• No results found

Internationale context klimaatbeleid

In document Analyse leefomgevingseffecten (pagina 48-50)

Klimaat & energie

4.1 Internationale context klimaatbeleid

Opwarming van de aarde noopt tot terugdringen uitstoot broeikasgassen

In het Parijsakkoord (UNFCCC 2015) zijn bijna alle landen ter wereld, waaronder Nederland, over- eengekomen om de stijging van de mondiale temperatuur te beperken tot een niveau duidelijk on- der de 2°C ten opzichte van het pre-industriële niveau, en te streven naar een stijging van maximaal 1,5°C. Deze doelstelling kan alleen gehaald worden wanneer de broeikasgasemissies wereldwijd sterk worden teruggedrongen.9 Wetenschappelijke analyses laten zien dat om onder de

2°C te blijven, de wereldwijde broeikasgasemissies tussen 2070 en 2080 op nul moeten uitkomen. Om onder de 1,5°C te blijven, moet die nul tussen 2030 en 2060 zijn bereikt (Hekkenberg et al. 2020).

Nederland heeft zijn klimaatambities vastgelegd in de Klimaatwet uit 2019. Deze wet verplicht het kabinet de uitstoot van broeikasgassen in 2050 terug te dringen met 95 procent ten opzichte van 1990. De Klimaatwet stelt tevens als doelen te streven naar 49 procent reductie in 2030 en een volledig CO2-neutrale elektriciteitsproductie in 2050.

Analyse klimaat en energie richt zich primair op effect op uitstoot in 2030

In deze analyse van het thema klimaat & energie brengen we de bijdrage van door partijen voor- gestelde beleidsmaatregelen aan het bereiken van deze klimaatdoelstellingen in kaart. De kwanti- tatieve analyse is daarbij primair gericht op de emissiereductie in 2030 die bij de voorgestelde maatregelen van partijen te verwachten is.

De emissiereductie in 2030 geeft een indicatie van de intensiteit waarmee de partijen inzetten op een Nederlandse bijdrage aan de mondiale opgave, al geeft die uiteraard nog geen zicht op de aanpak van de opgaven erna. De emissiereductie tot 2030 bepaalt in ieder geval direct welke op- gave nog resteert voor de periode na 2030. Met een eerdere/snellere teruggang van de emissies

9 Onderdeel van het Parijsakkoord is dat elk aan het akkoord deelnemend land een ‘nationaal bepaalde bijdrage’

(NDC) indient, en beleid voert om die bijdrage te behalen. De NDC moet de hoogst mogelijke ambitie van het land weerspiegelen, uitgaande van haar gedeelde maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid en mogelijkheden, gelet op verschillende nationale omstandigheden. De Europese Unie is als één blok partij van het Parijsakkoord; de Neder- landse klimaatambitie maakt daarom binnen het Parijsakkoord onderdeel uit van de NDC van de Europese Unie.

legt Nederland een kleiner beslag op het zogeheten mondiale emissiebudget.10 De ervaringen in

het komende decennium bieden bovendien in veel gevallen een basis voor het voortzetten van de reductie in de periode na 2030.

Gegeven de opgave om de mondiale emissies terug te dringen, is het van belang om naast de re- ducties die met de voorstellen binnen het Nederlandse grondgebied bereikt kunnen worden, oog te houden voor eventuele verplaatsingseffecten die kunnen optreden bij een bepaalde beleidsaanpak. Sommige voorstellen leiden weliswaar tot reductie in Nederland, maar kunnen een toename van emissies elders veroorzaken. Daarom bespreken we in dit hoofdstuk ook het mondiale effect van de voorgestelde maatregelen, waarbij we rekening houden met zogenoemde weglekeffecten door het verplaatsen van activiteiten naar andere landen, en met het zogeheten waterbedeffect dat kan optreden bij een reductie van broeikasgassen bij bedrijven die onder het Europese emissiehandels- systeem (ETS) vallen. De absolute omvang van beide effecten is echter zeer onzeker, waardoor we deze effecten met enige nuance moeten duiden. In tekstkader 4.1 lichten we deze begrippen en de gevolgde aanpak nader toe.

Ook oog voor reductietraject na 2030 en andere overwegingen

De emissiereductie in 2030 is echter zeker geen volmaakte ‘indicator’ voor de mate van succesvol klimaatbeleid. Voor verschillende maatregelen geldt dat deze veel tijd nodig hebben om uitgevoerd te worden, bijvoorbeeld omdat de voorbereiding een zorgvuldig (maatschappelijk of bestuurlijk) proces vereist, omdat gebruikgemaakt dient te worden van momenten van natuurlijke vervanging of groot onderhoud, omdat de bouw lang duurt, omdat de technologie nog verder ontwikkeld moet worden, of omdat de maatregelen volgtijdelijk zijn op andere veranderingen. Voorbeelden zijn het aanleggen van infrastructuur, veranderingen in industriële productieprocessen of het bouwen van een kerncentrale. Voor het uitvoeren van die maatregelen geldt dus dat er reeds in de komende jaar de nodige stappen moeten worden gezet om in de jaren na 2030 wel reducties te kunnen be- halen. De Klimaatwet verplicht het kabinet bovendien ten minste eens in de vijf jaar een klimaat- plan op te stellen voor het te voeren klimaatbeleid voor de eerstvolgende tien jaar. Een komend kabinet zal met het oog hierop in elk geval voorbij 2030 moeten kijken. Daarom reflecteren we hier ook op hoe de partijprogramma’s voorbereiden op het reductietraject na 2030.

Maatschappelijk gezien is daarnaast van belang hóe de partijen het klimaatbeleid vormgeven. Ver- schillende reductieroutes en beleidskeuzes kunnen uiteenlopende maatschappelijke gevolgen heb- ben, zoals andere kosten, ruimtelijke impact of gezondheidseffecten, die op verschillende

manieren over groepen en bedrijven in de maatschappij verdeeld kunnen zijn. We konden niet al deze aspecten in de analyse meenemen, maar dat betekent niet dat deze zaken niet belangrijk zijn. Wel besteden we aandacht aan de nationale kosten van de maatregelenpakketten en de in- vesteringen die horen bij de getoonde effecten. Daarnaast bespreken we enkele specifieke kosten- aspecten voor verduurzaming in de woningbouw. De doorwerking van de voorstellen in de

economie, zoals het bruto binnenlands product en de werkgelegenheid, wordt door het CPB geana- lyseerd, als onderdeel van de bredere set beleidsvoorstellen waarop dat planbureau zich richt.

10 Het mondiale emissiebudget geeft aan hoeveel emissies wereldwijd cumulatief nog kunnen worden uitgestoten tot-

dat een bepaalde opwarmingsgrens wordt overschreden. Met de huidige mondiale emissies wordt – met alle veronder- stellingen die daarbij gemaakt worden – het koolstofbudget voor maximaal 1,5°C opwarming al binnen 8 tot 12 jaar overschreden, het budget voor 2°C binnen 25 jaar (Hekkenberg et al. 2020). Hoe sneller de emissies dalen, hoe lan- ger het duurt tot het budget is overschreden, oftewel hoe meer tijd er is om ook de laatste – wellicht moeilijkste – emissies terug te dringen.

PBL | 50

In document Analyse leefomgevingseffecten (pagina 48-50)