• No results found

Hulpaanbod

In document Dertig jongeren met een PIJ (pagina 67-78)

4. Uitvoering van de PIJ-maatregel: de intramurale fase

4.3 Hulpaanbod

4.3.1 Formeel kader

Het Reglement justitiële jeugdinrichtingen verplicht de inrichting passende behandeling aan te bieden. Hieronder wordt verstaan zorg van goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en gericht op de jeugdige wordt verleend en die afgestemd is op de reële behoefte van de jeugdige (art. 77, Rjj).

In het kader van het verbetertraject „Kwaliteitsverbetering Justitiële Jeugdinrichtingen‟ zal vanaf 2011 alleen nog met erkende gedragsinterventies worden gewerkt. Ten tijde van de laatste

voortgangsrapportage over dit verbeteringstraject, oktober 2009, zijn er vijftien interventies binnen de jeugdstrafrechtketen (voorlopig) erkend door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie, waarvan er twaalf kunnen worden ingezet in de JJI‟s. Tevens is een basismethodiek, Youturn, ontwikkeld die met ingang van september 2008 landelijk is geïmplementeerd. Youturn is een integratie en uitbreiding van twee methodieken waarmee binnen de inrichtingen wordt gewerkt: het Sociaal Competentie Model (SCM) en EQUIP. Youturn bestaat uit meerdere verblijfsfasen, per fase is uitgewerkt welk programma de jongere krijgt aangeboden en welke instrumenten worden afgenomen.

68 4.3.2 De cases

Het hulpaanbod in het behandelplan

Op basis van de behandelplannen is geïnventariseerd welk behandelaanbod bij de doelen is beschreven. Niet bij alle doelen is aangegeven op welke wijze aan de doelen wordt gewerkt. Bij de instromers is vaker aangegeven hoe aan de doelen wordt gewerkt dan bij de uitstromers.

69 Tabel 4.4 (Gedrags)interventies in behandelplan

Casus delicta n al ys e SVT (S ocia le vaa rdigheid tra in in g) N on -v erba le th era pie ( exc l. P M T ) P M T A R T CG T SEVA Bra in s 4 U se Equip EM DR me dicat ie ge zin sbe h ande li n g Wo rk -Wis e Instromer Instromer 1 - - - - x - - - - Instromer 2 - - - - Instromer 3 x x - x - - - - Instromer 4 - x - x x - - - x - - - x Instromer 5 - x - - - x Instromer 6 x - - - - Instromer 7 x - - - x - - - - Instromer 8 x x x - - x x - - - - Instromer 9 x - x x - - - - x - - - - Instromer 10 x - x x - - - x x Instromer 11 - - x x x - - x - - - - x Instromer 12 x - x x - - - x - - x Instromer 13 x - x - - - - x - - - - - Instromer 14 x - - - - x - - - x - - x Instromer 15 x - x x x - - x - - - x x Instromer 16 x - - - x - - - x 11 4 7 7 5 2 2 3 2 2 0 2 8 Uitstromer Uitstromer 1 - x - - - - Uitstromer 2 - - - - Uitstromer 3 - - - - Uitstromer 4 - - - - Uitstromer 5 - - - - Uitstromer 6 x - - - x - - x - Uitstromer 7 - - - x - - - - x - - x - Uitstromer 8 - - x x - - - x - Uitstromer 9 x x x x - - - - Uitstromer 10 x - x - - - x - - - - Uitstromer 11 x - x - x - x - - - x Uitstromer 12 - - - x - - - - x Uitstromer 13 - - - x Uitstromer 14 - - x - - - x - x 4 2 5 3 1 0 1 1 3 0 1 3 4

70

De interventies uit de tabel worden bij 48% van de doelen, waarbij de aanpak is beschreven, ingezet. Aan een groot deel van de doelen (41% van de doelen waarbij de aanpak is beschreven) wordt gewerkt door „gesprekken met de mentor of groepsleiding‟ of „op de groep‟. Bij 12% van de doelen worden andere activiteiten als aanpak genoemd zoals belcontact, verlofmomenten of aanvullend onderzoek.

Op basis van de gegevens uit Tabel 4.4 ontstaat de indruk dat bij instromers vaker interventies zijn toegepast dan bij uitstromers. Een vergelijking tussen de instromers en uitstromers is echter niet goed te maken omdat bij meerdere uitstromers (een periode) geen behandelplan in het dossier is opgenomen en een aantal van hen eerder in een andere inrichting behandeling heeft ontvangen.

De keuze voor een behandelaanbod

In de dossiers wordt niet expliciet aangegeven waarom gekozen is voor een bepaalde aanpak. In de interviews met behandelcoördinatoren is de keus voor interventies of andere activiteiten toegelicht (voor zover zij zelf betrokken waren bij deze keuze). Uit de interviews met behandelcoördinatoren blijkt dat jongeren in de praktijk meer interventies ontvangen dan in de tabel zijn opgenomen.

In het hierna volgende worden de interventies die bij de jongeren zijn ingezet beschreven en, voor zover bekend, de reden waarom de interventie wordt ingezet.

Delictanalyse bestaat uit enkele gesprekken tussen de behandelcoördinator en de jongere waarin gedetailleerd met de jongere wordt doorgenomen wat er in de dagen en uren voor het delict precies gebeurde en hoe de jongere zich daarbij voelde. De aanleiding tot het delict en de risico- en

beschermende factoren die daarbij een rol spelen worden op die manier in kaart gebracht. Ook wordt gekeken naar en benoemd en besproken welke denkfouten een jongere maakt. Delictanalyse wordt bij de instromers, in alle drie de inrichtingen, standaard ingezet. Zoals aangegeven geeft de

delictanalyse volgens behandelcoördinatoren belangrijke input aan het behandelplan. Tussen de inrichtingen lijken verschillen te bestaan in het aantal bijeenkomsten en het moment waarop de delictanalyse wordt ingezet.

Sociale vaardigheidstraining (SVT of SOVA) wordt in alle drie de inrichtingen ingezet maar met name bij twee inrichtingen. In één inrichting wordt SOVA standaard ingezet. Bij de andere inrichting wordt SVT ingezet wanneer sprake is van grote beïnvloedbaarheid van jongeren. Bij leidersfiguren wordt gekozen voor een individuele vorm en bij subassertieve jongeren voor een groepsvariant. Sociale Vaardigheden op Maat is erkend in oktober 2008. In dit onderzoek is niet onderzocht in hoeverre de sociale vaardigheidstraining in de inrichtingen overeenkomen met deze erkende interventie.

Non-verbale therapieën of vaktherapie worden in alle drie de inrichting aangeboden. Het betreft muziek therapie, drama therapie, creatieve therapie en psycho-motore therapie (PMT). Niet alle varianten komen in alle drie de inrichtingen voor. PMT wordt van de non-verbale therapieën het meest ingezet en maakt in alle drie de inrichtingen deel uit van het aanbod. De mogelijkheid om op een anderemanier dan in een gesprek met jongeren te werken is de belangrijkste reden om non-verbale therapie in te zetten: zowel bij LVG-jongeren die verbaal niet sterk zijn als bij jongeren die intelligent en juist verbaal sterk zijn wordt de non-verbale therapie als een goede manier gezien om aan diverse soorten doelen te werken. Voor PMT wordt onder meer gekozen om jongeren te leren

71

voelen, de jongere zich beter in zijn vel te laten voelen, grenzen bij zichzelf en anderen te laten herkennen en ook voor het aanpakken van angstig gedrag. In dramatherapie kan een jongere door middel van een rollenspel gedrag oefenen en zic zelf ook terug zien op beeld.

Non-verbale therapieën worden relatief vaak ingezet. Geen van de non-verbale therapieën is erkend.

Agressie regulatie training (ART) wordt ingezet bij doelen gericht op het herkennen en omgaan met agressie bij jongeren bij twee inrichtingen. In een inrichting is deze interventie niet genoemd. Agressie regulatie op maat is in oktober 2007 erkend. In hoeverre het aanbod van de inrichting overeenkomt met de erkende interventie is niet onderzocht.

Het Equip programma is bedoeld om jongeren met antisociaal en/of delinquent gedrag te motiveren (en te equiperen) om elkaar te helpen en van elkaar positief gedrag te leren. Hun negatieve

(groeps/straat)cultuur is omgebogen tot een positieve (groeps)cultuur waarin de jongeren rekening met elkaar houden en elkaar helpen hun problemen op te lossen. Zij hebben geleerd

verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen denken en handelen. Bij één inrichting wordt Equip standaard ingezet, tenzij er sprake is van contra-indicaties zoals heel antisociaal over verhard gedrag.

Seksuele Vaardigheidstraining (SEVA) behoort bij het reguliere aanbod van één inrichting. In de behandelplannen is het echter alleen bij twee instromers van de zedengroep als middel opgenomen.

Brains 4 Use, een erkende interventie gericht op het verminderen van drugsgebruik, wordt in één inrichting ingezet bij jongeren die drugs gebruiken. Bij de andere twee inrichtingen wordt het aanbod gericht op het verminderen van drugsgebruik verzorgd door een externe organisatie voor verslavingszorg. Een nadeel van het aanbod van de verslavingszorg is, volgens één

behandelcoördinator, dat zij werken op basis van vrijwilligheid waardoor de hulp vaak niet van de grond komt.

Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) is een behandelmethode om nare ervaringen te verwerken. In één inrichting maakt deze interventie deel uit van het behandelaanbod. De reden om deze interventie in te zetten is het verwerken van een trauma dat de betreffende jongere heeft meegemaakt. De interventie past volgens de behandelcoördinator bovendien bij de beperkte begaafdheid van de jongere.

Cognitieve Gedragstraining (CGT) wordt volgens de behandelplannen bij doelen van twee jongeren ingezet. Bij één jongere blijkt het te gaan om een gedragstherapeutische benadering op de groep. Daarnaast blijkt uit een interview met de behandelcoördinator dat nog een derde jongere cognitieve gedragstherapie ontvangt van een psycholoog.

Gezinsbehandeling kent verschillende vormen. Bij één jongere is Functionele Family Therapy (FFT), een erkende gezinstherapie ingezet. Omdat het delict in het gezin zat was dit volgens de

behandelcoördinator belangrijk. De behandelcoördinator benoemt dat de voorkeur uit ging naar Multisysteem Therapie (MST) maar volgens de behandelcoördinator was dit niet mogelijk omdat de jongere inmiddels ouder was dan achttien jaar (Uit de beschrijving van FFT blijkt echter dat deze interventie is bedoeld voor jongeren tot achttien jaar).

72

Voor één van de jongeren uit het onderzoek adviseerde de rechter de inzet van een intensieve gezinsinterventie, zoals MST of FFT. Dat is niet gerealiseerd. Volgens debehandelcoördinator: „Omdat dat pas aan de orde komt als een jongere bijna naar huis gaat‟. Toen de desbetreffende jongere (eindelijk) met verlof mocht, was hij inmiddels te oud om met deze interventie te starten.

Medicatie is bij één jongere genoemd als „middel‟ om doelen te bereiken. In het behandelplan is het innemen van medicatie als doel opgenomen. Vanwege psychiatrische problematiek is de inname van medicatie noodzakelijk. Eerder is hij gestopt met zijn medicijnen met een psychose tot gevolg. Na een tijdelijke plaatsing op de FOBA is hij gestabiliseerd. Bij een aantal andere jongeren wordt uit het dossier wel duidelijk dat zij medicatie gebruiken of hebben gebruikt maar wordt dit niet als aanpak bij de doelen beschreven. Het gaat met name om medicatie voor ADHD. Bij een aantal jongeren komt in het interview met de behandelcoördinator naar voren dat medicatie wenselijk zou zijn maar dat de jongere dit niet wil.

Work-Wise is gericht op het begeleiden van jongeren voor, tijdens en na hun terugkeer in de

maatschappij. In de praktijk wordt Work-Wise vaker ingezet dan uit de rapportage naar voren komt. Uit de interviews blijkt dat bij alle uitstromers Work-Wise is ingezet. Ook bij bijna alle instromers heeft een Individueel Trajectbegeleider (ITB) in het kader van Work-Wise contact met de jongeren (van Instromer 2 is dit niet bekend).

Het buiten programma Work-Wise is in maart 2010 erkend. Uit interviews met ITB-ers ontstaat de indruk dat er tussen inrichtingen verschillen bestaan in de wijze waarop Work-Wise wordt ingezet. Vooral wat betreft beschikbare uren komen verschillen naar voren (zie hoofdstuk 5).

Naast de interventies die in de behandelplannen bij de aanpak van de doelen worden genoemd komen in de interviews met behandelcoördinatoren nog andere interventies naar voren. Een deel van deze interventies wordt in samenwerking met of door een externe instantie uitgevoerd; bijvoorbeeld Terugvalpreventie (TVP) bij één inrichting door De Waag (centrum voor ambulante forensische psychiatrie) en een autonomiegroep voor meisjes bij een inrichting in samenwerking met De Viersprong (Psychotherapeutisch Centrum). Deze interventies vinden intern plaats. Ook komt het voor dat jongeren extern individuele behandeling bij externe zorgaanbieders ontvangen

(Verslavingszorg, GGZ en De Waag).

Out of Circle is een specifiek aanbod van één inrichting voor jongeren met zedenproblematiek. Psycho-educatie is een aantal keer ingezet bij jongeren met PDD-NOSS en bij een jongere met psychiatrische problematiek. Bij de jongeren met PDD-NOS is de training „Ik ben speciaal‟ gebruikt.

De leefgroep en het mentorgesprek zijn een belangrijk onderdeel van het behandelaanbod. Zoals aangegeven wordt aan veel doelen „op de groep‟ of „met de mentor‟ gewerkt. Op het moment van de interviews met de behandelcoördinatoren (voorjaar 2009) wordt in de groepen nog niet gewerkt met de nieuwe basismethodiek Youturn.

Een behandelcoördinator licht de rol van het verblijf in de leefgroep en de extra aandacht die de mentor kan geven toe. „De behandelcoördinator en de mentor delen de doelen gezamenlijk op in een aantal werkpunten. Zo worden het haalbare stappen voor een jongere. In het wekelijkse teamoverleg worden de jongeren met alle groepsleiding besproken en wordt de stand van zaken met betrekking tot de werkpunten doorgenomen. Eén keer in de twee weken is er een mentorgesprek waarin de werkpunten worden besproken‟. Om leren gaan met bijvoorbeeld autoriteit of met groepsgenoten zijn doelen waarbij de leefgroep goed werkt, volgens een behandelcoördinator.

73

In de drie inrichtingen is de rol van de mentor vergelijkbaar. De mentor is vertrouwenspersoon en aanspreekpunt voor de jongere. In het mentorgesprek gebruikt de mentor ook specifieke middelen om met de jongere aan de doelen te werken. „Zo maakt de mentor met de jongere een analyse van diens netwerk en bespreekt het onderhouden van contacten‟.

Het antwoord op de vraag of er voldoende ruimte en tijd is voor de mentor of de groepsleiding om op de groep aan doelen te werken is verschillend. Een aantal behandelcoördinatoren is van mening dat, bij volledige bezetting van personeel, voldoende ruimte is om met jongeren aan doelen te werken. Anderen benoemen dat het lastig kan zijn om op de groep aandacht te besteden aan de werkpunten. „Soms staat het handhaven van de regels meer op de voorgrond.‟

Uit de interviews bleek dat het voor een aantal jongeren moeilijk is om in de leefgroep mee te komen. Zij worden bijvoorbeeld gepest. Soms is dit aanleiding om intern voor een andere groep te kiezen. Een jongere is bijvoorbeeld op een OTS-groep geplaatst: „Instromer 11 is geen verharde PIJ-er‟. De behandelcoördinator van Uitstromer 8 geeft aan: „De eerste groep bestond uit oudere en sterkere jongens. Later is hij naar een groep gegaan waar de jongens jonger waren. Het blijft altijd de vraag of hij elders meer tot zijn recht was gekomen. De groep heeft in het begin mogelijk wel belemmerend gewerkt. Uitstromer 8 heeft de groep echter ook nodig. Hij heeft sociale contacten nodig, het aanbod van anderen. Als hij alleen is dan komt hij nergens toe.‟

Specifieke behandelgroepen

Uit het interview met de behandelcoördinatoren van de zedengroep komt naar voren dat de aanpak in de leefgroep afwijkt van de reguliere groep. De jongeren worden vooraf gescreend. Volgens de behandelcoördinator is op basis van ervaringen van een andere JJI met zedengroepen gebleken dat dit belangrijk is om een veilig therapeutisch klimaat de waarborgen. Antisociale daders worden niet opgenomen in de groep. Op de zedengroep is, in vergelijking met de reguliere leefgroepen, een andere groepsdynamiek. „De jongeren zijn neurotisch en aangepast. Van de buitenkant lijken zij weinig problemen te hebben. Wij bieden een therapeutisch klimaat in plaats van een pedagogisch klimaat. Het competentiemodel wordt ook toegepast, maar je moet ander gedrag stimuleren en afleren. Daar in moet de groepsleiding goed getraind worden. Deze jongeren moet je juist belonen als ze voor zichzelf opkomen‟.

„De groep is belangrijk en werkt corrigerend. Deze jongeren hebben weinig sociale vaardigheden. Door de groep ontwikkelen zij zich daarin positief.‟

Ook de ITA is een bijzondere afdeling. De opname op deze groep wordt door een commissie beoordeelt. Eén jongere uit het onderzoek verbleef op de ITA. De jongere is als groepsongeschikt beoordeeld, onder andere door zijn leeftijd, het lange verblijf in volwassendetentie en zijn

problematiek. In deze afdeling volgen jongeren een individueel programma. Zij doen nog wel dingen samen, maar nooit met meer dan vier tegelijk en er is meer begeleiding dan in een reguliere

leefgroep.

Bij de jongere is vanuit behandel technisch oogpunt gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten op de eigen wensen van de jongere. Bij een antisociale persoonlijkheidsstoornis biedt dat de beste

resultaten volgens de behandelcoördinator.

Met betrekking tot de LVG-groepen is in de interviews met behandelcoördinatoren weinig specifieke informatie naar voren gekomen. Jongeren worden op basis van hun IQ geplaatst. Een

74

werkpunten te werken. „Instromer 13 kan weinig alleen. Bijvoorbeeld een brief schrijven aan zijn moeder moet je samen doen. Dat is lastig als je met twee mensen op een groep van twaalf jongens staat‟.

In de interviews zijn geen specifieke interventies voor LVG-jongeren genoemd. Non-verbale therapie en EMDR worden door behandelcoördinatoren genoemd als passend bij het beperkte niveau van de jongeren. De (erkende) interventies in het aanbod zijn niet specifiek geschikt voor LVG-jongeren. Bij doelen van LVG-jongeren zijn naast non-verbale therapie en EMDR ook ART, Brains4Use en

delictanalyse ingezet.

Twee jongeren zijn (een periode) op de VIC afdeling behandeld. Bij de VIC is de behandeling geheel individueel. De VIC is bedoeld voor jongeren met een psychiatrische problematiek en voor kwetsbare jongeren. Eén jongere is in de VIC geplaatst omdat door het Ministerie van Justitie (Afdeling

Individuele Jeugdzaken IJZ) volledige isolatie was opgelegd. Volgens de behandelcoördinator is de VIC hier niet voor bedoeld.

De FOBA is formeel geen behandelafdeling. Jongeren worden hier geplaatst wanneer sprake is van psychiatrische problematiek of suïcide gevaar. Het doel is stabilisatie. Zoals eerder vermeld verbleven twee jongeren een periode op een FOBA afdeling. Voorafgaand aan de plaatsing op de FOBA wordt een beoordeling gemaakt of plaatsing geïndiceerd is.

Meisjesgroep

De twee meisjes uit de onderzoeksgroep verbleven op een reguliere behandelgroep voor meisjes. Methodisch gezien is er geen andere aanpak maar medewerkers worden wel opgeleid in sekse specifieke hulpverlening. De groepsdynamiek bij meisjes is anders volgens de behandelcoördinator. „Jongens zijn meer op zichzelf gericht en meisjes meer op de omgeving. Wat zijn aandachtspunten, wat gebeurt er in overdracht en in tegenoverdracht. Bij meisjes is er meer aandacht voor het vergroten van autonomie en zelfredzaamheid.‟ Vanwege veiligheid wordt niet gekozen voor gemengde groepen. In de BBI is onderwijs wel gemengd om contact tussen jongens en meisjes te normaliseren. Ook is er een gemengde Equip groep.

Mening behandelcoördinatoren over het behandelaanbod

De behandelcoördinatoren van de verschillende inrichtingen zijn in het algemeen tevreden over de middelen die tegenwoordig ingezet kunnen worden. De behandelcoördinatoren zijn onder andere tevreden over de kwaliteit van de therapeuten „in huis‟, over de bredere mogelijkheden om deskundigen „van buiten‟ in te schakelen en het bredere aanbod aan interventies. De meeste behandelcoördinatoren zijn positief over de hulp die van buitenaf kan worden ingeschakeld. De samenwerking met de GGZ en andere zorgaanbieders verloopt goed.

Over het algemeen willen behandelcoördinatoren meer interventies kunnen aanbieden. Enerzijds om de intensiteit van de behandeling te vergroten: „Voor meer jongeren meer uren training en therapie‟. Anderzijds voor de aanpak van specifieke problemen: „Ik zou meer aanbod willen hebben om internaliserende problemen aan te pakken, we hebben wel EMDR in ons aanbod, maar voor wat betreft het behandelen van angst, trauma en hechtingsproblematiek hebben we nog een wereld te winnen‟, aldus een behandelcoördinator. Ook meer aanbod voor het vergroten van zelfvertrouwen en een aanbod gericht op lichaamsbeleving is genoemd. In alle inrichtingen noemen de

behandelcoördinatoren het contact met ouders en de mogelijkheden om met ouders „te werken‟ als punten die verbetering behoeven. Zo stelt een behandelcoördinator over een bepaalde jongere: „Ik

75

zou graag meer uren FFT ter beschikking hebben omdat hij het zo moeilijk vindt om wat hij hier leert elders toe te passen. Ik zou zijn ouders en broer mee willen laten lopen met zijn ontwikkeling, zodat hij kan oefenen, het zou dan allemaal veel sneller kunnen gaan‟.

Bij twee jongeren geven de behandelcoördinatoren aan dat zij hebben ervaren dat vanwege eisen van

In document Dertig jongeren met een PIJ (pagina 67-78)