• No results found

Internationalisering: veranderingen in de relaties van organisaties en overheden

2. De Universiteit voor Humanistiek in transitie

3.2 Internationalisering: veranderingen in de relaties van organisaties en overheden

Om een van de fundamentele veranderingen van globalisering te bekijken, raadplegen we het invloedrijke Global Transformations: Politics, Economics and Culture van Held, McGrew, Goldblatt, en Perraton (1999). Zij stellen globalisering voor als een veranderingsproces dat op gang komt door de groeiende invloed van internationale relaties (Held et al., 1999: 4). Deze analyse biedt perspectief op de positie van voorstanders van het actief ingrijpen van overheden en bedrijven om toenemende transnationale verbondenheid te bewerkstelligen.

Held et al. (1999) leggen in de eerste plaats uit hoe de toenemende verbondenheid tussen landen over de hele wereld tot stand is gekomen. In de eerste plaats heeft de stijging van het aantal transnationale communicatieverbindingen daar volgens hen voor gezorgd. Het aantal telefonieverbindingen tussen landen is gegroeid van 100,000 in 1986 naar meer dan een miljoen tien jaar later (Held et.al., 1999: 343). Organisaties konden hierdoor steeds beter wereldwijd hun activiteiten coördineren en van die mogelijkheid maken ze dankbaar gebruik. Zo gaan bedrijven op

zoek naar nieuwe afzetmarkten, voordelige toeleveranciers etc. zodat het kapitalisme een vlucht neemt (Held et.al., 1999: 16).

Moderne communicatiemiddelen worden niet alleen voor commerciële doeleinden gebruikt maar hebben ook invloed op de organisatie van politieke projecten. Men werkt steeds vaker samen aan gemeenschappelijke doelen; zo steeg het aantal internationaal opererende niet-gouvernementele organisaties (INGO’s) in de afgelopen eeuw van minder dan 100 in 1909 naar bijna 50,000 in 1999 (Held et.al., 1999:54). Ook overheden knopen meer relaties over de grens aan. Het aantal diplomatieke betrekkingen; in 1950 waren er nog ruim 5000 verbindingen tussen ambassades, in de jaren negentig was dit bijna het dubbele (idem).

Dat organisaties en overheden sinds een aantal jaar steeds meer transnationale relaties aangaan heeft volgens Held et al. (1999) vier effecten. Zij noemen eerst drie effecten die gaan over de activiteiten van organisaties, het laatste effect gaat over het leven van gewone mensen. We hebben net gezien dat de netwerken van organisaties zich over steeds grotere afstanden uitstrekken. De communicatienetwerken waar ze gebruik van maken zorgen ervoor dat ze beter op de hoogte zijn van wat er elders in de wereld speelt. Dit betekent dat organisaties doelgerichter relaties kunnen aanhalen of afstoten. Meer informatie over de toestand elders betekent dat het makkelijker is om keuzes te maken met wie je wel en met wie je geen relatie aangaat. De snelle berichtgeving zorgt er ook voor dat organisaties sneller interacteren. Deze veranderingen; versnelling, intensivering en uitstrekking, hebben een gezamenlijk effect op lokale gemeenschappen. De impact van versnelling, intensivering en uitstrekking is dat lokale overheden steeds afhankelijker worden van overkoepelende machtsstructuren. Lokale regelgeving is steeds vaker gebaseerd op afspraken op internationaal niveau en dat betekent dat het leven van gewone mensen steeds meer beïnvloed wordt door machtscentra die niet direct binnen hun invloedssfeer liggen (Held et al., 1999:5).

Het standpunt van Held et al (1999), namelijk dat overheden en bedrijven gebruik van technologische vooruitgang om internationale verbondenheid mogelijk maken, lijkt neutraal. Dankzij Scholte (2005) kunnen we dit perspectief echter als ideologische standpunt onderscheiden. Internationale verbondenheid mogelijk maken is geen vanzelfsprekendheid maar heeft een politieke achtergrond. Op de achtergrond speelt namelijk de vraag op basis van welk perspectief worden deze verbindingen aangegaan. Het internationale bedrijfsleven heeft baad bij de wereldwijde invoering van het kapitalisme omdat dit systeem hen gunstig gezind is. Ook achter het aangaan van wereldwijde projecten met ideële doelstellingen zit vaak een doel. Zo hebben van oorsprong Westerse INGO’s14 vaak tot doel om elders in de wereld een systeem van liberale democratie te stichten of te versterken.

14 De van oorsprong Nederlandse NGO ‘HIVOS’ brengt op basis van humanistische idealen

ontwikkelingssamenwerkingsprojecten tot stand. Op hun website staat beschreven dat zij streven het bevorderen van ‘open samenlevingen’ een doel dat we in verband kunnen brengen met het streven naar een liberale democratie. Zie ook: hivos.nl/wij-zijn-hivos

Held et al (1999) gaan vrij kritiekloos met deze doelen om en daarom zou je hun analyse kunnen afdoen als ‘op de hand van’ het voorstandersperspectief op globalisering.

Toch moeten we hun analyse volgens Jones (2010) niet te snel ter zijde schuiven. Er komen namelijk voor het eerst in het debat over globalisering duidelijke handvatten om de effecten van globaliseringsprocessen te doorgronden (Jones, 2010: 53).

Ook voor de Universiteit voor Humanistiek roept de aanpak van Held et al (1999) interessante vragen op. Zij heeft zichzelf namelijk tot doel gesteld om meer banden met internationale partners aan te gaan. De analyse van Held et al (1999) roept, met betrekking tot dit doel, de volgende vragen op: Zijn studenten bezig met het uitstrekken van hun netwerk over de grens? Zo ja; hebben ze het idee dat ze die contacten doelgericht kunnen aanwenden voor professionele doeleinden? Wat voor betekenis geven zij aan transnationale netwerken met betrekking tot werk; vinden ze het wenselijk om transnationaal te werken? Deze ontwikkeling kunnen we ook betrekken op de opleiding Humanistiek. Op die manier kunnen we de volgende vragen oproepen: In hoeverre is er sprake van internationalisering in het onderwijs? Welke betekenis geeft men op bestuurlijk niveau aan dit begrip: vinden zij het belangrijk dat studenten leren internationale relaties aan te gaan en zo ja hoe wil zij dat bevorderen? Ook heel belangrijk: hoe beoordelen studenten de inspanningen van de UvH op dit terrein?

Voor de UvH is het niet voldoende om zich alleen op internationale verbondenheid te richten omdat de aspiraties van de UvH zich op morele en existentiële terreinen bewegen. Om de consequenties van globalisering voor deze aspecten te verkennen gebruik ik werken van Giddens (1999) en Bauman (2000).

3.3 ‘Oer-conceptualiseringen’ van het begrip globalisering en de

betekenis voor bestaansoriëntatie en humanisering

De effecten van globalisering zijn niet alleen organisatorisch van aard zoals Held et. al (1999) voorstellen, maar grijpen diep in op het leven van gewone mensen. Dat zagen we al aan de manier waarop internationale machtsstructuren regelgeving in lokale gemeenschappen beïnvloeden. Door te kijken naar de kenmerken van de moderne tijd in West-Europa, en de manier waarop moderniserings- en globaliseringsprocessen in elkaar grijpen, wordt verder duidelijk hoe het leven van gewone mensen is veranderd.

De periode van modernisering begint in de 18e eeuw en we bevinden ons nu grofweg in de uitlopers ervan. Het begint met de Industriële Revolutie. Het is de tijd waarin de hoekstenen van traditionele samenlevingen; traditie, familie en stand, onder invloed van technologische vooruitgang worden afgebroken. Familiebanden worden doorbroken als mensen in fabrieken in de stad gaan werken. Het belang van traditie als zingevend kader legt het af tegen de wetenschap. De standenmaatschappij (de traditionele, van generatie op generatie overgeleverde hiërarchie) maakt plaats voor een klasse-

maatschappij. Hier is de maatschappij ingedeeld op basis van inkomen en werk. De tweede fase start met een nieuwe golf van snelle technologische vooruitgang in de 20e eeuw. Het gevolg is, dat de fundamenten van traditionele samenlevingen nog verder raken uitgehold. De tweede fase is dus verdere radicalisering van de veranderingen, die in de eerste fase van start gingen. Giddens (1990) richt zich wat globalisering betreft vooral op deze laatste periode.

Volgens Giddens kunnen we de jaren ’70 tot de jaren ’90 in de 20e eeuw vooral zien als een ‘laatmoderne tijd’ (Giddens, 1990: 10-11). Hij maakt dit onderscheid op basis van de globaliseringsprocessen die zich in deze periode voordoen. De snelle ontwikkeling van moderne communicatiemiddelen en de introductie van het containertransport maken het meer mogelijk om snel grote afstanden te overbruggen. En om onmiddellijk contacten aan te gaan zonder fysiek van plaats te veranderen. Tijd en ruimte raken meer samengebald. Hij noemt die ervaring ‘time-space compression’ (Giddens, 1990: 12). De grenzen van tijd en ruimte doen er steeds minder toe en dat heeft tot gevolg, dat lokale en tijdelijke inbeddingen worden losgelaten. Waar het sociale leven in de jaren ’70 nog duidelijke fysieke grenzen kende, wordt het laatmoderne leven steeds minder begrensd door tijd en ruimte. Een simpel voorbeeld is de beschikbaarheid van niet seizoensgebonden en lokaal geproduceerd groente / fruit. Tegenwoordig zijn er midden in de winter exotische vruchten te krijgen die van over de hele wereld komen. Dit heeft effect op ons menu en zo op ons dagelijks leven. Giddens noemt het: ‘disembedding’; ‘the “lifting out” of social relations from local contexts of

interaction and their reconstructering across indefinite spans of time-space’ (Giddens, 1990:21).

Bauman vergelijkt deze toegenomen mobiliteit met vloeibaar materiaal. Hij karakteriseert globalisering als een periode van groeiende fluïditeit of liquiditeit (Bauman, 2000: 3). Interessant is dat hij deze metafoor toepast op allerlei moderne instituties zoals de natiestaat, familie, rechtstaat etc. Duidelijk wordt dat de fundamenten van onze bestaansoriëntaties hierdoor raken ‘aangetast’. Volgens hem raken de hoekstenen van onze moderne samenleving vloeibaar (Bauman, 2000: 7).

Een voorbeeld van een institutie die vloeibaar is geworden is ‘familie’. We kunnen ons gezin inrichten zoals ons goeddunkt. Trouwen, scheiden, seksuele voorkeuren, wel of geen kinderen; de tegenwoordige gezinssamenstelling heeft weinig meer van doen met de strikte, levenslange, door kerk en staat gesanctioneerde familie in de traditionele of geïndustrialiseerde samenleving (Beck in Bauman, 2000:3). Gezinnen hebben immers niet per definitie dezelfde samenstelling en men is ook niet altijd levenslang aan elkaar verbonden.

Het instituut ‘gezin’ is zijn vaste vorm kwijtgeraakt. Voor het instituut ‘werk’ geldt hetzelfde. Je doet niet per definitie wat je vader ook al deed en blijft niet je hele leven voor dezelfde baas werken. Zo zijn een heleboel instituties, niet alleen persoonlijke oriëntaties, ‘vloeibaar’ geworden. De samenleving als geheel is als het ware ‘op drift’ geraakt. Waarden die vroeger van generatie op generatie werden overgedragen kunnen nu zomaar ter discussie staan.

Daarnaast, de staat of de kerk hebben wel ideeën over hoe de samenleving eruit moet zien, maar onze individuele voorkeuren bepalen hoe we ons gedragen. Hoe ons leven is ingericht en wat we voor de samenleving belangrijk vinden is het gevolg van veranderlijke, individuele keuzes. Dat betekent dat er in het moderne bestaan minder vaste ijkpunten zijn om je bestaan op te oriënteren.

In laatmoderne samenlevingen zijn bestaansoriëntaties ‘vloeibaar’ geworden; ze zijn het tijdelijke resultaat van individuele keuzes. De vele mogelijkheden om het leven vorm te geven stelt mensen voor existentiële vragen. Hoe richt ik mijn gezin in? Wil ik met deze persoon kinderen? Waar wil ik werken? Wat vind ik belangrijk in het leven? Hoe kan ik goed ouder worden? Wat voor samenleving zie ik voor me? Wat voor waarden vind ik belangrijk om mee te geven aan mijn kinderen? Tegelijkertijd speelt het leven zich steeds minder af binnen de grenzen die door tijd en ruimte bepaald worden.

In de vorige paragraaf maakte ik duidelijk dat internationalisering en globalisering vaak als synoniem gebruikt worden. Ik maak echter een onderscheid tussen het begrip ‘internationalisering’ en ‘globalisering’. Internationalisering is een perspectief dat doordrongen is van een politiek idee, namelijk dat overheden en bedrijven actief moeten ingrijpen om de internationale invoering van het kapitalisme en de liberale democratie te bevorderen. Het begrip globalisering hangt niet samen met een politieke overtuiging maar heeft betrekking op het moderniseringsdebat. De standpunten in dit debat, hier weergegeven met het werk van Giddens (1999) en Bauman (2000), geven blijk van een meer onafhankelijke positie ten opzichte van politieke ideologieën en daarmee krijgt globalisering een meer neutrale betekenis.

Door het begrip te betrekken op het moderniseringsdebat komt de betekenis van globalisering voor één van de aspiraties van de UvH in zicht, namelijk existentiële vraagstukken en de mogelijkheden die in laatmoderne samenlevingen worden geboden om het leven naar eigen inzicht in te richten. Voor het werkveld van toekomstige humanistici roept globalisering zodoende de vraag op hoe moderne begeleiding op het gebied van levensvragen eruit zou moeten zien.

Voor een verkenning van de betekenis van globalisering voor het werkveld van humanistici is dit echter nog niet voldoende. We hebben immers gezien dat de UvH zich niet alleen bezighoudt met de vraag hoe mensen een zinvol leven kunnen leiden, maar ook de aspiratie heeft om samenlevingen op een humane manier in te richten. Het woord ‘humanisering’ drukt deze ambitie uit. Voor een verkenning van de betekenis van globalisering voor humanisering maak ik gebruik van het werk van Appadurai.