• No results found

Hoe
kunnen
mobiele
museumapplicaties
de
 perceptie
van
het
kunstwerk
beïnvloeden?

In document Apps in het kunstmuseum (pagina 57-62)

Apps kunnen invloed uitoefenen via de inhoud of via de interactie met de gebruiker. De informatie of content in de applicatie kan de gedachten van een gebruiker beïnvloeden. De content in de applicatie vertelt een verhaal dat invloed kan hebben op de manier waarop de gebruiker het kunstwerk interpreteert.

V Gr

oning

er

De gebruiker kan het kunstwerk in een andere context plaatsen door het frame dat door het museum over het werk wordt geplaatst.

Tegelijkertijd kan interactie met een applicatie invloed uitoefenen op de perceptie van een kunstwerk door dat het gebruiken van de app af kan leiden van de pure ervaring van het werk. Het kan zijn dat een gebruiker zo bezig is met het navigeren door de applicatie, dat het te veel concentratie vergt. Daardoor kan een gebruiker minder geconcentreerd aandacht richten op het kunstwerk. Wanneer een applicatie afleidt van het fysieke kunstwerk en de gebruiker het minder geconcentreerd bestudeert, kan hij of zij tot een andere betekenisgeving komen. Simpelweg omdat er details over het hoofd kunnen worden gezien door die mindere focus.

Om een compleet beeld te geven van de invloed van mobiele museumapplicaties op de perceptie van een kunstwerk, dienen zowel de invloed van interactie als de invloed van inhoud onderzocht te worden. Interactie bevat vele factoren, wat een publieksonderzoek naar de invloed hiervan complex maakt. Ik heb om die reden ervoor gekozen om mij in deze scriptie te verdiepen in een onderzoek naar de invloed van inhoud.

4.1.1 De invloed van inhoud

Tijdens het publieksonderzoek vroeg ik museumbezoekers niet alleen een vragenlijst in te vullen over mobiele applicaties. Een aantal van hen heeft deelgenomen aan een extra onderzoek. Hiermee richtte ik me specifiek op de invloed van de inhoud van de applicatie op de interpretatie van een kunstwerk. De frame analyse van Erving Goffman (1974) vormde de basis voor dit onderzoek. Erving Goffman schreef in 1974 het boek Frame Analysis: An Essay on the Organization

of Experience. Hij formuleert daarin de frame analyse, een methode om te analyseren

hoe mensen bepaalde situaties en activiteiten begrijpen en interpreteren. Aan de hand van deze methode kan geanalyseerd worden hoe door middel van mobiele applicaties een kunstwerk in een kader geplaatst wordt. Frames worden ook wel ‘schemata van interpretatie’ genoemd en helpen ons grip te krijgen op de waarneming. Afhankelijk van de situatie nemen en passen mensen deze frames aan. Dit doen zij meestal onbewust. Frames categoriseren de interpretatie, classificatie en verklaring van de individuele ervaring. Een frame analyse is dus de analyse van de cognitieve en persoonlijke organisatie van de ervaring. Frames ontstaan in overeenstemming met “the principles of organization which govern events” (Goffman, 1974, pp.10-11). Binnen de frame analyse vindt het proces van keying plaats. Dit is het begrijpen van een frame, in termen van een ander frame. Frames kunnen op verschillende manieren worden toegepast. Deze manieren noemt Goffman keys:

“Keys: the set of conventions by which a given activity, one already meaningful in terms of some primary framework, is transformed into something patterned on this activity but seen by the participants to be something quite else.”

(Goffman, 1974, pp.43-44)

Twee dingen die er hetzelfde uitzien, kunnen iets anders betekenen. Dit komt doordat individuen eenzelfde activiteit of gebeurtenis anders kunnen interpreteren. Het referentiekader verschilt per persoon. Deze veranderende betekenis noemt Goffman een transformatie. Iedere transformatie voegt een nieuwe betekenislaag toe, wat betekent dat er als het ware een herziening van het frame plaatsvindt (Schnabel, 1978).

Pascal Gielen (2009) gebruikt de theorie van Goffman om het fenomeen eventization in de kunstwereld te duiden. De ene na de andere happening vindt plaats en er gebeurt veel tegelijkertijd. Zoals eerder genoemd gaan musea zich bijvoorbeeld steeds meer richten op tijdelijke tentoonstellingen, wat hiermee samenhangt. Gielen stelt dat thematische tentoonstellingen in de kunstwereld functioneren als een ‘key’, omdat ze een label op de tentoonstelling plakken die de manier waarop de kunstwerken bekeken worden kan beïnvloeden.

“But the point here is that keying is a method for bringing experience into a different frame of reference, through which we get a grip on what has happened and can take up a standpoint on it. In this regard, Goffman notes that all forms of ‘keying’ imply both a reduction and an increase in the complexity of the experience.”

(Gielen, 2009, p.114)

Door te bemiddelen tussen het kunstwerk en de bezoeker plaatst het museum een werk in een bepaald kader, waarmee een frame over het kunstwerk wordt gelegd, vergelijkbaar met hoe dat gebeurt wanneer er sprake is van eventization (Gielen, 2009). Het is echter de vraag in hoeverre dit frame dat het museum plaatst overeen komt met het frame waarbinnen museumbezoekers hun participatie organiseren en begrijpen. De informatie over de kunstwerken die via bemiddeling wordt overgedragen aan de bezoekers kan hun interpretatie van het kunstwerk beïnvloeden. Kunstwerken kunnen door elke bezoeker op een andere manier geïnterpreteerd worden, maar op het moment dat er een frame aangeboden wordt door het museum, kan deze individuele interpretatie transformeren.

Het organising frame, het kader dat het museum biedt, kan de interpretatie van het kunstwerk beïnvloeden. In dat geval vindt er een transformatie van het interpretive frame (van de gebruiker) plaats, middels het organising frame (van het museum) (Kidd, 2010). Het interpretive frame wordt dan begrepen in termen van het organising frame. Daarmee wordt het kader waarin de museumbezoeker een kunstwerk ziet herzien en wordt een nieuwe betekenislaag toegevoegd. De bezoeker kan het werk dus anders interpreteren na het tot zich nemen van de informatie die het museum over het werk geeft.

4.1.2 Methodiek

In de musea waar het publieksonderzoek is uitgevoerd, is ook het onderzoek uitgevoerd naar de betekenisgeving van een kunstwerk. Deze test is niet alleen toepasbaar op mobiele applicaties, maar op elke vorm van bemiddeling tussen het

kunstwerk en de bezoeker. Een audiotour, tentoonstellingsgids of zaaltekst kan op dezelfde manier invloed hebben op de interpretatie van het kunstwerk. Ook middels andere vormen van bemiddeling legt het museum namelijk een frame over het kunstwerk.

Daarvoor zijn de volgende onderdelen gebruikt (per museum) om een test uit te voeren met de respondenten:

• de applicatie van het museum

• zes kunstwerken uit die applicatie, geprint op papier • tien geselecteerde woorden per kunstwerk, waarvan:

- woorden die voorkomen in de content in de applicatie (het frame) - woorden die voorafgaand aan het onderzoek zijn geselecteerd.

Een groep respondenten is in een online enquête gevraagd naar de eerste drie woorden die bij hen opkwamen bij het zien van het kunstwerk. De woorden die het vaakst genoemd werden zijn gebruikt.

In het Groninger Museum en het Museum Boijmans van Beuningen kregen de respondenten elk zes afbeeldingen van kunstwerken uit het museum te zien. Bij elk kunstwerk waren tien woorden geselecteerd. Een deel van die woorden kwam voor in de content bij dat kunstwerk in de applicatie. De rest van die tien woorden kwamen daar niet in voor. De test bestond uit drie onderdelen.

Allereerst liet ik de kunstwerken stuk voor stuk zien. Bij elk kunstwerk vroeg ik de respondent om drie woorden te noemen die het eerst in hem of haar opkwamen: de eerste associatie met het kunstwerk. Wanneer ik die woorden genoteerd had, vroeg ik bij elk kunstwerk ‘ja’ of ‘nee’ te zeggen bij elk van de tien woorden die ik zelf had geselecteerd. ‘Ja’ betekende dat de respondent het woord associeerde met het kunstwerk, ‘nee’ betekende dat de respondent het woord niet bij het werk vond passen.

Na deze zes kunstwerken getoond te hebben, liet ik in het tweede onderdeel van de test de respondent de applicatie van het museum zien. Alle zes kunstwerken die in het eerste deel voorbij waren gekomen, kwamen ook in de applicatie voor. Ik vroeg de respondent de tijd te nemen om de content bij de betreffende kunstwerken te raadplegen.

Tot slot herhaalde ik het eerste deel van de test. Opnieuw liet ik de zes

kunstwerken zien en vroeg ik de respondent ‘ja’ of ‘nee’ te zeggen op de woorden die ik noemde.

Bij elke respondent heb ik geanalyseerd welke woordkeuze wijzigde nadat ze de applicatie hadden geraadpleegd. Sommige woorden associeerden zij ineens wél met het kunstwerk, andere woorden ineens niet meer. Waren de woorden die zij eerst niet met kunstwerk associeerden en later ineens wel, dan de woorden die zij gelezen hadden in de applicatie? In dat geval beïnvloedt de content een eigen interpretatie van het kunstwerk en heeft het frame dat door het museum over het

kunstwerk wordt gelegd dus invloed op de blik van de bezoeker.

De vraag is of dit erg is. De content is altijd door een persoon samengesteld en is daardoor nooit volledig objectief. En natuurlijk krijg je als lezer een andere blik op het kunstwerk als je er ineens meer achtergrondinformatie over hebt gekregen. Je kijkt altijd vanuit de kennis die je hebt.

4.1.3 Resultaten

In mijn analyse kwamen geen opvallende overeenkomsten tussen antwoorden van de respondenten naar voren. Museumbezoekers lijken in hun interpretatie of mening niet beïnvloed te worden door de informatie die zij ontvangen van het museum, dus door het frame. Het aantal woorden dat veranderde van ‘ja’ naar ‘nee’ was ongeveer even groot als het aantal woorden dat veranderde van ‘nee’ naar ‘ja’. Gemiddeld veranderde ongeveer 18% van het totaal aantal genoemde woorden. De gewijzigde antwoorden waren niet specifiek woorden die in de applicatie voorkwamen. Van het totaal aantal wijzigingen van woorden die genoemd werden in de applicatie veranderde 53% van ‘nee’ naar ‘ja’. Nadat de respondenten het woord had gelezen in de applicatie, associeerden zij het ineens wél met het kunstwerk. Dat betekent ook dat respondenten bij 47% van het het aantal woorden dat genoemd werd in de applicatie van ‘ja’ naar ‘nee’ wijzigden. Woorden die in de applicatie voorkwamen werden dus net zo goed ineens niet meer geassocieerd met het kunstwerk. Omdat dat ongeveer gelijk op gaat, is hier geen aantoonbare invloed van de content van de applicatie.

In de content van de applicatie werd ook af en toe iets genoemd dat de kunstenaar absoluut niet had bedoeld met het werk. Die woorden kwamen dus op negatieve of ontkennende wijze voor in de content en konden volgens het museum niet geassocieerd worden met het kunstwerk. Bij het werk Sitzender Akt van Albert Müller (1925) in de applicatie Tapart van het Groninger Museum wordt ‘erotisch’ bijvoorbeeld ontkennend genoemd en ‘vergeestelijkt’ bevestigend:

“Van erotische geladenheid is geen enkele sprake in deze vergeestelijkte weergave van een naakt vrouwenlichaam.”

(Groninger Museum, 2015)

Opvallend is dat de wijzigingen die bij ontkennende woorden plaatsvonden, 80% van ‘ja’ naar ‘nee’ wijzigde. Het lijkt dus alsof deze ‘onkennende’ framing, veel meer invloed heeft dan de ‘bevestigende’ framing door het museum.

De kunstwerken in dit onderzoek kunnen onderverdeeld worden in drie categorieën: abstract, figuratief en installatie. Binnen de selectie van zes kunstwerken per museum waren er twee kunstwerken uit elke categorie. De hoeveelheid wijzigingen van interpretaties na het raadplegen van de content van de applicatie is ook geanalyseerd per categorie. Mijn verwachting was dat men zich sneller zou laten beïnvloeden door de informatievoorziening bij abstracte kunstwerken dan bij figuratieve kunstwerken. Bij abstract werk kan een beschouwer er meer eigen fantasie op los laten en zal een interpretatie sneller worden gegeven vanuit eigen emoties of kennis. Een figuratief werk toont

een bepaalde voorstelling uit de werkelijkheid, die vaak herkenbaar is voor de beschouwer. Geheel tegen mijn verwachtingen in, waren er geen grote verschillen te vinden in de mate waarin de woordassociaties wisselden bij de kunstwerken uit de verschillende genres. Van het totaal aantal woorden dat de respondenten in de applicatie hadden gelezen na de eerste blik op het kunstwerk, wijzigde bij abstracte werken 11% van de woorden bij de tweede aanblik. Bij installaties lag dit percentage op 11,5% en bij figuratieve werken is dat 9,5%. Mijn verwachting was dat men bij figuratieve werken sneller bij een eerste woordkeuze bleef dan bij abstracte werken of installaties. Dat blijkt het geval te zijn. Maar het verschil is zo klein, dat het resultaat gerelativeerd moet worden: er kan hier niet gesproken worden van een grotere verandering van interpretatie bij abstracte kunstwerken door toedoen van informatievoorziening. De resultaten illustreren echter wel dat het mogelijk is om de respondent te sturen met woorden. Dat juist interpretaties van kunstwerken met een figuratieve voorstelling bijna evenveel beïnvloed worden is opvallend. Figuraties verbeelden een voor iedereen herkenbare

voorstelling, die eigenlijk eerder tot de verbeelding zou moeten kunnen spreken dan een abstract kunstwerk.

Bij de resultaten van dit onderzoek wil ik aangeven dat het verrichte onderzoek summier was. De test is bij een beperkte hoeveelheid respondenten uitgevoerd en het persoonlijk aan tafel zitten met de respondenten zou de resultaten kunnen beïnvloeden. Het zou bijvoorbeeld een objectievere methode zijn als de woorden ‘overhoord’ zouden worden door een computer.

Het onderzoek had niet het resultaat dat ik had verwacht. Mijn verwachting was dat de informatievoorziening een aantoonbare invloed zou hebben op de interpretatie van een kunstwerk door de bezoeker. Gezien het empirische materiaal waarmee gewerkt is in dit onderzoek, dienen de interpretaties sterk gerelativeerd te worden.

4.1.4 De mogelijke invloed van interactie

Hoewel een conclusie over de invloed van interactie om een uitvoerig

publieksonderzoek vraagt, wil ik hier kort mijn eigen idee over deze invloed beschrijven.

Er zouden allerlei irritaties kunnen ontstaan tijdens het interacteren met een museumapplicatie wanneer deze niet goed werkt of wanneer de gebruiker het niet begrijpt. Betekenisgeving aan de kunstwerken krijgt in dat geval minder focus en de bezoeker staat minder open voor het geven van een persoonlijke betekenis aan het kunstwerk omdat hij of zij te druk is met het eigen maken van de applicatie.

Deze verminderde focus ontstaat niet bij elke applicatie-gebruiker. Er zijn namelijk verschillende manieren om een kunstwerk waar te nemen en niet bij elke manier heeft de applicatie evenveel invloed op de pure ervaring van het kunstwerk. Een bezoeker kan een kunstwerk waarnemen zonder informatie te raadplegen, een bezoeker kan een kunstwerk waarnemen en tegelijkertijd

informatie raadplegen, of een bezoeker kan een kunstwerk waarnemen en vooraf of achteraf de informatie raadplegen. Alleen als het waarnemen van het kunstwerk en het raadplegen van informatie gelijktijdig plaatsvindt kan een applicatie invloed uitoefenen op focus op het kunstwerk.

Zowel bij het Stedelijk Museum Amsterdam als bij het Museum Boijmans van Beuningen bestaan geen zorgen dat de applicatie zou afleiden van waar het werkelijk om gaat: de fysieke kunstwerken. De medewerkers van de musea zijn van mening dat de mensen van vandaag de dag zo gewend zijn aan alle verschillende schermen, dat multitasken geen enkel probleem is. Onderzoek wijst uit dat dat inderdaad mogelijk is, maar alleen als de ene taak makkelijker is dan de andere taak. Bij multitasken is het niet mogelijk om de informatie van beide interfaces even goed te onthouden (Borst, 2012). Het multitasken is dus inderdaad geen probleem, maar gaat wel ten koste van de informatie die opgenomen wordt door de gebruiker. Monotasken blijft effectiever.

4.2 Bevindingen hoofdstuk 4

Hoe kunnen mobiele museumapplicaties de perceptie van het kunstwerk beïnvloeden? Apps beïnvloeden de gebruiker via inhoud en via interactie. De content van de museumapplicatie kan direct invloed hebben op de interpretatie van het kunstwerk, maar een applicatie kan ook de focus op het fysieke werk beïnvloeden wanneer een gebruiker teveel aandacht dient te besteden aan de besturing van de applicatie. Dat laatste kan gebeuren wanneer applicatie niet goed werkt of wanneer de gebruiker de applicatie niet snapt.

In het publieksonderzoek waarin een aantal respondenten een test uitvoerde met betrekking tot de interpretaties en associaties bij een kunstwerk, werd duidelijk dat de inhoud geen aantoonbare invloed heeft op de perceptie. Ook heeft het genre (abstract, installatie of fi guratief) geen invloed op de mate van interpretatie-beïnvloeding door content uit een app. Het feit dat de percentages interpretatiewijzigingen heel dicht bij elkaar in de buurt zaten geeft aan dat respondenten wel beïnvloedt worden door woorden, maar misschien hoeven die niet per defi nitie uit de app te komen. Een interpretatie van een fi guratief werk lijkt namelijk minder beïnvloedbaar dan de interpretatie van een abstract werk. Wat ook een opvallend resultaat was, was dat woorden die op een ontkennende wijze voorkwamen in de applicatie bij de tweede blik op het kunstwerk sneller geassocieerd werden met het werk dan woorden die bevestigend voorkwamen in de applicatie. Blijkbaar neemt men ontkennende informatie beter op dan bevestigende informatie. Nogmaals wil ik noemen dat de resultaten van dit publieksonderzoek sterk gerelativeerd moeten worden, gezien het empirische materiaal waaruit de resultaten voortkwamen.

Om tot een volledig antwoord te komen op de vraag of een app invloed heeft op de perceptie van een kunstwerk, dient naast een onderzoek naar de invloed van inhoud, ook een uitvoerig publieksonderzoek uitgevoerd te worden naar de invloed van interactie. Ik wil dit dan ook meegeven als een aanbeveling voor vervolgonderzoek.

Er moet worden opgemerkt dat de perceptie van kunst natuurlijk onlosmakelijk verbonden is met de persoonlijke habitus en voorkeuren van een individu. Iedereen gaat met andere achtergrondkennis en met andere doelen naar het museum. Factoren als leeftijd, intelligentie en persoonlijke culturele achtergrond spelen een grote rol in de individuele ervaring. Ook heeft de ene bezoeker meer behoefte aan informatievoorziening bij een kunstwerk dan de andere bezoeker en zijn er in een museum ook andere factoren aanwezig die een rol kunnen spelen, zoals de manier waarop de werken gepresenteerd worden op zaal. De mate waarin een applicatie invloed kan hebben op interpretaties of op de focus op een kunstwerk is persoonlijk. In het publieksonderzoek gaf een respondent bijvoorbeeld aan dat hij helemaal geen informatie wilde raadplegen. Hij wilde zelf naar het kunstwerk kijken en daar zelf conclusies uit trekken. Je kunt je

natuurlijk afvragen of kunst niet voor zichzelf zou moeten spreken? Dit is een kenmerkende gedachtegang voor het formalisme. Kunstenaars geven een uiting weer in een bepaalde vormtaal. Ze kozen er specifi ek voor om hun visie, boodschap of emotie niet in woorden te uiten, maar om het te schilderen, tekenen, boetseren, enzovoort. Moeten we altijd een vertaling willen bieden en deze

5

Conclusie

Hoe
bemiddelen
mobiele
applicaties
in
de


In document Apps in het kunstmuseum (pagina 57-62)