• No results found

Het methodologische perspectief

c. De fasen binnen Creatieve Actie Methodologie

IV. De context en de techniek van de 4 w’s

2. Het methodologische perspectief

Als wordt geredeneerd vanuit de empirisch-analytische traditie, dan is er sprake van een explorerend onderzoek waarin is gezocht naar de

factoren die van invloed zijn op het academisch niveau van studenten. Vanuit deze methodologische traditie kan niet worden gesproken van een systematische toets, ondanks dat het natuurlijke experiment 3 keer is herhaald. Daarvoor is binnen deze visie bij voorkeur een gecontroleerd experiment nodig om de invloed van de afzonderlijke variabelen te toetsen, waarbij de onderzoeker als buitenstaander de resultaten vastlegt. Hier staat tegenover dat een dergelijke toets schier onuitvoerbaar is. Het aantal interveniërende variabelen binnen een onderwijsproces is namelijk ontelbaar en dus zijn ze tevens (statistisch) oncontroleerbaar. Een oplossing hiervoor is mijn inziens het natuurlijke experiment. Als hieruit bij herhaling blijkt dat een bepaalde handeling telkens tot het gewenste effect leidt, ondanks de aanwezigheid van vele interveniërende variabelen die het resultaat kunnen verstoren, dan is er juist daarom alle reden om aan te nemen dat er sprake is van een oorzaak-gevolg relatie. En hoewel mijn opleiding (methoden en technieken van onderzoek, bij prof. dr. P.G. Swanborn) bijna volledig was gericht op het ontwikkelen en toetsen van (statistische) modellen waarbij wordt gepoogd om te controleren op interveniërende variabelen; en hoewel ikzelf met groot plezier reeds veel van dit soort modellen heb proberen te ontwikkelen in de afgelopen jaren; ben ik vanuit deze ervaringen steeds meer een vraagteken gaan stellen bij de haalbaarheid van dit controleerbaarheidsstreven binnen de maatschappij-wetenschappen.

Als wordt geredeneerd vanuit het perspectief van het actie-onderzoek, dan betreft het een studie waarin wordt geprobeerd studenten te “empoweren” door ze los te weken uit het traditionele wetenschappelijke denkpatroon. Deze opvatting wordt verwoord door dr. B. Boog die het lesprogramma en de afstudeerscripties heeft geëvalueerd (zie ook hoofdstuk 1 en 3). Hij stelt het volgende (pag. 93; in Delnooz, 2006):

Creative Action Methodology was established as a capacity-building course for students at vocational colleges and universities. It is a methodology aimed at the development, innovation, change and improvement of work practice for professionals in fields like health care, welfare, education and policy. The key is that students learn to develop action alternatives in a creative and innovative way by means of a research process. The course has two parts: an introduction into the scientific foundations of different research paradigms, research designs and research methods and techniques and a practical research project. An important educational goal in the

first instance is to free the students from the pattern of traditional scientific practice, the (at least in The Netherlands) prevailing empirical-analytical paradigm. That liberation is necessary in order to offer them a broad view of all kinds of possible research logics. Such an overview is a precondition to design a proper research plan on the basis of a practical problem in which finding a solution for an action problem is central. Such an overview offers them a basis for reflection on the possibilities that they as practical researchers have, which in turn offers scope for creative and innovative solutions.

Het lesprogramma is inderdaad ontwikkeld met als doel om de studenten ervan bewust te maken dat er diverse wetenschapsfilosofische opvattingen zijn; dat ze een keuze moeten maken uit de methodologische stromingen; en dat er vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de recepten uit àlle methodologische stromingen. Vanuit didactisch oogpunt wordt daarbij binnen het lesprogramma gepoogd om eerst “twijfel” te zaaien in de hoofden van de studenten (de “waarheid” bestaat niet; elk standpunt is aanvechtbaar) en om hen vervolgens te vragen toch een beargumenteerd standpunt in te nemen. Waarbij als uitgangspunt geldt: het doet er niet toe welk standpunt de student inneemt, er zal tijdens de colleges telkens weer worden geprobeerd om deze visie door middel van vragen ter discussie te stellen. Boog onderschrijft in zijn analyse weliswaar dat de keuzevrijheid van de student wordt vergroot (liberation), maar over deze didactische werkwijze (de voortdurende reflectie op het standpunt van de student door middel van vragen) wordt niet gesproken. Dat is overigens begrijpelijk want zijn werkzaamheden hebben zich louter beperkt tot het kritisch beoordelen van de scripties en de formele inhoud van het lesprogramma. De gehanteerde didactiek binnen het lesprogramma is met andere woorden geen expliciet punt van aandacht geweest.

Heeft deze “bevrijding” effect op de methodologie die de studenten hanteren in hun scripties? Over het algemeen kan worden gesteld dat het effect gering is. Dit wil zeggen dat de afstudeerscripties over het algemeen nauw aansluiten bij de variabelentaal uit de empirisch-analytische traditie en daarmee de huidige methodologische studieboeken. De studenten ontwikkelen meestal eerst een conceptueel causaal model; hebben niet tot doel om dit causale model te toetsen, maar trachten het te “vertalen” tot de handelingen die nodig zijn

(onafhankelijke variabelen) om het gestelde doel (afhankelijke variabele) te kunnen bereiken; en proberen tot slot in een zo gecontroleerd mogelijk experiment na te gaan of hun handelingshypothese klopt. In dit verband geven dr. P. Selten en dr. B. Boog (de beide wetenschappers die de scripties hebben beoordeeld; zie ook hoofdstuk 1 en 3) te kennen dat het pragmatische resultaat voorop staat bij het afstuderen en dat er in die zin sprake is van actie-onderzoek. Boog voegt daar onder andere de volgende kanttekeningen aan toe (pag. 102; in Delnooz, 2006):

- It is important that the process of selecting a theory from which a creative and/or

alternative action scenario is crystallised should take place transparently, not just for one’s fellow students, supervising instructors and policy functionaries, but also—as much as is possible—for the research subjects and the people with whom they have direct dealings in their life world.

- The participation of the researched and the actors they deal with gives insight into the

definitions of their situation and theories, how they see the world and who does and does not ‘belong’ in it. Thus the researcher and the research subjects both get a fuller picture of all the theories in play.

Met deze kanttekeningen geeft Boog te kennen een voorstander te zijn van actie-onderzoek waarbij altijd expliciet rekening wordt gehouden met de visies van de onderzochten en waarbij zij worden betrokken als een subject in plaats van een object. Gelet op de afstudeerwerkstukken wordt deze mening echter niet gedeeld door de studenten. Zij kiezen er weliswaar voor om praktische problemen op te lossen waar ze zich persoonlijk betrokken bij voelen; ze voeren ten behoeve van hun onderzoek weliswaar gesprekken met de onderzochten; maar ze beschouwen hen vooral als het object van onderzoek. Ze stellen met andere woorden uiteindelijk zèlf hun oplossing vast, waarbij ze vooral geïnteresseerd in de vraag wat het effect is van deze handelingshypothese. De studenten komen dan ook meestal in eerste instantie met een praktisch probleem dat ze op willen lossen; zoeken daarna naar een handelingshypothese; en speuren vervolgens pas naar een concrete situatie waarin ze hun oplossing kunnen testen. Ze zijn met andere woorden niet primair gericht op het oplossen van een praktisch probleem binnen een bepaalde situatie van waaruit ze aan de slag willen

gaan, maar richten zich vooral op het oorzaak-gevolg vraagstuk in algemene zin. Gelet op de reacties van de studenten tijdens de colleges kan daar bovendien aan worden toegevoegd dat actie-onderzoek (zoals dat door Boog wordt verwoord) over het algemeen als zeer nuttig wordt gezien, maar vooral wordt gezien als een vorm van ontwikkelingswerk, cq sociaal engagement.

Daarmee komt de vraag naar boven wat de invloed is van mijn participatie binnen het ontwikkelde lesprogramma. Te meer, omdat de onderzoeken van de studenten worden gekenmerkt door mijn eigen visie op onderzoek (pragmatisch; handelingsgericht; testen met behulp van experimentele ontwerpen). Te meer, omdat ik bekend sta als een deskundige vanwege mijn boeken en werkzaamheden op het gebied van de onderzoeksmethodologie en statistiek. Een kwestie die waarschijnlijk óók gewicht in de schaal legt tijdens de methodologische discussies die ik met de studenten en docenten heb gevoerd. Waarschijnlijk is deze invloed groot. Daarmee komt vervolgens de vraag naar boven in hoeverre de studenten daadwerkelijk worden bevrijd binnen het ontwikkelde lesprogramma. Ze leren namelijk eigen keuzes binnen te maken binnen hun onderzoek, maar ze blijven tegelijkertijd “geketend” aan de kennis van de experts die hen begeleiden. Mijn inziens is dit echter positief. Door voortdurend de discussie aan te gaan met de experts leren ze hun keuzes namelijk steeds beter te verantwoorden.