• No results found

1.1. Probleemanalyse

Op 19 maart 2019 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel afwikkeling massaschade in een collectieve actie.1 Het doel van deze wet is om een efficiënte en effectieve collectieve afwikkeling van massaschade te bevorderen.2 Volgens Smee-huijzen en Verheij gaat het in dit wetsvoorstel ten onrechte te weinig over de beginse-len van het aansprakelijkheidsrecht, zoals de concrete berekening van schadevergoe-ding en de individuele omstandigheden die hierbij een rol spelen.3 Deze beginselen liggen ten grondslag aan afdeling 6.1.10 BW.45

Ook Hartlief laat zich uit over het wetsvoorstel. Hij vraagt zich af of het reguliere schadevergoedingsrecht wel klaar is voor een collectieve schadevergoedingsactie.6 Meer specifiek vraagt hij zich af of afdeling 6.1.10 BW is ingericht op categorale mo-dellen waarbij schadevergoeding voor velen tegelijkertijd wordt vastgesteld. Basale uitgangspunten van het aansprakelijkheidsrecht staan door het gebruik van categorale modellen volgens hem onder druk.7 De minister van Justitie en Veiligheid noemt dit dilemma in de MvT, maar volgens de minister zou dit probleem juist op te lossen zijn door schade in massaschadezaken te categoriseren.8 Hartlief heeft hier zijn twijfels bij, aangezien we op die manier genoegen nemen met een ‘redelijke’ of ‘adequate’

schadevergoeding. Dat staat lijnrecht tegenover de uitgangspunten van een concrete en volledige schadevergoeding.9 Smeehuijzen en Verheij zijn hier ook sceptisch over en stellen dat categorisering gelijk staat aan abstractie, terwijl juist concrete schade-vergoeding het uitgangspunt is van het aansprakelijkheidsrecht.10 Overigens geeft ook Rijsterborgh aan dat de uitgangspunten van het aansprakelijkheidsrecht in

1 Kamerstukken II 2018/19, 34608, A.

2 Kamerstukken II 2016/17, 34608, 3, p. 1.

3 Smeehuijzen & Verheij 2018.

4 Hartlief e.a. 2018, p. 256.

5 Asser/Sieburgh 6-II, 2017/35.

6 Hartlief 2017.

7 Hartlief 2017.

8 Kamerstukken II 2016/17, 34608, 3, p. 52.

9 Hartlief 2017.

10 Smeehuijzen & Verheij 2018.

dezaken automatisch meer worden geobjectiveerd omdat het hier vaak gaat om ‘ge-middelden’.11

Het juridische probleem is, dat door te categoriseren wordt ‘gerommeld’ met de be-ginselen van het aansprakelijkheidsrecht. Hierdoor wordt basis van het aansprakelijk-heidsrecht verlaten, met als gevolg dat benadeelden mogelijk niet volledig toekomt waar zij recht op hebben. Wanneer iemand tekort is geschoten in zijn verplichtingen en daardoor schade heeft veroorzaakt, brengt dat de verplichting met zich mee dit goed te maken. De schade die de benadeelde als gevolg van een bepaalde gebeurtenis heeft geleden, dient in beginsel volledig vergoed te worden.12 Er wordt hierbij geke-ken naar het feitelijke nadeel dat de benadeelde heeft geleden.13 Bij de omvang van de schade wordt een vergelijking gemaakt van de toestand zoals deze in werkelijkheid is, met de toestand zoals die zou zijn geweest wanneer het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden. Het doel is om de benadeelde zoveel mogelijk in de fei-telijke situatie te brengen die zonder het schadetoebrengende feit zou hebben be-staan.14 Op dit beginsel bestaan uitzonderingen in de wet.15

Naast het uitgangspunt van een volledige schadevergoeding is het uitgangspunt van een concrete schadevergoeding van belang. Over het algemeen wordt aangenomen dat de schade in beginsel concreet moet worden begroot. Dit betekent dat men bij het vaststellen van de schadevergoeding rekening houdt met alle, althans met zoveel mo-gelijk individuele omstandigheden van de benadeelde.16 Concrete schadebegroting staat dus voorop, maar de Hoge Raad heeft reeds in verschillende gevallen de voor-keur gegeven aan een abstracte schadevergoeding. De schade dient in dat geval te worden vastgesteld naar objectieve maatstaven.17 Ook abstracte schadebegroting is een poging om zoveel mogelijk de werkelijke schade te vergoeden.18 Bij letselschade wordt abstracte schadebegroting in beginsel niet toegepast, behoudens uitzonderlijke gevallen.19

11 Rijsterborgh 2017.

12 Hartlief e.a. 2018, p. 256.

13 Asser/Sieburgh 6-II, 2017/14.

14 Asser/Sieburgh 6-II, 2017/31.

15 Hartlief e.a. 2018, p. 256. Zie bijvoorbeeld artikel 6:98 BW.

16 Hartlief e.a. 2018, p. 261.

17 Asser/Sieburgh 6-II, 2017/37.

18 Hartlief e.a. 2018, p. 276.

19 Asser/Sieburgh 6-II 2017/36.

In de kern nemen wij met categorale modellen volgens Hartlief genoegen met een re-delijke of adequate schadevergoeding. Het is volgens hem namelijk onvermijdelijk dat een prijs wordt betaald voor een efficiënte en effectieve massaschaderegeling. Om zo’n massaschaderegeling te bereiken, wordt er geabstraheerd van de individuele situ-atie van de benadeelden. Als gevolg hiervan zullen standaardvergoedingen wellicht niet in alle gevallen de werkelijke schade dekken.20 Ook kunnen behoeften van bena-deelden sterk per individu verschillen. Volgens het beginsel van een concrete schade-vergoeding dient de schade te worden bepaald en berekend aan de hand van de be-hoefte van de benadeelde in kwestie.21 Door een categoraal model te gebruiken kan echter niet concreet worden gekeken naar wat de benadeelde in kwestie nodig heeft.

Dit strookt niet met het beginsel van een concrete schadevergoeding.22 Wanneer de schade niet concreet kan worden berekend, is de kans aanzienlijk dat ook aan het be-ginsel van een volledige schadevergoeding niet kan worden voldaan.

1.2. Onderzoeksdoel

Jurisprudentie wijst uit dat uitzonderingen op de beginselen van een concrete en vol-ledige schadevergoeding mogelijk zijn, in die zin dat er gevallen zijn waarin er sprake kan zijn van abstractie van omstandigheden van het geval. Maar, mag de rechter in aanvulling op die bestaande mogelijkheden tot abstractie, abstraheren enkel op grond van massaschade? En zo ja, geldt dit dan voor alle soorten massaschade of is hierin een onderscheid te maken?23 Smeehuijzen en Verheij hebben met die gedachte een aantal richtlijnen ontworpen.24 Die richtlijnen zouden volgens hen in acht moeten worden genomen bij de afwikkeling van massaschade omdat op die manier schade collectief zou kunnen worden afgewikkeld mét inachtneming van het huidige schade-begrip en daarmee de beginselen van het aansprakelijkheidsrecht.

Het doel van dit onderzoek is om te onderzoeken hoe de beginselen van een concrete en volledige schadevergoeding, zoals besloten in afdeling 6.1.10 BW, zich verhouden tot de schadebegroting en –berekening van massaschadezaken in de praktijk. Hierbij

20 Hartlief 2017.

21 Van Dijck 2016.

22 Hartlief e.a. 2018, p. 275.

23 Smeehuijzen & Verheij 2018.

24 Zie voor deze richtlijnen het artikel: Smeehuijzen & Verheij 2018.

zullen de zojuist genoemde richtlijnen van Smeehuijzen en Verheij worden besproken en worden geanalyseerd. Wanneer het onderzoek daartoe aanleiding geeft zullen deze richtlijnen waar mogelijk worden aangevuld of aangescherpt.

1.3. De probleemstelling en de deelvragen

In hoeverre verhouden de beginselen van een concrete en volledige schadevergoeding zoals besloten in afdeling 6.1.10 BW zich tot de schadeberekening en schadebegro-ting van de schadeafwikkeling van massaschadezaken in Nederland? In mijn scriptie zou ik dit graag onderzoeken. Mijn voorlopige onderzoeksvraag luidt dan ook als volgt:

 In hoeverre verhoudt het juridische kader van afdeling 6.1.10 BW zich tot de schadeberekening en schadebegroting van de schadeafwikkeling van massa-schadezaken in Nederland zoals die in de praktijk plaatsvindt?

Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zal allereerst uiteen worden gezet hoe het juridische kader rondom schadebegroting en schadeberekening bij individuele schadeafwikkeling in elkaar zit. Vervolgens zal aan bod komen hoe begroting en de berekening van massaschade in Nederland tot nu toe heeft plaatsgevonden. Hierbij zullen verschillende massazaken met elkaar worden vergeleken. Ten slotte zal worden onderzocht in hoeverre dit juridische kader rondom de schadeafwikkeling bij indivi-duele schade zich verhoudt tot de afwikkeling van massaschadezaken. Het doel van deze scriptie is om een bijdrage te leveren aan de discussie op het gebied van de be-ginselen van het aansprakelijkheidsrecht in verband met de afwikkeling van massa-schadezaken.

De onderzoeksvraag zal worden beantwoord aan de hand van deze deelvragen:

 Deelvraag 1: Wat is het juridische kader zoals geregeld in afd. 6.1.10 BW voor schadebegroting en schadeberekening bij schadeafwikkeling?

 Deelvraag 2: Hoe vindt schadebegroting en schadeberekening bij de afwikke-ling van massaschade in de praktijk plaats?

 Deelvraag 3: Sluit de manier waarop schadebegroting en schadeberekening in de praktijk plaatsvindt, aan bij de wettelijke regels uit afdeling 6.1.10 BW en

in hoeverre komt dit overeen met de ontwikkelde richtlijnen van Smeehuijzen en Verheij?

1.4. Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie

Dit onderzoek is wetenschappelijk relevant omdat het bijdraagt aan de kennis25 op het gebied van de afwikkeling van massaschadezaken, meer specifiek de schadebegroting en schadeberekening hiervan. Dit onderzoek zal duidelijkheid verschaffen omtrent de vraag in hoeverre de praktijk van massaschadezaken, gelet op de schadebegroting en schadeberekening, aansluit bij het wettelijke kader van afdeling 6.1.10 BW. Daarnaast zal dit onderzoek een bijdrage leveren aan de richtlijnen die zijn ontworpen door Smeehuijzen en Verheij met als doel de afwikkeling van massaschade zoals die plaatsvindt in de praktijk beter te laten aansluiten op de wettelijke regels van afdeling 6.1.10 BW. Omdat er al een aantal massaschadezaken zijn afgewikkeld in Nederland, is het mogelijk deze zaken naast elkaar te leggen om zo de verschillende schadebere-keningen in kaart te brengen en te analyseren. Gelet op de huidige ontwikkelingen zullen er in de toekomst steeds vaker massaschadezaken worden afgewikkeld.26 Het is daarom wenselijk om meer informatie te verkrijgen over in hoeverre de huidige wet aansluit bij de schadebegroting en schadeberekening van de afwikkeling van massa-schade.

Dit onderzoek is maatschappelijk relevant omdat benadeelden in het aansprakelijk-heidsrecht in beginsel recht hebben op een concrete en volledige schadevergoeding.

Het uitgangspunt van het juridische stelsel omtrent schadevergoeding is dat benadeel-den volledig dienen te worbenadeel-den gecompenseerd voor de schade die zij hebben gelebenadeel-den.

Een uitzondering hierop is mogelijk, maar dan komt er geen rechter aan te pas. Partij-en doPartij-en in dat geval allebei water bij de wijn in het kader van ePartij-en schikking. Uit on-derzoek blijkt dat benadeelden behoefte hebben aan onder andere het verkrijgen van financiële compensatie omdat zij dit als een vorm van erkenning ervaren.27 Bij het niet voldoen aan de beginselen van een concrete en volledige schadevergoeding kan het zijn dat deze behoeften niet of onvoldoende worden vervuld. Bepalend voor de behoefte aan financiële compensatie lijkt vooral de mate waarin de gevolgen van de

25 IJzermans 2015.

26 Kamerstukken II 2016/17, 34608, 3, p. 2.

27 Van Doorn 2016.

schadetoebrengende gebeurtenis de financiële bestaanszekerheid bedreigt.28 Bena-deelden willen hun leven weer op de rails krijgen, en zekerheid omtrent financiële bestaanszekerheid is daarvoor essentieel. Wanneer men gaat abstraheren kan het zijn dat aan deze financiële compensatie onvoldoende tegemoet worden gekomen. Burgers hebben er dus baat bij wanneer er onderzoek wordt gedaan naar de mate waarin de praktijk van de afwikkeling van massaschadezaken overeenkomt of juist verschilt met het wettelijke kader van afdeling 6.1.10 BW, omdat deze wettelijke regels hen be-scherming bieden. Het is cruciaal dat er wordt toegezien op de naleving van deze re-gels.

1.5. De methodologie, het wetenschappelijke en theoretische kader

Om dit onderzoek uit te voeren zal er gebruik worden gemaakt van meerdere onder-zoeksmethodes, namelijk de juridisch dogmatische methode en een jurisprudentieon-derzoek. Deze methodes zijn van belang voor dit onderzoek omdat ik ga onderzoeken hoe de juridische kwestie omtrent de schadebegroting en schadeberekening bij massa-schadezaken zich verhoudt tot het geldende recht.29

Het geldende recht zal in deze scriptie het juridische kader zoals geregeld in afdeling 6.1.10 BW omvatten. Wat dit juridisch dogmatische onderzoek origineel maakt, is de pragmatische invalshoek waarbij de rechtspraktijk van massaschadezaken bij de juri-disch dogmatische vraag wordt betrokken.30 Op deze manier zal ik aantonen in hoe-verre de rechtspraktijk die ziet op de schadebegroting en schadeberekening van de afwikkeling van massaschadezaken, overeenkomt met het huidige juridische kader van afdeling 6.1.10 BW. Hierbij zullen de richtlijnen die Smeehuijzen en Verheij hebben opgesteld worden besproken en worden geanalyseerd. Deze richtlijnen zullen als instrument worden gebruikt om een brug te slaan tussen de theorie van afdeling 6.1.10 BW en de praktijk omtrent de afwikkeling van massaschadezaken. Verder zal het artikel van Hartlief aan bod komen en zal er aandacht worden besteed aan onder andere de WAMCA, de WCAM en de bijbehorende kamerstukken.

28 Akkermans 2007.

29 IJzermans 2015, tabel 2.

30 IJzermans 2015.

De eerste twee deelvragen zullen vooral beschrijvend van aard zijn.31 Door de eerste deelvraag te beantwoorden zal ik het juridische kader van afdeling 6.1.10 BW met betrekking tot schadebegroting en schadeberekening in kaart brengen. Hiervoor zal ik gebruik maken van verschillende boeken en artikelen, waaronder het handboek van Spier e.a. en de Asser serie.32 Bij de tweede deelvraag zal ik onderzoek doen naar de schadebegroting en schadeberekening van massaschadezaken in de praktijk. Hierbij zullen verschillende massaschadezaken met elkaar worden vergeleken. Ik streef er-naar verschillende groepen benadeelden in dit onderzoek te behandelen. Dit zal ik doen aan de hand van alle WCAM-zaken die tot nu toe zijn geweest. Deze zaken zal ik indelen in groepen waarbij een onderscheid zal worden gemaakt tussen de verschil-lende vormen van schadeafwikkeling.

Bij het beantwoorden van de tweede deelvraag staan twee belangrijke bronnen cen-traal. Allereerst de vaststellingsovereenkomsten gesloten tussen de aansprakelijke par-tij en de organisatie die de belangen behartigt van de benadeelde parpar-tij.33 Ten tweede de uitspraken van het Gerechtshof te Amsterdam die betrekking hebben op het ver-bindend verklaren van die vaststellingsovereenkomsten.34 Bij de derde deelvraag zul-len de bevindingen die voortvloeien uit de tweede deelvraag worden geanalyseerd en worden vergeleken met het wettelijke kader van afdeling 6.1.10 BW. Of er na deze analyse een nieuwe richtlijn zal worden ontworpen of oude richtlijnen zullen worden aangevuld, gaat blijken uit de analyse die bij de derde deelvraag zal worden uitge-voerd.

31 Smits 2016.

32 Zie voor de volledige omschrijving de literatuurlijst.

33 Artikel 7:907 BW.

34 Van Doorn 2007.

Hoofdstuk 2. Het juridische kader voor schadebegroting en

In document Masterscriptie Rechtsgeleerdheid (pagina 6-13)