• No results found

Inspectie van het Onderwijs en het principe van goed toezicht

3. Methodologische verantwoording

4.3. Inspectie van het Onderwijs en het principe van goed toezicht

De inspectie van het onderwijs is de eerste uitvoeringstoezichthouder die beschreven wordt. Hierna volgt in dezelfde categorie ook nog de Inspectie Gezondheidzorg & Jeugd. De respondenten voor de Inspectie van het onderwijs zijn beide al langere tijd werkzaam bij de Inspectie. Respondent 5 is onderwijsinspecteur en respondent 6 is afdelingshoofd bij de inspectie. Voor dat er verder ingegaan wordt op de uitkomsten van de interviews, moet er een opmerking geplaatst worden bij het interview met respondent 6. Al vanaf het begin van het interview was te merken dat de persoon in kwestie niet heel gewillig was om alles zo goed mogelijk te beantwoorden. Hierdoor zijn er uit dat interview niet veel bruikbare inzichten gekomen. In bijlage drie staat het gesprek getranscribeerd.

4.3.1. Effectief toezicht

(Topics: Missie gedreven – Effectgericht – Veranderingsgericht)

Het eerste wat opviel tijdens de interviews met respondenten 5 en 6, was hun antwoord op de eerste vraag bij effectief toezicht: “De missie van de inspectie is Effectief toezicht voor beter onderwijs” (Bijlage 3). De inspectie geeft namelijk in haar missie al vorm aan het criteria van effectief toezicht, namelijk dat zij van mening is dat effectief toezicht plaatsvindt wanneer je als inspectie dicht bij de instellingen bent. Verdere verdieping van het criterium ontbreekt volgens de respondenten.

Het is daarom interessant om te zien dat de inspectie zich blijkbaar wel bewust is van het belang van effectief toezicht, maar dat ze niet verder hierop in gaat. Het wordt helemaal interessant als we vervolgens kijken naar de andere topics die gelden bij effectief toezicht. Op de vragen of de inspectie actief is als adviseur of als voorlichter, kwamen gelijk problemen aan het licht. Respondent 5 omschrijft het als volgt: “Ik denk dat we hier gelijk een probleem hebben. Mijn ervaring is dat ik als inspecteur nog te weinig mag optreden als adviseur en nog te veel moet handelen als inspecteur. Daardoor zie je ook dat scholen vaak niet begrijpen wat zij verkeerd doen of wat de reden is dat zij bijvoorbeeld onder verscherpt toezicht komen te staan. Helemaal gezien het feit dat effectief toezicht natuurlijk meer is dan alleen inspecteren en controleren. Ik zou dat graag anders zien binnen de Inspectie” (Bijlage 3). De inspectie geeft dus een andere uitwerking aan het criteria effectief toezicht.

De verschillen worden nog groter toen de andere topics omtrent effectief toezicht aan bod kwamen. Bij de topics veranderingsgericht en effectgericht kwamen beide respondenten met termen die nauwelijks uitgewerkt zijn. De inspectie laat het monitoren over aan de instellingen waar zij toezicht over houden en op de vraag hoe zij hun middelen inzetten kwamen de bevindingen dat de inspectie al jaren onderbezet is. Respondent 6 vertelde daarover dat de inspectie al jarenlang te maken heeft met een permanente onderbezetting waardoor zij genoodzaakt zijn om soms hele moeilijke afwegingen te maken waar zij hun middelen gaan inzetten. Het komt er op neer dat de inspectie roeit met de riemen die zij heeft (Bijlage 3).

De bevindingen laten zien dat de Inspectie van het Onderwijs niet voldoet aan het criterium van effectief toezicht. Geen van de topics worden duidelijk omschreven bij de inspectie. Dit is extra opvallend omdat de inspectie in haar missie heeft vastgelegd dat zij effectief toezicht nastreeft voor beter onderwijs. Er zal op basis van deze bevindingen meer gedaan moeten worden door de inspectie om uiteindelijk wel te voldoen aan het criterium.

4.3.2. Efficiënt toezicht

(Topics: empowered – samenwerkend – efficiënt georganiseerd)

Ook bij dit criterium werd al snel duidelijk dat de inspectie nauwelijks tot geen vorm geeft aan de gestelde topics. Bij de eerste vraag naar het bevorderen van het verantwoordingsbesef werd duidelijk dat de inspectie die zelf niet vormgeeft, maar dat zij dit voornamelijk bij de instellingen zelf laat. Respondent 5: “De instellingen worden zelf geacht om mee te denken en zelf verantwoordelijk te nemen voor hun werkzaamheden” (Bijlage 3). Volgens respondent 6 heeft de inspectie bewust deze keuze gemaakt omdat men toen al krap in de eigen middelen zat. Het lijkt op basis van deze bevindingen zo dat de inspectie bewust kiest voor andere prioriteiten dan het bevorderen van het verantwoordelijkheidsbesef bij de onder toezicht staanden.

Bovenstaande bevindingen tonen wel aan dat toezichthouders keuzes moeten maken hoe zij hun middelen inzetten en waar zij de nadruk op leggen. Duidelijk is wel dat de inspectie niet veel heeft met de topics van efficiënt toezicht, want ook de andere topics worden nauwelijks vorm gegeven door de inspectie. Zo vertelt respondent 5 dat er ook niet gedaan wordt aan kennisdeling met andere toezichthouders en antwoord zij het volgende op de vraag of de inspectie werkt met een duidelijke strategie: “Onze strategie is meer gericht op de manier waarop instellingen het beste hun werkzaamheden kunnen indelen. Daar bedoel ik mee dat wij niet een uitgeschreven strategie hebben met betrekking tot onze eigen werkzaamheden. Als er al een strategie bestaat, dan richt die zich meer op de manier waarop, in jouw woorden, onder toezicht staanden en hun werkzaamheden” (Bijlage 3). Er kan dan ook niet anders worden geconcludeerd dat de inspectie geen waarde hecht aan de gestelde topics van het criterium efficiënt toezicht. Geen van de topics worden vormgegeven of zelfs helemaal niet benoemd. Dit zet je aan het denken gezien het feit dat de inspectie zo’n kwetsbare sector moet voorzien van toezicht.

4.3.3. Legitiem toezicht

Eenmaal aangekomen bij de vragen omtrent het criterium legitiem toezicht, kwamen er wat meer bevindingen naar boven die wezen op een bepaalde vormgeving omtrent de topics. Zo stellen beide respondenten dat de relatie t.a.v. de onder toezicht staanden goed in evenwicht is. Binnen de inspectie wordt er streng gecontroleerd op de manier van omgang dat medewerkers hebben met onder toezicht staanden en alles moet gedocumenteerd worden waar vervolgens ook interne controle op komt. Uit de bevindingen blijkt dat de inspectie vorm geeft aan het topic van onafhankelijkheid door interne controles en volgens respondent 6 zijn er ook concrete afspraken gemaakt met de onder toezicht staanden. Op die manier voorkomt de inspectie afhankelijkheid en is het ook te controleren.

Wat betreft het topic transparantie scheelt de inspectie niet zoveel met de vorige toezichthouders. Ook de inspectie heeft een aantal kanalen waar zij meermaals per jaar rapporten en onderzoeken publiceren die betrekking hebben op het eigen toezicht. Daarnaast is het bij de inspectie zo dat er intern ook transparantie verwacht wordt van de verschillende afdelingen. Iedere afdeling is verplicht zich maandelijks te verantwoorden over het geleverde werk. Op die manier blijft alles intern transparant en bestaat de mogelijkheid tot interne controle.

Het laatste topic waarbij professionaliteit centraal staat wordt ook duidelijk vormgegeven door de inspectie. Zo geeft respondent 6 aan dat er meerdere mogelijkheden zijn voor medewerkers om zich te ontwikkelen. Er is bijvoorbeeld een bepaald opleidingsbudget dat de werknemer vrij mag besteden en er zijn voldoende mogelijkheden binnen de organisatie om door te groeien. Dit alles bij elkaar leidt er toe dat ook de laatste topic omtrent het criterium van legitiem toezicht duidelijk wordt vormgegeven.

4.3.4. Concluderend

Op basis van de bevindingen voldoet de Inspectie van het Onderwijs bij lange na niet aan het principe van goed toezicht. De inspectie geeft alleen vorm aan het criterium van legitiem toezicht. De andere twee criteria worden nauwelijks of zelf helemaal niet vorm gegeven door de inspectie. Verder onderzoek zou moeten uitwijzen wat hier de exacte oorzaak voor is, maar het gegeven dat de inspectie toezicht moet houden op een zeer kwetsbare sector stemt niet hoopvol.