• No results found

De bibliotheek van Pighius

In document Het Boek. Serie 2. Jaargang 28 · dbnl (pagina 143-150)

Enkele notities over de incunabelen der gemeentebibliotheek van Venlo

IV. De bibliotheek van Pighius

En thans een nadere beschouwing van de boekenlijst. Vastgesteld kan worden, dat bij het opmaken ervan op zijn minst twee man aan 't werk zijn geweest; één, die de titels der boeken dicteerde, en een ander, die ze opteekende. Immers alleen op die wijze zijn tal van eigenaardige ontsporingen te verklaren. Als daar, onder veel meer, zijn: erenej voor irenaej (10), anthiotum voor antidotum (25), Sadaletus en nausia voor Sadoletus en nausea (27), copen [sem] voor carpen [sein] (40), traiamus (of traianius?) voor trallianus (53), Hypocrites voor Hippocrates (62), pensciano voor prisciano (69), bela voor beda (94), diebus credicis voor diebus criticis (118), etc. etc. Waren deze vergissingen over 't algemeen vrij gemakkelijk te verbeteren, meer hoofdbrekens heeft het al gekost om uit te maken, dat met Johannis duedonis (99) Johannis driedonis bedoeld is, en zoo niet iets later van dezelfde auteur, dit keer gespeld ‘dudonis’ (105), een bepaald werk was genoemd, ik zou

126

hem misschien niet terecht gebracht hebben. Het merkwaardigste staaltje van verbastering biedt de titel ‘rata recentium medicorum’ (100) en ik heb de noodige medische titels uit het tijdvak moeten doorloopen, eer ik eindelijk bij de klaarblijkelijk bedoeldeAnnotatiunculae in errata recentiorum medicorum, een werk van Seb. Montuus, belandde. En ten slotte blijven er enkele namen over, waarnaar ik, gelijk men uit mijn aanteekeningen zal zien, ook maar met de muts heb gegooid en onmiddellijk bereid ben mijn conjecturen voor betere prijs te geven. Zoo furnicus (64) en tenistio (82) en de wonderbaarlijke titel ‘loco aliquot erasmj nota [nda?] per parisien [ses?]’ (134).

Van meer belang dan de wijze van inventariseeren ondertusschen, is de samenstelling van de bibliotheek. Had het toeval gewild, dat ons deze boekenlijst was overgeleverd zonder kennis van de naam of stand van de eigenaar, vermoedelijk zou men bij 't bestudeeren ervan lichtelijk in twijfel zijn gebleven, of de bezitter der verzameling een medicus met theologische neigingen, dan wel een geestelijke met een medische inslag is geweest. Trouwens een bewijs, dat Pighius ook op medisch gebied onder zijn kennissen een zekere reputatie had, levert de reeds genoemde brief van Franchois van Cranevelt, van 27 Juni 1526. Op een protest van Pighius dat Cranevelt hem in een vorige brief ten onrechte als ‘medicus’ had betiteld, antwoordt deze: ‘Spijt heb ik daar geenszins van. Voor veel zieken, die nu dikwijls gevaar loopen, zou 't beter zijn, zich en hun gezondheid aan een medicus van jou soort toe te vertrouwen’1).

De boekenlijst telt 146 nommers, waarvan men er drie, de nos. 127, 128 en 132 kan aftrekken, omdat het houtsneden of platen zijn. Daarentegen bevat ze eenige verzamelbanden, met twee of meer samengebonden werken2), hetgeen de collectie op een 162 stuks brengt. Eén enkel handschrift schijnt er bij te zijn geweest, van Geber, waarbij ook uitdrukkelijk vermeld wordt, dat het ‘gescreuen’ is (121). De rest bestaat dus, hetgeen voor dit tijdvak wel te verwachten valt, uit gedrukte werken.

Een systematische indeeling in groote trekken, die natuurlijk

1) De Vocht,Cranev., brief 196, p. 513: ‘Quod te medicum appellarim, nondum me poenitet.

Arbitror enim multo melius agi cum multis aegrotis, si talibus medicis, qualis tu es, sese salutemque suam committerent, que nunc sepe de vita periclitantur’.

2) Zie nos. 10, 22, 24, 26-28, 42, 45, 47, 56, 68-69, 82, 90, 94, 118.

wegens de punten van twijfel, ons door de lijst geboden, niet geheel nauwkeurig kan zijn, geeft de volgende getallen:

67 boeken Godgeleerdheid

56 boeken Geneeskunde, natuurkunde, plant- en

dierkunde, astronomie, kalenders, etc.

14 boeken Geschiedenis en aardrijkskunde 13 boeken Humanisten 8 boeken Klassieke letteren 3 boeken Taalkunde, welsprekendheid, dialectiek

1 boeken Recht

Gelijk iedere systematische ordening, heeft ook de mijne menige zwakke plek. Generaliseeren is nu eenmaal uit den booze en boeken hebben, evengoed als menschen, gewoonlijk meer dan één zijde. Deelde ik b.v. in mijn schema Herodotus en Tacitus bij de klassieke letteren in, dadelijk rees de vraag: en waarom niet bij de geschiedenis? Terwijl deEpistolae van jonge Plinius als klassieken werden

beschouwd, is weer deHistoria naturalis van de oude Plinius bij de natuurkundige groep ondergebracht. Prudentius werd bij de godgeleerdheid geplaatst; is hij ook niet half een laat-klassieke? En heeft Agrippa de Nettesheym's bekend werkDe occulta philosophia geen elementen, die het zoowel tot de godgeleerdheid, als tot de natuurkunde of, zoo men wil, tot de humanisten-litteratuur doen behooren?

Het maakt de indruk, dat in de collectie geen Grieksche boeken zijn geweest. In dat geval zou de inventarisator het er wel bij vermeld hebben. Even goed als hij bij één werk uitdrukkelijk aangaf ‘in duyschts’ (sic), hetgeen vermoedelijk Nederlandsch beteekent (91) en bij een ander Italiaansch werk ‘in lingua italica’ (84). Toch is het natuurlijk weer niet geheel uitgesloten, dat o.a. Plato (51) en Herodotus (92), evenals enkele der kerkvaders, Basilius, Gregorius Nazianzenus, Origenes (6-8), etc. Grieksche teksten waren.

Van de kerkvaders bezat Pighius een respectabel aantal werken: Augustinus (1-2), Hieronymus (3-4), Ambrosius (5, 28b), Basilius (6, 142), Gregorius Nazianzenus (7), Origenes (8), Hilarius (9), Irenaeus en Fulgentius (10),

Chrysostomus (31), Theophylactus (46), Bernardus (98), Beda (126). Verder enkele bijbels, volledige en gedeeltelijke, met of zonder uitleggingen (34, 102, 115-117, 143), drie brevieren (81, 112, 122), een bijbel-concordantie (32) en een werk over de concilies (12). Op theologisch gebied ging

128

zijn voorkeur klaarblijkelijk uit naar commentaren op onderdeelen van de bijbel. Zoo had hij er van Thomas de Vio (13), Remigius en Richardus a S. Victore (26), Sadoletus (27a), Rodolphus a Rudesheim en Ambrosius (28), Chrysostomus (31), Haymo (37), Theophylactus (46), (Pseudo-) Primasius (48) en Beda (126). Van zijn beschermer en leermeester paus Adrianus VI is er slechts één werk,Questiones in quartum sententiarum, in de verzameling aanwezig. De strijdlitteratuur om de Hervorming is vertegenwoordigd door Johannes Fisher episc. Roffensis (24a, 43) en Albertus Pius (24b), het Antidotum contra diversas omnium fere seculorum haereses (25) en werken van Alphonsus de Castro (27c), Alphonsus Ruiz de Virues (44), Latomus (104) en Alardus Amstelredamus (138). Dit zijn uitsluitend geschriften van tegenstanders der Hervorming. Maar toch is deze critische proost ook voor het audi et alteram partem niet doof geweest. Naast een werk van Albertus Pius bezat hij mede Erasmus' repliek op een geschrift van deze, deApologia adversus rhapsodias calumniosarum querimoniarum Alberti Pii, etc. (40). Misschien is het niet met zekerheid geïdentificeerde no. 134 eveneens een stem uit het Hervormde kamp.

Is er, gelijk we boven zagen, wel eens aan de rechtzinnigheid van Pighius getwijfeld, zijn bibliotheek draagt geen of ternauwernood sporen van afwijkingen op dit gebied. Men kan die toch niet zoeken in het bezit van Osiander's werk met de zoetklinkende titelHarmonia evangelica (35), ook al is dit later op de Index gekomen, noch in dat van Agrippa de Nettesheym,De occulta philosophia (71). Evenmin is als een bewijs van ketterij op te vatten, dat hij enkele werken van de beroemdste zijner Nederlandsche tijdgenooten bezat. Immers, eerst later heeft de kerk Erasmus' ‘generalyck allen syn boecken’ op de Index geplaatst. En Pighius, die behalve het juist genoemde geschrift tegen Pius (40) nog deAdagia (17), Epistolae (18), Ecclesiastes sive De ratione concionandi (39), De sarcienda ecclesiae concordia, De praeparatione ad mortem, (Christiani matrimonii institutio?) (45a-c) en Opus de conscribendis epistolis (120) bezat, had zeker niet de gevaarlijkste werken van Erasmus gekocht.

Het is geen wonder dat Pighius, zelf een uitstekend brievenschrijver, zich tot de epistels van anderen heeft voelen aangetrokken. Behalve de genoemde van Erasmus en diens tractaat over het schrijven van brieven (120), bezat hij verscheiden verzamelingen van epistelen: van Paus Nicolaus (I? 42a), van Angelus

Politianus (78) en Cicero (79), van Plinius Minor (106) en Basilius Magnus (142), misschien van Budaeus (90b). Klassieke schrijvers zijn slecht vertegenwoordigd: Plato (51), Plutarchus (21), Herodotus (92), Cicero (79), Tacitus (19), Seneca (15, 137) en Plinius (106). Humanisten eveneens. Bij de reeds genoemde werken van Erasmus, Politianus en misschien Budaeus zijn te voegen: Campanus (95), Johannes Aurelius Augurellus (130) en Nannius (144). Haast verkwikkend is het hierbij de eeuwige rijmelaar Baptista Mantuanus eens niet aan te treffen. Taalkundige werken zijn nog schaarscher: deCornucopiae (96) en Omphalius, Nomologia (110), dat over de welsprekendheid handelt. De dialectiek is waarschijnlijk vertegenwoordigd door Agricola (141), het recht door Otho,Summa de interdictis (131).

Het positieve verstand van Pighius, dat zich graag naar de exacte wetenschappen richtte, heeft zich klaarblijkelijk mede aangetrokken gevoeld tot geschiedenis en aardrijkskunde. Historische werken van Paulus Aemilius (14), Eusebius (20), Nauclerus (23), Procopius en Agathias (33), deRes Germanicae, vermoedelijk van Beatus Rhenanus (86), Eutropius en Paulus Diaconus over de Romeinsche geschiedenis (97), deFasciculus temporum, al of niet van Rolevinck (129), Gassar's Epitome (136). Het werk van Leonicus, De varia historia (72), bevat naast historie ook taalkundige bizonderheden. Voorts wat aardrijkskundige werken, de niet geïdentificeerdeCosmographia Palestine (22), de Historia novi orbis, van Grynaeus? (93), een Ptolemaeus (109), terwijl ook het werk van Procopius,De Justiniani imperatoris aedificiis (135), eenigszins tot dezelfde groep behoort.

Het meest persoonlijke is en blijft in deze verzameling het groote aantal medische werken. Hoofdzakelijk natuurlijk geschriften der klassieke kopstukken van de geneeskunde, Arabieren en Grieken, waar men in die dagen nog altijd bij zweerde: Galenus, door tal van werken vertegenwoordigd (55, 58, 60, 61, 68a, 69a, 74, 107, 114, 146), Hippocrates (62, 113), Pedacius Dioscorides (49), Alexander Trallianus (53), vermoedelijk Oribasius (56a), verder Serapion (56b), Aetius Amidenus (57), Soranus Ephesius (59), Paulus Aegineta (63), Johannes Actuarius (67, 68b), Theodorus Priscianus (69b), Gariopontus (75), Nicolaus Alexandrinus (108), Mesue (123) en Marcellus (133). Maar daarnaast ontbreken toch ook meer recente schrijvers niet: Manardus (54), Arnoldus de Villa Nova (52), Sebastianus Montuus (100), Augustinus Niphus (118b) en

Beren-130

garius (118a), deze laatste over de anatomie van 't menschelijk lichaam, verder Massa (125) en ook de niet met zekerheid terechtgebrachteTheses medicinalis (sic) (85). Zelfs naar veeartsenijkunde ging de belangstelling van Pighius uit, die trouwens paarden, koeien en kleiner vee bezat: Vegetus (76) enVeterinaria medicina (89) bewijzen het. Dan nog wat boeken over planten en hun krachten van Otto Brunfels (65 en 64?), een van een onbekende (91), en van Aemilius Macer (82c), deHistoria naturalis van Plinius (16 en 83?). Over chiromancie handelen 84 en 88; verder Geber over alchemie (103), Georgius Agricola over maten en gewichten (124), eenAlmanach (73), Columella over landhuishoudkunde (90a), Beda over tijdrekenkunde (94b), Marbod(e)us over kostbare steenen (82a). Met eenige bevreemding mist men hier de werken van Albertus Magnus. Begon zijn licht reeds te tanen?

Van Pighius' eigen geschriften wordt in de inventaris niet gerept. Toch zal hij er ongetwijfeld wel exemplaren van bezeten hebben. Waren ze ergens afzonderlijk geborgen en vielen ze buiten de inventariseering? Soms een speciaal legaat voor een familielid?

In de opstelling van een deel der collectie zit systeem. Tenminste, indien aangenomen mag worden, 't geen voor de hand ligt, dat de inventarisatoren de boeken geregistreerd hebben in de volgorde, zooals zij die in de kasten vonden staan, of misschien eer liggen. Kerkvaders bijeen (1-10), dan meerendeels andere theologische werken (11-48). Bij 49 komen we tot de medische en verwante boeken, een reeks, die vrijwel onafgebroken doorloopt tot 77 toe. Daarna is er van een systeem bij de plaatsing voor ons weinig meer te bespeuren.

De vraag, hoe, waar en wanneer Pighius de collectie heeft verzameld, moet onbeantwoord blijven. In zijn eigen brieven, voorzoover die zijn bewaard, wordt nooit over aankoopen of bestellingen van boeken gerept. Alleen is bekend uit een brief, reeds eerder genoemd, van frater Gerardus de Hamont, prior der Karthuizers te Keulen, aan de Deken van Utrecht, Joannes Vorstius (van 18 Maart 1543), dat de drukker Melchior Novesianus herhaaldelijk aan Pighius, op diens verzoek, boeken had geleverd, tot nu toe echter geen betaling had ontvangen1).

1) ‘Idem Melchior diversis vicibus misit D. Pighio libros quos postulavit, ut mihi constat, quos tamen hactenus non solvit, licet a me monitus fuerit: oro ergo humiliter D.V. ut dignetur dicto Melchiori procurare solutionem, qua valde eget’... zie Van Heussen,o.c. Hist. episc. Dav., 115.

Het is waarschijnlijk, dat er nog wel in de een of andere bibliotheek boeken te vinden zullen zijn, afkomstig uit de verzameling van Pighius. Zulke soliede oude drukken hebben veelal een lang leven. In de eerste plaats komt dan natuurlijk de Utrechtsche Universiteits-Bibliotheek voor een dergelijk onderzoek in aanmerking, waar zij langs verschillende wegen beland kunnen zijn. Reeds teekende ik uit de Catalogus der bibliotheek van 1718 een zestigtal werken op, die in dit verband onderzocht moeten worden, en stellig zijn er nog meer. Maar hier stoot men zijn hoofd weer tegen de fatale tijdsomstandigheden; de Utrechtsche bibliotheek immers heeft, als de meeste in ons land, kostbare oude boeken naar veiliger oorden gebracht. Ik stond dus voor de keuze, òf deze studie tot na de oorlog te laten liggen, òfwel haar zonder de nasporingen naar authentieke bezittingen van Pighius te publiceeren. Ik koos het laatste, met het vaste voornemen het onderzoek later te verrichten en, zoo het resultaten oplevert, daarvan in een aanvulling verslag uit te brengen. Inmiddels wordt een ieder, die door zijn ambt veel oude boeken hanteert, uitgenoodigd te willen speuren naar een mogelijk ex-libris van Pighius of naar een speciale band, die misschien zijn initialen of naam zou kunnen vertoonen.

En zoo volgt hier dan de lijst der boeken, eens in de studeerkamer van Pighius te vinden. Aan de titels, waarbij de nommering 1-146 van mijn hand is, gaan nog drie ‘Item's’ vooraf, terwijl er zeven op volgen. Voor de volledigheid laat ik ze mede afdrukken, zelfs al hebben ze niet op boeken betrekking. De aanteekeningen zijn achter de inventaris geplaatst. Niet er tusschen door, bij ieder nommer, omdat ik vreesde daardoor het algemeene overzicht van de lijst te verstoren. Men zal zien, dat bijna iedere titel een aanteekening heeft gekregen, ook als het zeer bekende werken betreft. Mijn overweging was, dat nu eenmaal wat de één vanzelfsprekend acht, voor de ander minder vertrouwd schijnt. Alleen bij titels als ‘textus biblie’ (34), ‘biblia in parua littera’ (102) en ‘breviarium romanum’ (81 en 112) leek een verklaring toch wel zeer overbodig.

Bij mijn veronderstellingen naar de uitgaven, die Pighius bezat, heb ik me vrijwel bepaald tot de 16e eeuwsche. Al is het niet uitgesloten, dat er nog een enkele 15e eeuwsche onder schuilde, waarschijnlijker toch waren het meest drukken uit zijn eigen tijd, waarmee hij de collectie opbouwde. Desgewenscht had ik mijn aantal gissingen naar uitgaven kunnen uitbreiden, maar ook hier zou

132

le mieux l'ennemi du bien zijn geworden. Reeds nu is het aantal ‘vermoedelijk’s en ‘misschien’s en ‘mogelijk’s in mijn aanteekeningen haast vermoeiend. Trouwens, per slot van rekening is het van heel wat minder belang, welke editie Pighius had van een werk, dan wel het feit, dat hij het bepaalde boek bezat.

Inventaris

In document Het Boek. Serie 2. Jaargang 28 · dbnl (pagina 143-150)