• No results found

Inleidende werken

In document Streven. Jaargang 5 · dbnl (pagina 70-74)

Philosophische Kroniek Thomistische Literatuur

II. Inleidende werken

Onder de talrijke Inleidingen tot het oeuvre van S. Thomas zal het kapitale werk van P. Chenu4)

een zeer bijzondere plaats blijven innemen. Het is de neerslag van twintig jaar professoraat in de thomistische theologie, de rijpe vrucht van een met volledige overgave en liefde zich indenken en inleven in de geesteswereld van de Aquinaat. Men moet

hier geen inleiding zoeken tot het gedachtensysteem van S. Thomas, zoals men die vindt in de Inleidingen van Grabmann, Hoogveld-Van den Bergh, Maritain e.a. De titel zegt het zeer juist; we hebben hier voor ons een inleiding tot de studie van S. Thomas. Maar ook wie niet van plan is het werk van de Aquinaat persoonlijk te gaan bestuderen, zal hier met diens denken, methode en met zijn geestelijke achtergrond in een levend contact komen.

Vooral het eerste deel, dat de algemene inleiding geeft op heel het oeuvre van S. Thomas, is meesterlijk. Eerst wordt het geestelijk milieu geschilderd, waarin dit werk ontstond: de middeleeuwse universiteit in haar eerste krachtige bloei, de ontdekking van de Griekse Philosophie en met name van Aristoteles, het ontstaan van de bedelorden en vooral van de Dominicanen, de evangelische lente die in de Kerk openbloeide, de rijke augustiniaanse traditie in het onderwijs, de scholastieke methode die haar specifieke structuur had gevonden. Daarna ziet men de literaire genres van de scholastiek als het ware noodzakelijkerwijze zich ontwikkelen uit de drievoudige taak van de ‘magister’: legere, disputare, praedicare. Zo verschijnen de ‘lectio’ of het commentaar op een grondtekst, de ‘quaestiones disputatae’ en de ‘quodlibeta’, deze eigenaardige vormen van de middeleeuwse scholastiek. Ook aan het middeleeuws latijn en aan dat van S. Thomas in het bijzonder, aan zijn conceptuele, glasheldere, correcte alhoewel on-ciceroniaanse taal wijdt de schrijver een suggestief hoofdstuk. Dieper doordringend in de techniek zelf van het denken komt dan het delicaat probleem van de ‘auctoritates’ ter sprake: hoe stond Thomas tegenover de Kerkvaders, tegenover Aristoteles, hoe tracht hij de ‘authentieke’ bronnen nog te redden, zelfs wanneer ze rechtstreeks een stelling poneren, die met de zijne in tegenstelling komt te staan: een fascinerend hoofdstuk voor wie ook maar enigszins met het thomistisch denken vertrouwd is. En tenslotte dringt de schrijver door tot in het actieve denken van S. Thomas en hij beschrijft met een buitengewoon fijn gevoel al de schakeringen van het intellect dat zoekt, speurt, ontdekt, waarheid bij waarheid samenvoegt, de dialectische exegese van de overgeleverde gedachten, de ontledingen en de deducties, de definities, de analogieën en de distincties, de ‘resolutiones’ en de

conveniëntie-argumenten. Hier zien we de geest van de Aquinaat a.h.w. onder onze ogen leven in zijn verbazende tocht naar de waarheid.

Zulk een Inleiding tot de studie van S. Thomas kon alleen geschreven worden door iemand die zich a.h.w. heeft vereenzelvigd met zijn geest, en die ook de diepe problematiek van die geest diep heeft aangevoeld. Hierdoor is de schrijver ontsnapt aan het euvel van zovele commentatoren, die in S. Thomas alleen zien een leerling, een epigoon van Aristoteles. Wat Thomas aan Aristoteles te danken heeft wordt hier voorwaar niet verdoezeld, maar tevens wordt aangetoond, hoe hij zijn meester

Augustinus, wiens onvoldoende conceptuele uitrusting hij anderzijds zo scherp aanvoelde. Hij beriep zich zowel op Aristoteles als op Augustinus, maar liet hen achter zich in een persoonlijke stoute poging om de waarheid in haar zuiverheid te vatten. ‘Aristote et Augustin, zegt de schrijver pregnant, revivent vraiment en Thomas d'Aquin qui, à travers Aristote et Augustin adhère à l'intemporelle vérité’ (131).

Het tweede gedeelte van dit boek, getiteld Les Oeuvres, bevat een korte technische inleiding tot de verschillende werken van S. Thomas: de commentaren op Aristoteles, op de Bijbel, op de Sententiae van Lombardus en op Boethius, de Quaestiones disputatae, de Summa contra gentiles, de Summa theologica en de opuscula. Trouw aan zijn bedoelingen, geeft de schrijver geen korte inhoud van deze werken, maar enkele aanwijzingen over hun chronologische volgorde, over hun betekenis in het gehele oeuvre, soms over de algemene interpretatiebeginselen. Dit tweede deel, hoe uitstekend ook, maakt toch de recente uitgave van Grabmanns Die Werke von Th. v.

Aq. niet overbodig. Chenu is een theoloog, die de gedachte van S. Thomas heeft

doorvorst; Grabmann was een meester van de thomistische Forschung, waaraan Chenu schatplichtig is voor alles wat betreft de chronologie, de authenticiteit en de andere meer uiterlijke aspecten van het thomisme. Hiermee wordt niet bedoeld, dat Grabmann ook geen eigen visie heeft op het denken zelf van S. Thomas.

Op elk hoofdstuk van het boek volgen korte ‘Notes de travail’, waarin de weg wordt gewezen voor verdere persoonlijke studie van S. Thomas' werken.

Voor zover wij zelf in contact zijn met die werken kunnen we de opvattingen van de schrijver slechts onderschrijven. Op een enkel bijkomstig punt zijn we een andere mening toegedaan. Handelend over de strict objectieve, wetenschappelijke en abstracte schrijftrant van S. Thomas poneert de schrijver de volgende absolute affirmatie: ‘Et nous ne trouvons aucun reflet du monde extérieur dans lequel il vivait’ (p. 131). Het is gevaarlijk om bij S. Thomas te spreken over ‘nooit’ of ‘altijd’ of ‘geen enkel’. In de I/II, 96e quaestie, 6e artikel, wordt de vraag gesteld, of een onderdaan soms tegen de positieve wet mag handelen. S. Thomas antwoordt affirmatief, en na zijn argument te hebben uiteengezet geeft hij het volgende voorbeeld: ‘Gesteld, dat in een belegerde stad een wet wordt uitgevaardigd, dat de stadspoorten moeten gesloten blijven, dan is dit over het algemeen nuttig voor de algemene veiligheid. Nochtans indien het geval zich voordoet, dat de vijand enige burgers achtervolgt, die voor het behoud van de stad nodig zijn, dan ware het voor de stad zeer nadelig, als voor hen de poorten niet werden geopend, en bijgevolg in een dergelijk geval moeten ze geopend worden, ook tegen de wet in, opdat het algemeen nut worde verzekerd, dat door de wetgever was bedoeld’. Hoe dikwijls zal de H. Thomas, in de onrustige middeleeuwen het hebben meegemaakt, dat de zware poorten van Parijs niet alleen 's nachts maar ook overdag uit vrees voor een of andere soldatenbende gesloten en gegrendeld werden? Aan de uiterste rand van het thomistisch denken zijn er nog wel meer dergelijke

zijn overigens te schaars om het boven- en buitentijdelijk karakter, dat P. Chenu terecht aan het thomisme toekent, te kort te doen.

Speciale inleidingen op de Summa Theologiae, het voornaamste werk van S. Thomas, zijn het duitse werk van Prof. Erni en het latijnse van Q.M. Paris.

In vier deeltjes geeft Prof. Erni, van de Universiteit van Luzern, een samenvatting van de hele Summa theologica5)

. Artikel voor artikel (slechts enkele werden

overgeslagen) wordt zeer kort weergegeven, en vooral de samenhang van de artikelen en de kwesties wordt ook typographisch onderstreept. In een korte inleiding schetst Dr Otwin Spiess de ontwikkeling van de middeleeuwse theologische literatuur tot aan Thomas; daarna geeft hij het bouwplan van de hele Summa en wijst op de bronnen, die de Aquinaat heeft gebruikt bij de samenstelling van zijn voornaamste werk. Deze inleiding wordt besloten met een beknopte literatuuropgave, die de studie van de

Summa in haar geheel en in elk harer onderdelen kan vergemakkelijken.

Deze voortreffelijke algemene inleiding tot de Summa vervangt het bekende boek van A. Portmann, Das System der theologischen Summa des H. Thomas von Aquin, dat voor het eerst in 1885 ook te Luzern werd uitgegeven en in 1903 een herdruk beleefde. Prof. Erni heeft een geheel nieuw boek geschreven, dat beter dan zijn voorganger aan hetzelfde doel beantwoordt: theologiestudenten en ontwikkelde leken in de studie van de Summa binnen te leiden.

Met hetzelfde doel schreef Q.M. Paris O.P. zijn latijnse Synopsis van de Summa6)

. Hij geeft voor elk artikel de tekst van het probleem, het positief of negatief antwoord en een samenvatting van de redenen die S. Thomas in het ‘corpus articuli’ uiteenzet. Waar het nodig blijkt, voegt de auteur er een ‘notandum’ bij. Zulk een Synopsis kan zeer nuttig zijn hetzij als handleiding voor de beginneling, hetzij als naslagwerk voor wie reeds met het werk van S. Thomas vertrouwd is.

Als hulpmiddel tot de studie van het thomisme heeft tenslotte Paul Wyser ons in de reeks Bibliographische Einführungen in das Studium der Philosophie een uitstekend dubbelnummer (13/14) gegeven over de thomistische philosophische (niet

theologische) bibliographie7)

. Het is een voortreffelijk hulpmiddel bij de studie van het thomisme. Wyser heeft hier de meest markante recente publicaties bijeengebracht en onder drie hoofden systematisch gerangschikt: 1. Hulpmiddelen en

verzamelwerken, 2. Leven en werk, 3. Philosophie. Door een gemakkelijk numeroteringssysteem werd het mogelijk naar een zeer groot aantal boeken en

In document Streven. Jaargang 5 · dbnl (pagina 70-74)