• No results found

Geschiedschrijving van de nationale bibliotheek

In document Het Boek. Serie 2. Jaargang 28 · dbnl (pagina 97-109)

De veelzijdige registers, waarmee de heer Wouter Nijhoff ons in het 27ste deel van Het Boek heeft verblijd, vormen een repertorium op het gebied van het boek- en bibliotheekwezen van verrassenden rijkdom. Op blz. 89 vinden wij er de bijdragen samengebracht over de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, haar geschiedenis, catalogi en bijzondere verzamelingen. Na de oude artikelen van Dr. W.P.C. Knuttel in het Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen deel 3, loopende tot 1905, en het vervolg daarop over de historie der latere jaren door Dr. C.H. Ebbinge Wubben, in Het Boek deel 12 van 1923, komt Dr. L. Brummel in 1936 met zijn speciale onderzoek over de boeken uit de abdij van Tongerloo in het bezit van de Koninklijke Bibliotheek, verschenen in deel 24 van Het Boek. Het laatstgenoemde opstel toont ons den tegenwoordigen directeur der instelling reeds midden in zijn voorstudies, die zouden leiden tot de waardige en wetenschappelijke behandeling van deGeschiedenis der Koninklijke Bibliotheek. Door zijn boek, dat onder dezen titel in 1939 te Leiden bij Sijthoff's Uitgeversmaatschappij verscheen, heeft Dr. Brummel aan onze nationale bibliotheek de plaats in de vakliteratuur gegeven, waarop zij tusschen de

zusterinstellingen aanspraak mag maken. Als geschoold historicus heeft hij de bronnen bijeengezocht uit de verschillende archieven en als bibliotheekkundig vakman heeft hij de stof voor zijn beschrijving uitgekozen en afgewogen. Zoo kon hij een levende uitbeelding geven van ontstaan en groei, werkzaamheid en belangstelling, wederwaardigheden en karakter der instelling; van de zorgen en moeiten om het bereikbare tot stand te brengen onder de wisselende medewerking van vorsten en regeeringen; maar vooral ook van de menschen, die als

bibliothecarissen, met hun beloften, hun opvattingen en hun tekortkomingen, deze ontwikkeling hebben geleid en geleden, temidden van de omstandigheden en de eischen van hun eigen tijd. Dr. Brummel's boek schetst de plaats en het werk van dit orgaan van wetenschappelijke en staatkundige studie als een stuk geschiedenis van het geestelijk leven in Nederland gedurende de 19e eeuw.

Naast dit samenvattende historische onderzoek heeft de oud-conservator der Koninklijke Bibliotheek A.J. de Mare nuttige aanvullingen geleverd voor de verzameling van materiaal door zijn bibliografische bijdragen over een aantal der belangrijkste bibliothecarissen. Reeds in 1926 begon hij dit werk door de uitgave vandeLijst der geschriften van Dr. W.G.C. Byvanck 1874-1925, een chronologische titellijst van 710 nummers met een register op de door dezen veelzijdigen en vruchtbaren schrijver behandelde onderwerpen. In de laatste jaren heeft de heer De Mare dezen arbeid weer opgevat door de bewerking van deLijst der geschriften van Dr. M.F.A.G. Campbell 1840-1890 ('s-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1941). Aan de 449 nummers beslaande titellijst der in handschrift of in druk bewaarde geschriften voegde de samensteller thans ook een opgave van de literatuurover Campbell toe, nr. 451-469, waarna wederom een register volgt. Thans verscheen onder den titel Van Flament tot Holtrop een

89

soortgelijk overzicht betreffende een viertal bestuurders uit den tijd van 1798 tot 1868. Ditmaal liet de bewerker aan de literatuurlijsten van elk dezer vier mannen een beknopt overzicht van hun levensloop voorafgaan in den vorm van een jaartallenlijstje. Zoo geeft de heer De Mare ons in dit laatste boek de gegevens omtrent: Charles Sulpice Flament, 1758-1835, de uitgeweken fransche abbé, sedert 1798 werkzaam aan de bibliotheek, die hij, naast andere bezigheden, tot zijn dood zou besturen; 2. Mr. Adam Anthony Stratenus, 1779-1836, die van 1807 tot 1812 was aangesteld als Bibliothecaris-generaal, doch daarna in andere staatsambten overging; 3. Willem Hendrik Jacob baron van Westreenen van Tiellandt, 1783-1848, van 1842 af Directeur der Koninklijke bibliotheek, nadat hij in vroeger jaren reeds geregeld bemoeiïngen met de leiding dezer instelling had gehad, maar wiens naam vooral bekend bleef als verzamelaar en kundig bibliofiel, stichter van het Museum Meermanno-Westreenianum, dat hij aan het rijk legateerde; en tenslotte 4. Johan Willem Holtrop, 1806-1870, de tweede man die zijn leven geheel aan de Koninklijke bibliotheek mocht wijden, waar hij in 1830 zijn intrede deed onder Flament, wiens werk hij na diens dood voortzette. Onder de lijsten van geschriften dezer vier mannen is die betreffende Holtrop verreweg de grootste en belangrijkste, hoewel hierin ook veel journalistiek werk voorkomt, vooral uit de jaren toen hij naast zijn ambt redacteur was van het Dagblad van 's-Gravenhage 1844-1863; behalve de geschiedenis van het oude boek hadden muziek en tooneel zijn bijzondere belangstelling.

Met zijn bekende nauwgezetheid heeft de heer De Mare aan Brummel's gedegen geschiedenis nog een bibliografische bijlage toegevoegd, waardoor hij alle

belanghebbenden en belangstellenden in hooge mate aan zich verplicht.

F. KOSSMANN.

Boekbespreking

Göteborgs Stadsbibliotek. 1891-1941. Minneskrift. Göteborg, 1941. 8

o

.

(Acta bibliothecae Gotoburgensis. Vol. I).

De stadsbibliotheek te Göteborg heeft haar 50-jarig bestaan op waardige wijze herdacht met een lijvigen feestbundel, die tevens de inzet vormt van een reeks ‘Acta’, welke deze bibliotheek hoopt uit te geven. Het feit der herdenking wil nog niet zeggen, dat aan de vijftig jaren geen geschiedenis is voorafgegaan. Het allereerste begin der bibliotheek dateert van de oprichting van Göteborgs museum in 1861 en in 1886 omvatte zij al ongeveer 50.000 nummers. Toen echter in 1891 de hoogeschool haar werkzaamheid in Göteborg aanving, had er een reorganisatie van het bibliotheekwezen plaats, waarbij de Museumbibliotheek opgenomen werd in een grooter geheel, dat als ‘Göteborgs stadsbibliotek’ in 1941 dus vijftig jaren bestond.

In die halve eeuw heeft de bibliotheek een regelmatige en voorspoedige ontwikkeling beleefd, eerst onder Lars Wåhlen, wiens portret dit boek siert en na diens aftreden in 1927 onder den tegenwoordigen, ‘överbibliotekarie’ S.S. Hallberg, die de geschiedenis zijner instelling in den feestbundel beschreven heeft. Gelijk bekend hebben de instellingen van kunst en wetenschap in Zweden veel aan het particuliere initiatief te danken en ook in de geschiedenis van de stadsbibliotheek van Göteborg lezen wij dikwijls van belangrijke schenkingen en legaten. Mede dank zij deze is de bibliotheek gegroeid tot een werkelijk groote wetenschappelijke bibliotheek, een waardige partner van de Koninklijke Bibliotheek te Stockholm en de twee universiteitsbibliotheken te Lund en te Upsala. Dat zij officieel als zoodanig erkend wordt blijkt wel uit het feit, dat zij naast bovengenoemde bibliotheken sinds 1921 ook voor een exemplaar van alle in Zweden uitgegeven werken in aanmerking komt.

Groote bibliotheek is zij ook in haar verlangen naar een nieuw gebouw, waarvoor de plannen geheel gereed zijn. De architect Noreen heeft deze in den bundel met zeer instructieve teekeningen gepubliceerd en wanneer ze eenmaal verwezenlijkt zijn, zal Göteborg ongetwijfeld een Mekka worden voor bibliotheekdirecteuren, die met bouwplannen rondloopen. In verschillende bijdragen worden verder een aantal kanten van het bezit en het bedrijf der bibliotheek belicht. Evenals te Upsala is voor de vermeerdering van het bezit het internationale ruilverkeer ook in Göteborg een belangrijk hulpmiddel: met bijna 650 instellingen in het buitenland staat men in relatie! Veel plaats is ook ingeruimd aan een overzicht van de

handschriftenverzameling, die natuurlijk in hoofdzaak uit modern bezit bestaat. Een onverwacht en merkwaardig onderdeel van deze bibliotheek is verder de Chineesche literatuur, waaraan een afzonderlijke bijdrage is gewijd.

Zoo is dit jubileum aanleiding geweest voor de verschijning van een goed verzorgd en instructief boek, dat het Zweedsche bibliotheekwezen tot eer strekt.

91

Bibliothèque Royale de Belgique. Exposition. L'Impression et l'édition

à Bruxelles au XVIe siècle. Druk en uitgave te Brussel in de XVIe eeuw.

Tentoonstelling, etc. Bruxelles Avril-Juin. Brussel April-Juni 1942. 8

o

.

105 blzz. en 1 afb.

Klaarblijkelijk doordrongen van het feit, dat de terneergeslagen menschheid op 't oogenblik meer dan ooit naar geestelijk voedsel haakt, heeft de Kon. Bibliotheek te Brussel van April tot Juni 1942 een tentoonstelling van 16e eeuwsche Brusselsche drukken gehouden. De catalogus, met een voorbericht van Hoofdconservator Victor Tourneur, is samengesteld door de Conservator August Vincent. Van zijn hand is ook de ‘Introduction-Inleiding’, met beschouwingen over de drukkers en hun uitgaven. Nauwgezet zijn een Fransche en een Vlaamsche tekst naast elkaar geplaatst, op de linkerbladzijde de eene, op de rechter de andere. Of wel, als op de titel en in de ‘Table des matières-Inhoudstafel’, onder elkander. De bedoeling, aan de felste Franskiljon en aan de gloeiendste Flamingant elk hun recht te geven, mag loffelijk schijnen, in de practijk is ze voor een dergelijke catalogus toch lichtelijk overdreven. Heele bladzijden titels van geëxposeerde boeken, de bronnenlijst (op p. 24-31), moesten aldus, vrijwel woord voor woord gelijkluidend, twee maal afgedrukt worden. Niet duidelijk is het me overigens geworden, waarom de Fransche tekst hier en daar bizonderheden vermeldt, die in de Nederlandsche ontbreken. Men vergelijke b.v. de inleidende beschouwingen over Peter de Goey en Michiel van Hamont in beide talen (op p. 46-47).

De catalogus vormt een belangrijke eerste aanloop tot een Brusselsche bibliographie, die, gelijk de heer Vincent terecht opmerkt (p. 11), jammer genoeg nog niet tot stand is gekomen. Naast de tentoongestelde boeken werden er volgens de Inleiding (p. 11) tevens de andere uitgaven van de Brusselsche drukkers in vermeld, die aan de samensteller bekend waren. Geheel volledig zijn die opgaven, gelijk alle bibliographisch werk, natuurlijk niet. Voor het tijdvak 1500-1540 valt het mij tenminste niet moeilijk enkele aanvullingen te geven. In 't bizonder van Thomas van der Noot zijn er al heel wat meer dan de 32 genoemde aan te wijzen1). Indien het verder de bedoeling is geweest van Marck Martens naast de geëxposeerde drukken, waarvan hij de uitgever was, mede de overige bekende op te nemen, dan kan ik ook hierbij nog eenige toevoegingen bieden, tenminste wat betreft het tijdvak tot 1540.2)

Het valt in 't oog, hoe weinig belangstelling er klaarblijkelijk vroeger voor de producten van de hoogst boeiende en merkwaardige drukker Thomas van der Noot in de bibliotheek van zijn vaderstad is geweest. Slechts een vijftal zijner uitgaven bezit men er. Waren ze te Vlaamsch? Des te verblijdender is de zorg, die men op deze tentoonstelling aan zijn oeuvre gewijd heeft. Zelfs een facsimile-uitgave en reproducties van twee zijner houtsneden kregen hier een plaats. Tempora mutantur....

Een enkele correctie en aanvulling tot slot. Blz. 31 r. 5 v.o. NK. 726. Lees liever NK. 2792, dat 726 vervangt. Blz. 37 r. 7 v.o. Het jaartal van NK. 3375 is niet Jan. 1508, maar Jan. 1509 (zie de Aanv. en Verb. van NK. II). Blz. 39 r. 2 15 mars; lees 14 mars (of nog liever 14 Maart, o Vlaamsche taal!). Zelfde blz. r. 13. Het vraagteeken

1) Te weten 6 of 7 stuks, in chronologische volgorde gerangschikt, NK. 0717 (1511; Kalengier); NK. 01108 (c. 1511; Smeken); NK. 0513 (c. 1512; Foertuynen troest); NK. 01115 (1515 14 Aug.; Spiegel der deucht); NK. 725 (c. 1520; Distelacien); NK. 0882 (1523 1 Dec.; Maximiliaan I en Melchior Pfintzing). Misschien ook 0595* (1514; Herbarius), tenzij dit NK. 1453 is. 2) Drie drukken, zonder jaar, maar klaarblijkelijk alle van 1540, te weten NK. 1646-1647

(Ordinantien) en NK. 3645 (Ordonnances).

92

schrijving van de feesten ter eere van het Gulden Vlies in Oct. 1516 te Brussel gevierd nog de ontdekking van W. van Eeghem gevoegd kunnen worden, dat Jan Smeken er de dichter van is1). Blz. 45 r. 10 NK. 1654. Lees liever NK. 3646, dat 1654 vervangt.

Summa summarum: een goede catalogus, die naar men mag hopen inderdaad tot fondament van een Brusselsche bibliographie der zestiende eeuw zal strekken. 's-Grav. Maart 1943.

M.E.K.

Vindel, Francisco, Escudos y marcas de impresores y libreros en Espana

durante los siglos XV a XIX (1485-1850). Con 318 facsimiles. 1942. XXI?

en 638 blz. gr. 8vo.

Te Barcelona bij Editorial Orbis verscheen een omvangrijk boek van Francisco Vindel, zoon van den bekenden boekhandelaar P. Vindel te Madrid, over de schilden en merken der drukkers en boekverkoopers in Spanje, van de 15e tot de 19e eeuw (1485-1850).

De merken zijn, behoudens enkele uitzonderingen, op de oorspronkelijke grootte gereproduceerd, zij vangen aan met die van Paulo de Colonia en zijn compagnons (1490) en eindigen met die van Aygualó de Izco, te Madrid, 1850 waarop nog enkele van later datum, waaronder die van zijn vader, volgen.

Bij ieder merk is het boek aangegeven waaruit het ontleend is met uitvoerig colophon. De schrijver geeft een kort overzicht over het gebruik dier merken in het verloop der tijden en verklaart, dat hij met 1850 ophoudt, omdat zij dan zoo goed als geheel verdwijnen.

De inrichting is chronologisch, aan het eind bevinden zich twee registers, een volgens de drukplaatsen en een van de namen der drukkers en boekverkoopers.

In zijn inleiding vermeldt hij nog, dat op enkele uitzonderingen na, alle reproducties van de boeken zelf zijn genomen en dat hierin meer dan 500 merken voor het eerst zijn afgedrukt.

Het boek is royaal uitgevoerd. Een verkwikkend monument, dat ons op eens een anderen kijk geeft op de toestanden in Spanje dan wij ze ons voorstellen.

W.N.

Oldewelt, Mr. W.F.H., Amsterdamsche Archiefvondsten. Amst., J.H. de

Bussy (zonder jaar) 1943.

De heer Mr. W.F.H. Oldewelt, de adjunct-archivaris van Amsterdam heeft een aantal van zijn archiefvondsten, allereerst in het Alg. Handelsblad verschenen in een bundel vereenigd. Hierin worden mededeelingen gedaan van velerlei aard. Het gaat meestal om iets dat nadere toelichting geeft tot reeds bekende onderwerpen. Ook omtrent boeken en kaarten worden enkele zeer markante feiten meegedeeld. Zoo over de oude boekbanden in het gemeentearchief, waarbij het uiteraard meest om oude registerbanden gaat, waarbij ook eenige met het bekende monogram NP voorkomen. Ook wordt daarbij afgebeeld een fraai versierde snede van een financieel register

1) Zie o.a. Van Eeghem's uitgave vanDrie schandaleuse spelen (Antw. 1937), p. I, n. 1.

genoemd. Ook vindt men een artikel over oude koopmansboeken waarvan het oudste van 1485 dagteekent. Daaronder komen ook voor die van de bekende

93

Erven C. Stichter. Belangrijk is ook het stukje over de verbetering en voortzetting van de Beschrijving van Amsterdam van Cashparus Crommelin, Een Verloren stadsbeschrijving geheeten. Crommelin's boek dat in 1693 verschenen was behoefde bij een herdruk verbetering en aanvulling. Daartoe werd door de nieuwe uitgevers Pieter Vlaming aangezocht, van wien men wist dat hij zelf reeds sedert lang gegevens omtrent een beschrijving van die stad bijeengebracht had. P. Vl. zette zich met ijver aan dien taak maar van voortzetten kwam niets. In 1726 verscheen de van fouten verbeterde uitgave met eenige noten van zijn hand maar van omwerking en voortzetting kwam niets. Jammer is dat zijn handschrift, dat van belang moet geweest zijn omdat hem speciale toegang was verleend tot papieren en derg. na zijn dood in 1784 verdwenen is. Wel heeft later Waghenaar van de meeste ongedrukte stukken uit de verzameling van P. Vlaming gebruik kunnen maken daar deze door zijn uitgever waren aangekocht. In het artikel: Het jaartal op den oudsten stadsplattegrond stelt de schrijver het jaartal 1538 vast voor 1536 zooals dit tot nu toe heeft gegolden voor den geschilderden plattegrond van Cornelis Anthonisz. Ook heeft hij het nog over een plattegrond van de 13e eeuw, door een zekeren Christ. van Hartoghvelt indertijd geteekend en afgedrukt in de gedrukte uitgaven van de Handvesten van Amsterdam sedert 1613, voor de eerste maal in 1597 door zijn vader uitgegeven. Hij wijst daarbij de beschuldiging over den teekenaar uitgesproken alsof deze een geschiedvervalscher geweest ware van de hand. Dat dit in het begin der 17e eeuw ontworpen kaartje zooveel eeuwen als basis van de stadsplannen van die stad werd aangenomen is toch werkelijk niet aan hem te wijten. De Hartoghvelts zijn beter bekend als boekverkoopers die zich successievelijk Adriaen Barentsz en Hendrik Barentsz noemden.

In ‘Beudeker's Oudheden van Amsterdam’, een met fraaie teekeningen van Abr. Rademaker versierd handschrift, dat in 1891 door de stad A. in de veiling Slagregen werd aangekocht, wordt aangetoond dat dit hs. onmogelijk afkomstig zijn kan van den in 1723 overleden Christoffel Beudeker, zooals tot nu toe is aangenomen, doch van een lateren verzamelaar van denzelfden naam, die in 1748 een thans zeer zeldzaam boekje uitgaf, getiteld ‘De sprekende konstkamer’ en na zijn dood een Atlas wegens de Nederlanden bestaande uit zeven en twintig deelen in folio, naliet. Deze overleed in 1756, deze atlas is verdwenen doch bovengenoemd handschrift werd bewaard. Dit aardige boekje geeft een aantal dergelijke vondsten ook op ander gebied; het zij aan de snuffelaars aanbevolen.

W.N.

Meertens, P.J., Letterkundig leven in Zeeland in de zestiende en de

eerste helft der zeventiende eeuw. Amsterdam, N.V. Noord-Hollandsche

Uitgeversmaatschappij, 1943. (Utr. Diss.) XVI en 496 blz. Met 16 platen.

gr. 8vo. Prijsf 15.-.

De schrijver van deze uitvoerige, in groot formaat compres gedrukte dissertatie zegt in zijn woord vooraf: De behoefte aan een zo groot mogelijke volledigheid is enerzijds oorzaak dat de verschijning van deze studie zo lang mogelijk werd uitgesteld (bijna een kwarteeuw nadat hij zijn universitaire studie begon) anderzijds dat ook het heel weinig belangrijke en het onbelangrijke werd medegedeeld met een uitvoerigheid, die vooral de meer op het aesthetische ingestelde lezer bij tijd en wijle zal

ontstemmen. Toch heeft hij gemeend in dit opzicht geen concessies te mogen doen aan de aesthetica, uit de overweging dat deze studie de plaats diende te zijn waar

Deze overweging is gereede aanleiding ook in ons Tijdschrift op deze belangrijke bron de aandacht te vestigen,

94

want zijn rijke inhoud, talrijke en uitvoerige titelbeschrijvingen, ook van onbelangrijke geschriften maken van dit boek een hoogst welkome aanvulling van de reeds bestaande hoewel niet talrijke Zeeuwsche bibliographieën. Na een inleiding waarin de historische en economische ontwikkeling der Zeeuwsche eilanden wordt behandeld, verdeelt de schrijver zijn stof in de volgende hoofdstukken. II. Wetenschappelijk en letterkundig leven onder invloed van het humanisme. Neo-latijnsche dichters, Boekdrukkunst, het onderwijs voor de reformatie, Historiographie, Schilderkunst, Bouwkunst, Muziek. Hoofdstuk III. Rederijkers. Hoofdstuk IV. Godsdienstig leven na de Reformatie. Hoofdstuk V. Letterkundig leven na de reformatie (De Zeeuwsche Nachtegael, Het Tafereel van Sinnen-mal. Adriaen van de Venne, Jacob Cats, Simon van Beaumont, Johan de Brune de Oude, Philibert van Borsselen, Adriaen Hofter, Abraham van der Myl, Petrus Hondius, Cornelis Siens, Michiel van Baarlant). Hoofdstuk VI. Wetenschap en kunst na de reformatie. Boekdrukkunst en uitgeverij. Het onderwijs sinds de zestiende eeuw.

Natuurwetenschappen. Rechtswetenschap. Taalwetenschappen. Historiographie. Beeldende Kunsten. Muziek. Hoofdstuk VII. Slotbeschouwing, waarin een korte karakteristiek van het letterkundig leven in Zeeland, de schilderkunst en de natuurwetenschappen wordt gegeven.

Het boek bestaat grootendeels uit biographieën, met talrijke aanhalingen uit de werken der behandelde schrijvers. Bij het lezen ervan krijgt men een gevoel van bewondering voor de overstelpende massa van gegevens die hier geboden wordt, alle gesteund door verwijzing naar honderden van aanteekeningen aan ieder hoofdstuk toegevoegd. Een boek dus dat, met zijn uitgebreid naamregister, een uitstekende gids zal blijken te zijn voor hen die iets over het letterkundig en geestelijk leven in Zeeland gedurende die periode willen naslaan. De schrijver zegt in zijn woord vooraf dat hij plan heeft in afzienbaren tijd een tweede deel te laten volgen waarin het letterkundig en geestelijk leven in Zeeland tot ongeveer het einde der negentiende eeuw zal worden behandeld.

Dit eerste deel verscheen tegelijk in de Verhandelingen van de Nederl. Akademie van Wetenschappen, een onderscheiding welke aan weinig dissertaties te beurt zal gevallen zijn.

Tenslotte een enkel woord over de typographische uitvoering. Dat dit uitgebreide werk, bestemd en waard om gelezen te worden, in zulk groot formaat en zulke gevulde bladzijden (54 regels van ongeveer 65 letters) moest gezet worden, hangt wellicht samen met het bovengenoemd opnemen in de Verhandelingen der Ned. Akad. v. Wet. Het maakt de lezing vermoeiender dan anders het geval zou zijn geweest. Maar waarom ontbreken de in een naslagwerk onmisbare kopregels? Een dergelijk boek dat in zoo talrijke onderdeelen, niet alleen hoofdstukken, is verdeeld, verliest daardoor een groote mate van bruikbaarheid. Wil men thans dit boek doorbladerend een bewuste persoon of onderwerp terugvinden, dan is men verplicht

In document Het Boek. Serie 2. Jaargang 28 · dbnl (pagina 97-109)