• No results found

Hoe besluiten studenten welke onderwerpen zij associëren met globalisering?

2. De Universiteit voor Humanistiek in transitie

4.3 Hoe besluiten studenten welke onderwerpen zij associëren met globalisering?

Studenten is gevraagd om gezamenlijk te beslissen welke onderwerpen zij het beste bij het begrip globalisering vonden passen. Hiervoor moesten zij de post-its met associaties die ze minder goed vonden passen wegnemen uit het overzicht. Het resultaat resultaten weergegeven in de diagram op pagina 45.

Er zijn twee focusgroepen gehouden. In beide groepen is op sommige momenten flink gediscussieerd terwijl op andere momenten vrij snel consensus werd bereikt. Beide focusgroepen hebben, onafhankelijk van elkaar, hetzelfde criterium ontwikkeld om moeilijke discussies op te lossen. Het criterium dat de studenten hebben bedacht is om structureel de voorkeur te geven gaven aan meer abstracte termen boven concrete begrippen. Gebleken is dat als er weinig discussie was, het door studenten bedachte criterium de doorslag gaf terwijl als er veel discussie was het criterium niet of beperkt kon worden gevolgd. Het lijkt erop dat studenten het makkelijker vinden om te toetsen of een van de onderwerpen wel of niet globalisering past dan om met inhoudelijke argumenten komen.

Nu volgt een bespreking van het verloop van het focusgroep-gesprek aan de hand van de citaten die met verschillende codes zijn opgevraagd. De volgende delen van het gesprek worden besproken:

1. waarin zonder veel discussie, consensus werd bereikt.

2. waarin het criterium dat door studenten is ontwikkeld om overeenstemming te bereiken door hen werd besproken.

3. waarin het criterium leidde tot consensus.

4. wanneer het criterium niet of beperkt leidde tot consensus.

1. Onderwerpen waarover zonder veel discussie consensus werd bereikt

Een voorbeeld waarover snel consensus was is het wegnemen van de post-it waarop ‘internet’ stond geschreven: ‘Ah dan mag internet dus weg!’ [6] ‘Ja, dat klopt [9].’ We zien dat studenten elkaar in dit geval bevestigen. Dit gebeurde ook bij het verwijderen van de post-it met ‘cultureel onbegrip’:

‘Cultureel onbegrip is onderdeel van diversiteit’ [3]. ‘Ja, dat ben ik met je eens [4]’. ‘Ik denk dat als we deze twee [diversiteit en cultureel relativisme] laten staan, dat deze [cultureel onbegrip] overbodig wordt, laat ik het zo zeggen [5]’. ‘Ja klopt [4]’.

Er zijn ook studenten geweest die een bepaald begrip graag wilden laten staan, bijvoorbeeld de post-it met ‘duurzaamheid’: ‘Dan zeg ik deze; duurzaamheid, dat vind ik gewoon, bam, die hoort er

echt bij [5]’ ‘Ja, die is voor mij ook het meest sprekend bij globalisering. [4]’. Blijkbaar waren deze

2. Bespreking van het criterium ‘abstracte termen boven concrete gevallen’

Aan de hand van de quotes die verschenen met de code ‘zelfanalyse’ kon worden opgemaakt dat het studenten opviel dat zij stelselmatig de voorkeur gaven aan meer abstracte termen boven concrete gevallen. Individuele studenten hadden die voorkeur: ‘(..) Ik wil zoeken naar, van dit soort thema’s,

waar concrete gevallen onder passen (…). In ieder geval, ik zoek naar concepten die meer omvattend zijn (…).[3]’ Of zoals een andere student het verwoordde: ‘Ik ben steeds op zoek naar het begrip dat het grootste veld bestrijkt omdat we daarmee minder kaartjes nodig zullen hebben.[11]’

Het viel sommige studenten op dat ze ook als groep die voorkeur hadden: ‘Hé wat grappig, ik heb het

idee dat we steeds kiezen voor grote begrippen zoals, mondialisering, en, duurzaamheid, enzo.’ [7] ‘Ja hé, dat idee heb ik ook al een tijdje [9]’

Sommige studenten gaven aan dat deze voorkeur niet altijd handig is omdat het de discussie te veel in het abstracte trekt: ‘Sommige mensen neigen meer naar het abstracte, maar voor mijn gevoel

valt er dan zoveel onder dat het niks zeggend wordt. Ik bedoel hoe abstracter het [overzicht] wordt hoe meer het lijkt dat alles te maken heeft met globalisering. [8]’ Zij probeert zo concreet mogelijk te

zijn maar dat is moeilijk: ‘dat is het probleem met dit begrip [globalisering], alles kan er onder

vallen, alles wordt er door, aangetast, dus het is moeilijk om concreet te worden.[8]’ Een andere

student is het met haar eens: ‘Dat heeft, volgens mij, dus heel erg te maken met het begrip, want

globalisering is zo’n containerbegrip. Je moet oppassen dat niet van alles onder de noemer, globalisering, gaat vallen want dan wordt het allemaal zo niks zeggend.[5]’

3. Onderwerpen waarbij door het criterium ‘abstracte termen boven concrete begrippen’ toe te passen consensus werd bereikt.

Studenten kozen vaak voor de strategie om abstracte termen boven concrete te verkiezen. Het volgende gesprekje over internet versus digitalisering laat zien hoe dit soort besluiten tot stand kwamen:

‘één taal hoort bij, technologie, en, internet.’ [1] ‘Dat kan ik me voorstellen ja, alles in het Engels’ [2] ‘Ja, computertaal is ook één taal’ [1] ‘De digitale taal’ [3] ‘Ja, taal van bits en bites’ [2] ‘Ja, van nullen en eenen’ [4] ‘De taal van 9-gag15’ [1] ‘Dus dan vind ik,

digitalisering, een groter veld beslaan dan, internet.’ [2] ‘Ja klopt, dan laten we, digitalisering, staan.’ [3]

15 ‘9-gag’ is een populaire website onder jongeren wereldwijd waarop een continue stroom grappige foto’s en filmpjes te zien is (zie: 9gag.com)

Te zien is dat verschillende respondenten elkaar bevestigen; er volgen verschillende toevoegingen waaruit blijkt dat de ingeslagen weg; digitalisering verkiezen boven internet omdat de eerste ‘een groter veld beslaat’ de juiste is. Geconcludeerd kan worden dat de groep overtuigd is van dit argument want daarop werd het kaartje met ‘internet’ uit de concept map weggenomen. Een ander gesprekje over de termen ‘traditie’ en ‘nationalisme’ versus ‘nationale identiteit’ geeft een andere reden waarom de strategische voorkeur voor meer abstracte termen voor studenten belangrijk was:

‘Traditie en teruggaan naar het lokale, dat is ongeveer hetzelfde; als in, traditie is een lokaal fenomeen, eigenlijk’ [1] ‘Ja maar, ik vind, teruggaan naar het lokale, ook de nieuwe interesse in streekproducten enzo. Dan zou ik eerder, nationale identiteit, weghalen.’ [3] ‘Ja, vind ik ook. Ik bedoel dat, nationale identiteit, en, traditie, meer hetzelfde is.’ [2] ‘Dat, dacht ik ook.’ [3] ‘Zullen we dan, nationale identiteit, weghalen? We hebben [immers] ook al nationalisme.’ ‘Ja, goeie, want, nationalisme, gaat ook over politiek en, nationale identiteit, niet’ [2]

We zien dat studenten elkaar hier vooral bevestigen omdat de voorkeur om voor een abstracte term te kiezen succesvol tot consensus leidt. Er wordt immers de voorkeur gegeven aan de term ‘nationalisme’ omdat hiermee niet alleen een verschuiving van internationaal naar lokaal is benoemd, maar ook de politieke implicaties naar voren komen. Dit argument blijkt overtuigend omdat de post-it met ‘nationale identiteit’ uit het overzicht werd weggenomen.

Het principe ‘abstract boven concreet’ is doorslaggevend geweest bij de onderwerpen die verband hielden met de betekenis van de invloed van het internationale bedrijfsleven en de betekenis van de vergroting van de leefwereld. De betekenis van het internationale bedrijfsleven wordt uitgelegd aan de hand van post-it waarop “’monster’ bedrijven die internationaal opereren” stond. Zogenoemde ‘monsterbedrijven’ bouwen mondiale productieprocessen op die ervoor zorgen dat het megalomane organisaties worden die ook nog eens over de hele wereld ‘monster-achtige’ ongelijkheid, uitbuiting en milieuvervuiling veroorzaken. Vergroting van de leefwereld refereert aan de post-it ‘verschuiving

van het lokale’ . Globalisering zorgt volgens hen voor een vergroting van de wereld; dat ervaren zij

zelf door via e-mail, smartphones, Facebook, Twitter wereldwijd actief te zijn, en ze zien meer van de grote wereld om zich heen; de multiculturele en multireligieuze samenstelling van de Nederlandse samenleving. Dit roept volgens studenten een tegenreactie op in de samenleving: mensen herkennen zich minder, zoals een student het uitdrukt: ‘voelen zich steeds meer een klein radertje in het geheel’. Dit roept volgens studenten een behoefte op aan alles wat met lokaliteit te maken heeft; tradities, nationalisme streekproducten, regionale landschappen en zelfs nationalisme.

4. Onderwerpen waarbij het criterium ‘abstracte termen boven concrete begrippen’ niet of beperkt tot consensus leidt

Er zijn ook onderwerpen aan de orde gekomen waarbij het niet of beperkt lukte om tot consensus te komen op basis van het criterium om de voorkeur te geven aan begrippen die een breed veld bestrijken. Dit was het geval bij de post-its met ‘machtsverhoudingen’ en ‘ongelijkheid’ en bij ‘verantwoordelijkheid’ versus ‘wereldwijd betrokken’.

Er ontstond een intense discussie over de vraag of de post-it met ‘ongelijkheid’ moest wijken voor de post-it met ‘machtsverhoudingen’. Degene die alleen het kaartje ‘machtsverhoudingen’ wilden behouden noem ik voorstanders. Zij gaven aan dat dit begrip breder inzetbaar is dan ongelijkheid omdat er volgens hen altijd sprake is van een bepaalde verhouding, maar die verhouding betekent niet per definitie ongelijkheid: ‘Maar we zouden toch gaan voor de meest overkoepelende termen? Dan ga

ik voor machtsverhouding want er is altijd een verhouding en dus is het vaker toepasbaar.[10]’

Andere studenten brachten hiertegen in dat ‘ongelijkheid’ vaker toepasbaar is; zij redeneerden dat er alleen sprake is van een ‘machtsverhouding’ als er iemand of iets is dat meer macht heeft dan de ander, dan is er al sprake van ongelijkheid: ‘Ja, nou, ja ik denk dat juist ongelijkheid breder inzetbaar

is want juist als er iets meer macht heeft, of in verhouding hoger staat is er sprake van ongelijkheid. [13]’ Er ontstond een patstelling; op basis van het principe zijn beide kanten verdedigbaar en het

criterium kon dus niet langer dienen om tot overeenstemming te komen.

Daarop komen studenten met inhoudelijke argumenten. Een student uit het ‘kamp’ van de voorstanders merkte bijvoorbeeld op dat studenten Humanistiek altijd negatieve connotaties hebben bij het woord ‘macht’ omdat zij denken dat macht direct tot ongelijkheid leidt terwijl het volgens hem in principe een neutraal woord is. Een ander ging daartegenin met het argument dat; ‘het woord

‘machtsverhoudingen’ uitgaat van een schijnneutraliteit’. Het gaat volgens hem om de capaciteit tot

het verwerven van macht: ‘Als we ervan uitgaan dat verhoudingen niets zegt over de mate waarin

iemand macht kan verwerven dan zien we over het hoofd dat de mogelijkheden in de praktijk vaak door machthebbers worden beperkt omdat deze niet bereid zijn om hun positie op te geven.’ [11]

Uiteindelijk lijkt het ‘kamp’ van de tegenstanders de groep te overtuigen want inderdaad zijn beide kaartjes in de concept map opgenomen.

Het blijkt dat een inhoudelijke discussie over de onderwerpen pas ontstaat als studenten geen eenvoudig criterium meer kunnen toepassen om tot overeenstemming te komen. Er komen andere vragen aan bod: Wat betekenen de begrippen ‘machtsverhoudingen’ en ‘ongelijkheid’ met betrekking tot globalisering eigenlijk? Op het moment dat studenten op basis van het criterium tot consensus kunnen komen bevestigen ze elkaar voornamelijk, maar op het moment dat dit criterium niet meer opgaat omdat er een patstelling ontstaat, komen er inhoudelijke argumenten op tafel die uiteindelijk de groep overtuigen.

Er is ook discussie ontstaan over het begrip kosmopolitisme. Studenten gebruikten de woorden wereldburgerschap en kosmopolitisme min of meer synoniem, ze gaan over ‘het verlangen naar

andere dingen, dingen die er nog niet zijn.[8’] Dit, volgens sommige studenten, in contrast tot

‘wereldwijd betrokken’ want ‘dan ben je bezig met verschillende dingen in de wereld op verschillende

plekken.[6]’ Met andere woorden, volgens sommige studenten gaat kosmopolitisme over idealen

terwijl betrokkenheid over concrete handelingen gaat. En andere student bracht daartegen in dat: ‘je

bent pas echt betrokken op het moment dat je je verantwoordelijk voelt omdat pas als je je betrokken voelt dan kun je verantwoordelijkheid nemen. [6]’ Betrokkenheid is inderdaad niet voldoende volgens

een andere student: ‘Je kunt betrokken zijn op een soort ongeïnteresseerde manier, maar als je

verantwoordelijkheid voelt of draagt dan ben je ook betrokken op een echte manier. [4]’ De

ongeïnteresseerde betrokkenheid ziet er volgens hem als volgt uit: ‘Soms zijn mensen op nationaal

niveau verantwoordelijk maar als je naar het buitenland gaan dan niet meer; dan gaan ze op vakantie en dan trekken ze zich niets meer van de waarden die ze er in Nederland op na houden aan.[4]’

4.4

Studenten over de eindtermen in het licht van