderde, leert ons A. Bredius in zijn Künstlerinventare, VI. blz. 689/690 en in Oud-Holland, L (1933), blz. 57; ‘tolet’ noemt hij ‘eine Art grober Leinwand’.

2) Notarieel Archief no. 331, fo

. 8 (Gem. Archief Amsterdam).

Afb. 10. Titelblad van Our lordes famile, door Broughton, waarschijnlijk bij Jan Theunisz. gedrukt (ex. in de bibliotheek van het Jewish Theological Seminary te New-York).

38

1609 ter instantie van Jan Theunisz. sijn gecompareert die eers. Pieter Jansz., out 46 jaeren, ende Wyert Wyertsz., out 38 jaeren, poorteren deser stede die welcke hebben verclaert, geattesteert ende gecertificeert waerachtich te sijn als dat de requirant Jan Theunisz. is mede burgher alhier hebbendedrie jaeren lanck

continueerlijck in haerluyder gebuirte gewoont ende burgers neringe, als vele diverse wateren te distilleren ende te vercopen, gedaen, gelijck hij oock alsnoch in haere gebuyrte woont ende dieselvige voorn. neeringe is doende. Tuygen Egge Harmensen van Groningen ende Pieter Corssen burgers deser stede’. Volgens deze acte zou dus Jan Theunisz. reeds sinds 1606 als distillateur en brandewijnverkooper in de buurt van Pieter Jansz. en Wyert Wyertsz. gevestigd zijn geweest.

Doet nu de getuigenis van beide Amsterdamsche burgers onze geheele zorgvuldig opgebouwde hypothese als een kaartenhuis ineenstorten? In ieder geval is Jan Theunisz. tusschen de jaren 1604 en 1606 als drukker werkzaam geweest, zoodat onze veronderstelling ten aanzien der Ptolemaeus-uitgaaf onverlet blijft. Maar is het wel volstrekt onmogelijk, dat Jan Theunisz.' werkzaamheden als drukker zich tot de jaren 1607 en 1608 hebben uitgestrekt? Kan hij, die zijn leven lang een ongeloofelijke energie heeft getoond, niet bij zijn tallooze werkzaamheden sinds 1606 niet die van brandewijnverkooper gevoegd hebben? Immers wij weten dat hij tot 12 Febr. 1609 was geassocieerd met zijn zwager Claes Jansz. Heck1)en dat hij in het bijzonder den verkoop van gedistilleerd en zijn zwager het distilleerbedrijf voor zijn rekening had genomen2). Zeer goed is mogelijk, dat hij van 1606 tot 1608 den verkoop van gedistilleerd als nevenbedrijf uitoefende en eerst toen hij zag dat hiermede een behoorlijke winst te maken was, zich van zijn drukdersmateriaal heeft ontdaan en van zijn nevenbedrijf hoofdbedrijf heeft gemaakt. Er moet trouwens in verband hiermede een nog niet opgehelderde relatie hebben bestaan tusschen Jan Theunisz. en Caspar Coolhaes, den Leidschen ex-hoogleeraar en ex-predikant, die in de Warmoesstraat te Amsterdam als distillateur gevestigd was en wiens

‘Water-boecxken’ (bevattende recepten voor het

1) Op genoemden datum werd de vennootschap ontbonden, zie een acte voor notaris Vallengius,

no. 331, fo. 2.

2) Op 18 Aug. 1608 kochten ‘Jan Thonisz., brandewijnvercoper, ende Claes Jansz. distilleerder’ voorf 450. - drie ledige erven aan het Nieuwe Weespad, thans Plantage (zie Register van Schepenkennissen, dl. 13, fo. 2, Gem. Archief Amsterdam). De erven buiten de stad dienden om er een branderij op te stichten.

maken van gedistilleerde dranken) door Jan Theunisz. in of omstreeks 1606 werd gedrukt. Deze Caspar Coolhaas is in 1607 naar Gouda verhuisd, doch zijn zoon Adolf Coolhaes heeft het bedrijf te Amsterdam voortgezet.

Waar Pieter Jansz. en Wyert Wyertsz. woonden, kon niet met zekerheid worden vastgesteld. In de Oudenbrugsteeg aan de Noordzijde woonde de chirurgijn Pieter Jansz., die op 1 Juli 1586 en 11 Juni 1599 aldaar huizen kocht1), maar wij weten volstrekt niet of hiermede de in 1563 geboren comparant van 1609 is bedoeld. Is dit wèl het geval, dan woonde Jan Theunisz. reeds sinds 1606 in genoemde steeg. De betreffende acte had Jan Theunisz. noodig, omdat hem na de ontbinding van het vennootschapscontract met Claes Jansz. Heck, door de pachters van de accijns het distilleeren en verkoopen ‘tsamen te doene’ was verboden2)en hij een bewijs wilde te berde brengen, dat hij beide beroepen reeds eenige jaren te zamen uitoefende. Dit maakt het stuk niet geloofwaardiger, met name zegt het wel

uitdrukkelijk, dat Jan Theunisz. reeds drie jaar lang in de buurt van Pieter Jansz. en Wyert Wyertsz. woonde, maar niet dat hij al die jaren het distilleerbedrijf uitoefende. En zeker is, dat hij tot begin 1608 een to(i)letdrukkerij exploiteerde.

In document Het Boek. Serie 2. Jaargang 28 · dbnl (pagina 34-41)