• No results found

De evaluatie van het lesprogramma in 2006

c. De fasen binnen Creatieve Actie Methodologie

IV. De context en de techniek van de 4 w’s

3. Bevindingen, conclusies, aanbevelingen

3.3. De evaluatie van het lesprogramma in 2006

In 2006 werd besloten om een slot-evaluatie te maken van het experimentele lesprogramma, dat op dat moment reeds drie jaar werd aangeboden aan de studenten. Tevens werd besloten om de resultaten van deze slot-evaluatie te gaan publiceren. In deze paragraaf wordt in het kort een beeld geschetst van de conclusies van deze evaluatie. Deze conclusies zijn:

a) De (voormalige) studenten zijn ervan overtuigd dat het lesprogramma iemand beter in staat stelt om adequaat te handelen in de latere beroepspraktijk, dan de traditionele onderwijsmethode. Ze wijzen in dit verband met name op hun toegenomen vermogen om theorieën en feiten ter discussie te kunnen stellen. De lessen en de oefeningen in reflecterend denken hebben ze als een cultuurschok ervaren. Ze spreken stuk voor stuk over “de lessen van vroeger”. De lessen waarin je werd geacht over te nemen wat de docent zei; je kritiekloos aannam dat het verhaal klopte; het niet bij je op kwam om de lesinhoud ter discussie te stellen; je alleen maar luisterde; noteerde; en uit je hoofd leerde. Typerend is in dit verband het verhaal van een studente die na te hebben deelgenomen aan het experimentele lesprogramma een lerarenopleiding ging volgen (dat leek haar zo leuk). De studente knapte daar volledig op af. Ze werd

op de lerarenopleiding namelijk geacht om de theorieën en feiten klakkeloos over te nemen. Het ter discussie stellen van de theorieën en de feiten werd niet op prijs gesteld op deze lerarenopleiding, zodat ze daarna (noodgedwongen) op een universiteit is gaan studeren. Typerend is in dit verband óók een groepsevaluatie die door enkele studenten is gemaakt. In deze groepsevaluatie tekenen de studenten zichzelf op een eiland waarop ze zeer zelfstandig en kritisch aan de slag zijn. Dit in tegenstelling tot de werkwijze van de “normale” studenten.

b) De (voormalige) studenten geven te kennen dat ze door het lesprogramma makkelijker bij een organisatie binnenkomen dan de “normale” studenten. Zij geven hiervoor verschillende redenen. De eerste reden is dat ze zich tijdens hun studie bezig hebben gehouden met het ontwikkelen en testen van concrete oplossingen. Dat blijkt deuren te openen. De tweede reden is hun kennis van zaken. Ze zijn ervan overtuigd dat ze veel werkveldkennis en theoretische kennis hebben opgedaan en dat ze daar profijt van hebben in gesprekken met derden. De derde reden is het leggen van contacten. Tijdens de studie worden reeds vele contacten gelegd in het werkveld en ook dat opent deuren. De vierde reden die de studenten noemen is het onderzoeksniveau. Dat stelt hen in staat om vrijstellingen te krijgen bij vervolgopleidingen en om makkelijker het gesprek aan te gaan bij organisaties.

c) Uit de scripties bleek dat de (voormalige) studenten tijdens hun studie diverse praktische oplossingen hebben bedacht en getest. Zo heeft iemand lesmateriaal ontworpen om stress tegen te gaan bij kinderen en dat vervolgens getest op een lagere school. Zo heeft iemand een methode bedacht om straatkinderen met behulp van sport beter te integreren in de samenleving en dat getest in Kenia. Zo heeft iemand een manier van voorlichting geven bedacht om alcoholgebruik bij jonge tieners tegen te gaan en dat getest op een school; Zo heeft iemand een methode bedacht om de sociale verloedering in woonwijken tegen te gaan en dat getest in de stad Breda. Zo heeft iemand ….

Deze scripties maakten duidelijk dat de studenten creatief zijn in het bedenken van praktische oplossingen. Bovendien bleek dat het werkveld dit waardeert. Zodra een student een oplossing heeft bedacht voor een praktisch probleem en dit wil gaan testen in het werkveld, dan kost het relatief weinig moeite om een organisatie te vinden die hiervoor open staat. Iemand die bij een organisatie aanklopt met een oplossing voor een praktisch probleem blijkt welkom te zijn. De “normale” studenten (descriptieve onderzoekers) kunnen over het algemeen minder makkelijk bij een organisatie terecht voor hun afstudeerscriptie.

d) De docenten gaven te kennen dat het lesprogramma voor hen een scholingseffect heeft. Door meerdere studenten te begeleiden op een bepaald terrein (zoals het vergroten van de belevingswaarde van een product) wordt er een breder beeld verkregen van de mogelijke oplossingen en de effectiviteit hiervan. Dat stelt de docenten in staat om artikelen te schrijven en de mensen uit het werkveld te adviseren. De docenten gaven bovendien te kennen dat de studenten zeer gemotiveerd moeten zijn om het lesprogramma met succes af te kunnen ronden. Volgens de docenten is een gebrek aan motivatie de belangrijkste reden dat ongeveer 15 procent van de studenten het lesprogramma niet tot een goed einde weet te brengen. Alleen als de studenten het praktische probleem waarop ze afstuderen interessant genoeg vinden, dan kunnen ze een jaar lang de discipline opbrengen om individueel materiaal te verzamelen; te reflecteren; en schriftelijk te rapporteren.

e) Een van de externe deskundigen gaf te kennen dat het lesprogramma is opgezet als een capacity building course voor de studenten aan hogescholen en universiteiten, waarbij studenten leren om op creatief-innovatieve wijze handelingsalternatieven te ontwikkelen en te testen. De externe deskundige plaatste daarbij enkele opmerkingen. Ten eerste werd de kanttekening gemaakt dat de studenten zèlf de oplossing bedenken voor een praktisch probleem (bijvoorbeeld de integratie van gehandicapte kinderen in Kenia; de preventie van alcoholgebruik door tieners); die oplossing

voorleggen aan de stake-holders; en dat op basis van dit overleg met de stake-holders wordt besloten of de oplossing zal worden getest. De externe deskundige pleitte ervoor om de stake-holders meer te betrekken bij het bedenken van de oplossing voor het probleem; daarmee een bewustwordingsproces in gang te zetten; en zo tot empowerment te komen. Ten tweede maakte de externe deskundige de kanttekening dat achter elke oplossing een maatschappijbeeld (een theorie) verborgen zit, dat gevolgen heeft voor de leefwereld van de stake-holders. De externe deskundige pleitte ervoor om dat maatschappijbeeld meer transparant te laten maken door de studenten.

Deze resultaten van de evaluatie uit 2006 waren positief. Ze bevestigden het beeld dat er door moest worden gegaan op de ingeslagen weg. Te meer, omdat de kritiek van de externe deskundige zich richtte op de vraagstukken van de Diskurs en de empowerment. Deze vraagstukken spelen weliswaar een centrale rol binnen actie-onderzoek, maar hebben binnen Creatieve Actie Methodologie minder gewicht. Binnen dit stappenplan is het namelijk goed mogelijk om onderzoek te verrichten zonder de onderzochten te raadplegen of met hen samen te werken. Elke student wordt weliswaar aangeraden de onderzochten te raadplegen (zie hoofdstuk 2), maar dat is een vrije keuze. Ook als een student wil samenwerken met de onderzochten; daarmee het risico wil lopen om in een belangenstrijd terecht te komen (zie hoofdstuk 1), dan is dat een vrije keus van de student.