• No results found

23integraal onderdeel van de strafzaak. In dit rapport wordt ter wille van de eenvoud van

ontne-mingszaken gesproken, ook indien de ontneming een onderdeel vormt van de strafzaak. Fasering van ontnemingszaken

Het proces van ontneming van misdaadgeld kan in een aantal fases worden opgedeeld. In alle genoemde fases kan internationale samenwerking plaatsvinden. Het gaat allereerst om de op-sporingsfase, waarin de voor de ontnemingsprocedure en de latere tenuitvoerlegging van de ontnemingssanctie relevante informatie wordt vergaard, zoals gegevens over banksaldi en financiële transacties. Voorts is er de beslagfase, waarin – vooruitlopend op het rechterlijke oordeel – voorwerpen of vermogensbestanddelen worden veilig gesteld (‘bevroren’) met het oog op de latere tenuitvoerlegging van de ontnemingssanctie. De tenuitvoerleggings- of exe-cutiefase vindt plaats nadat er door de rechter onherroepelijk een ontnemingssanctie is opge-legd. In die fase wordt het misdaadgeld definitief aan de veroordeelde ontnomen, al dan niet door middel van verhaal op reeds eerder in beslag genomen voorwerpen of vermogensbestand-delen.

De opsporings- en beslagfase kunnen van elkaar worden onderscheiden, maar vallen in de praktijk vaak samen. Voor succesvolle ontneming is vereist dat in een zo vroeg mogelijk sta-dium beslag wordt gelegd, teneinde te voorkomen dat de betrokkene zijn vermogen ‘veilig’ stelt en aan het verhaal onttrekt. Inbeslagneming is in veel landen daarom al mogelijk voordat het onderzoek is afgerond. In dit onderzoek worden de opsporings- en beslagfase echter zoveel mogelijk afzonderlijk benoemd om zodoende knelpunten in de internationale samenwerking te kunnen rangschikken naar de aard van de handelingen ten aanzien waarvan samenwerking plaatsvindt.

Internationale samenwerking

Onder internationale samenwerking wordt verstaan de bijstand die landen elkaar over en weer bieden in de behandeling en afwikkeling van strafzaken, waaronder ook ontnemingszaken. De volgende vormen van internationale samenwerking in straf- en ontnemingszaken kunnen (aan-sluitend bij de in Nederland gangbare terminologie) worden aangewezen (Lamp 2001; Sjöcrona & Orie 2002).

De bijstand die justitiële organen leveren aan buitenlandse staten ten behoeve van het daar lopende onderzoek in een straf- of ontnemingszaak wordt aangeduid als justitiële rechtshulp of, met een meer gedateerde term, als rogatoire commissie. Voor ontnemingszaken zijn de vol-gende vormen van justitiële rechtshulp relevant:

− kleine rechtshulp: (i) het verrichten van onderzoekshandelingen, (ii) het toezenden van – kort gezegd – bewijsmateriaal, (iii) het geven van inlichtingen, (iv) het betekenen of uitreiken van stukken of (v) het doen van mededelingen op verzoek van een buitenlandse staat. Deze

24

rechtshulp wordt veelal verleend door en aan justitiële organen (in Nederland op basis van art. 552h e.v. Sv).

− conservatoir beslag: een andere vorm van rechtshulp, die specifiek met het oog op ontne-mingszaken in het leven is geroepen, betreft de mogelijkheid van het leggen van conser-vatoir beslag op verzoek van het buitenland (in Nederland geregeld in art. 13a e.v. WOTS). Door middel van een dergelijk beslag worden voorwerpen of vermogensbestanddelen veilig gesteld met het oog op de latere tenuitvoerlegging van een ontnemingssanctie.

− strafrechtelijk financieel onderzoek: in de Nederlandse context kan ook rechtshulp worden verleend door ten behoeve van een buitenlands ontnemingsonderzoek in Nederland een strafrechtelijk financieel onderzoek te openen (art. 13 WOTS).

Naast justitiële rechtshulp bestaat er ook politiële rechtshulp, in het bijzonder waar het gaat om de uitwisseling van informatie. Daartoe zijn grofweg drie kanalen beschikbaar. Informatie-uit-wisseling kan allereerst plaatsvinden via Interpol en de daaraan verbonden nationale bureaus, binnen de grenzen die art. 3 van het Statuut van Interpol stelt. Het tweede kanaal betreft de informatie-uitwisseling via Europol op grond van de Europolconventie. Het gaat daarbij niet alleen om de uitwisseling tussen lidstaten met tussenkomst van de nationale bureaus van Euro-pol en de aan EuroEuro-pol verbonden liaisons, maar ook om het verkrijgen en verstrekken van informatie uit de gegevensbestanden die Europol onderhoudt. Binnen Europol is recent het zogeheten Criminal Assets Seizure Centre (CASC) opgericht, dat zich specifiek bezighoudt met activiteiten ter zake van de ontneming van misdaadgeld. De derde weg waarlangs op politieel niveau informatie wordt uitgewisseld, betreft de rechtstreekse uitwisseling tussen politieorga-nen. De rechtsbasis hiervoor is gelegen in de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (en in Neder-land ook art. 552i Sv). Deze overeenkomst biedt overigens, naast informatie-uitwisseling, ook de mogelijkheid van politiële rechtshulp terzake van de toepassing van een aantal andere bevoegdheden, zoals grensoverschrijdende observatie en het instellen van gemeenschappe-lijke onderzoeksteams. Deze bevoegdheden houden verband met ‘gewone’ strafzaken en niet specifiek met ontnemingszaken, maar onder omstandigheden kunnen de resultaten van de toepassing van die bevoegdheden nuttig zijn voor het ontnemingsonderzoek.

Naast de genoemde vormen van justitiële en politiële rechtshulp ten behoeve van in het buiten-land lopend onderzoek kan er ook op andere wijze worden samengewerkt. Zo kan er overdracht van de strafvervolging plaatsvinden. Twee varianten zijn hierbij denkbaar: de strafvervolging wordt als geheel – dat wil zeggen: de strafzaak met inbegrip van de ontnemingszaak – overge-dragen, dan wel alleen de ontnemingszaak wordt overgedragen (in Nederland geregeld in art. 552t e.v. Sv). Overdracht van de strafvervolging met het oog op de ontneming van misdaadgeld komt in de praktijk weinig voor. De respondenten aan dit onderzoek hebben aangegeven hier-mee niet of nauwelijks ervaring te hebben. Het cijfermatige overzicht in hoofdstuk 3 bevestigt dit beeld. Wat meer voorkomt is de overdracht van de tenuitvoerlegging van ontnemingssancties (in Nederland op basis van art. 14 WOTS). Deze overdracht vormt vaak het vervolg op een eerder rechtshulpverzoek tot het conservatoir in beslag nemen van voorwerpen of

vermogens-25 bestanddelen. In verband met deze overdracht speelt soms asset sharing een rol. De betrokken staten kunnen met het oog op de tenuitvoerlegging van de ontnemingssanctie onderling afspra-ken maafspra-ken op welke wijze de opbrengst wordt verdeeld. Denkbaar is ook dat een maafspra-ken van een dergelijke afspraak al in de eventueel daaraan voorafgaande beslagfase aan de orde is geweest. Ten aanzien van asset sharing zijn er geen eenduidige regels voorhanden, al gaat dat binnenkort binnen de Europese Unie veranderen (zie daarover nader § 2.1.2).

Ten aanzien van de hiervoor genoemde vormen van internationale samenwerking geldt dat deze plaatsvinden op basis van de daartoe bestemde verdragen (zie bijlage 5) en de in de betrokken landen geldende uitvoeringswetgeving. De Europese Unie werkt momenteel aan een moderne vorm van internationale samenwerking die is geënt op het principe van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen. Door lidstaten te verplichten rechterlijke beslissingen uit andere lidstaten op ruime schaal – dat wil zeggen: met slechts een beperkt aantal weigerings-gronden – te erkennen en ten uitvoer te leggen, moet de internationale samenwerking minder vrijblijvend, eenvoudiger en sneller plaatsvinden. Op het terrein van de ontneming van misdaad-geld wordt het principe van wederzijdse erkenning thans ingevoerd voor bevelen tot bevriezing (inbeslagneming) van bewijsstukken en voorwerpen, terwijl dat op afzienbare termijn ook zal gebeuren voor beslissingen tot confiscatie. Een nadere uitwerking van de hiervoor relevante regelgeving wordt gegeven in bijlage 6.

1.8. Opbouw van h et rapp ort

Het rapport bestaat uit deze inleiding, vijf hoofdstukken en zeven bijlagen. Daarnaast zijn lees-vervangende Nederlands- en Engelstalige samenvattingen en een literatuuropgave opgeno-men. Als opmaat tot de inventarisatie en analyse van de knelpunten bij internationale samen-werking in ontnemingszaken beschrijft hoofdstuk 2 van deze studie de wijze waarop het proces van internationale samenwerking in Nederland, België, het Verenigd Koninkrijk, Spanje en Turkije is georganiseerd. Hoofdstuk 3 gaat in op het cijfermateriaal dat voor de Nederlandse situatie beschikbaar gemaakt kan worden om het aantal de omvang, de aard en de resultaten van inkomende en uitgaande internationale rechtshulpverzoeken in ontnemingszaken vast te stellen. Hoofdstuk 4 bevat de inventarisatie van de knelpunten, alsmede de oorzaken en rede-nen daarvan, die, volgens de respondenten, optreden in het proces van internationale samen-werking tussen Nederland en de vier andere landen. Tevens wordt aandacht besteed aan de ervaringen met onderlinge samenwerking die sleutelfiguren uit de ontnemingspraktijk in elk van de vijf landen hebben opgedaan. In hoofdstuk 5 worden de onderzoeksbevindingen door de onderzoekers aan een nadere beschouwing onderworpen. De resultaten van het onderhavige onderzoek worden puntsgewijs in hoofdstuk 6 gepresenteerd in relatie tot de onderzoeks-vragen.

In de bijlagen zijn, met het oog op de praktische toepasbaarheid van deze onderzoeksrappor-tage in de ontnemingspraktijk, twee aanvullende studies opgenomen. J.B.H.M. Simmelink

26

beschrijft in bijlage 5 in detail het kader dat de internationale verdragen bieden met betrekking tot internationale samenwerking bij ontnemingszaken. In bijlage 6 analyseert M.J. Borgers het juridische raamwerk voor internationale samenwerking bij ontneming binnen de Europese Unie.7

7. Behoudens incidentele verwijzingen naar gebeurtenissen van later datum, door de auteurs toegevoegd bij de finale redactie van deze studie, is het onderzoek afgesloten op 1 juli 2005.

27

Hoofdstuk 2

Het organisatorische kader van internationale