• No results found

De colleges wetenschapsfilosofie

d. De werkwijze binnen de colleges Creatieve Actie Methodologie

2. Implementatie en plaatsbepaling

2.2. De colleges wetenschapsfilosofie

Het lesprogramma heeft onder meer tot doel om de studenten vraagtekens te leren zetten bij de huidige kennis (zie ook hoofdstuk 1). Dat blijkt niet eenvoudig te zijn. De studenten hebben namelijk altijd geleerd dat een docent ze vertelt “hoe de werkelijkheid in elkaar zit”, “wat ze moeten weten”, “wat ze moeten doen” en “hoe dat uitgevoerd moet worden”. De gedachte dat “er geen waarheden zijn”; dat de theorieën, modellen en oplossingen voor praktische problemen die de andere docenten de afgelopen jaren hebben verteld tijdens de colleges discutabel zijn; dat de docenten daar echter zelden of nooit over hebben gesproken; dat ze dat heus gedaan zouden hebben als algemeen bekend is dat er geen waarheden zijn; roept weerstand op bij de studenten (zie hoofdstuk 3). Een middel dat wordt ingezet om deze weerstand te doorbreken is de wetenschapsfilosofie. In het onderstaande wordt dit toegelicht.

In de wetenschapsfilosofie is gezocht naar allerlei lesmateriaal dat de verbazing van de studenten oproept en dat ze derhalve stimuleert om hun huidige denken ter discussie te stellen. De onderwijspraktijk heeft geleerd dat onder meer de onderstaande thema’s dit resultaat bewerkstelligen. Het zijn thema’s waarover de studenten napraten tijdens de pauzes en waarop ze terugkomen tijdens latere gesprekken (zie ook hoofdstuk 3):

De vrije wil van het individu

De studenten zijn over het algemeen van mening dat ze een vrije wil hebben. Door in te gaan op studies van Süssmilch (zie Elsner, 2004; Goddijn, 1977); Quotelêt (zie ook Goddijn, 1977; Maanen e.a., 1990; Stigler, 1986); Smith (vertaling door Pels, 1977); Darwin (zie Hobday, 2004; Buiks, 1980); en Durkheim (vertaling door Maso, 1977; Layendecker, 1981) wordt deze gedachte ter discussie gesteld. Daarbij wordt tijdens de colleges de vraag besproken: in hoeverre kan een moordenaar verantwoordelijk worden gesteld voor zijn daden?

Het verificatie-principe

Studenten blijken zich niet of nauwelijks te realiseren dat ze de neiging hebben om gebruik te maken van verificatie bij het schrijven van hun scriptie of tijdens discussies. Door in te gaan op de Wiener Kreis (zie Mosselmans, 2004) en Popper (1963, “…. inference based on many observations is a myhth”) wordt deze werkwijze ter discussie gesteld. Daarbij wordt tijdens de colleges de vraag besproken welke hypothese het meest valide is: a. vrouwen vallen op knappe, machtige, rijke mannen; b. vrouwen vallen op intelligente mannen die ze aan het lachen weten te maken.

De waarneming is objectief

De studenten zijn over het algemeen van mening dat waarneming objectief is. Door in te gaan op het werk van Nietzsche (zie Störig, 1976; Tongeren, 2004; de website universiteit Utrecht, 2004); Popper (1963); Kuhn (1962); Feyerabend (1975); Habermas (1982); en Laudan (1977) wordt deze opvatting ter discussie gesteld. Met name de opvatting van Nietzsche (de macht berust bij degenen die op een of andere wijze in staat zijn om een interpretatie van de werkelijkheid in ons hoofd te stoppen) blijkt indruk te maken. Om de studenten ervan te overtuigen dat waarnemingen gekleurd zijn wordt gebruik gemaakt van voorbeelden. Er blijken twee voorbeelden te zijn die de studenten zeer aanspreken. Deze beide fragmenten uit de colleges staan beschreven in figuur 6 en 7. In de colleges worden op basis van deze fragmenten conclusies getrokken als: “Je denkt wel dat je vriend(in) knap is, maar dat is slechts een constructie van de werkelijkheid” en “Je denkt dat je schone kleren aan hebt, maar bekijk ze eens door een microscoop. Er lopen nu, op dit moment, duizenden beestjes over je kleren”.

Op basis van dergelijke thema’s wordt in de colleges wetenschaps-filosofie geconcludeerd dat er geen eenduidige waarheden zijn; dat hoger opgeleiden zich hiervan bewust zijn; en dat zij derhalve continu proberen om beweringen en waarnemingen ter discussie te stellen. Er wordt met andere woorden de (voor de meeste studenten verbazingwekende) conclusie getrokken dat de wetenschap niet wordt gekenmerkt door “weten”, maar door “twijfel”. Om de studenten hiermee te laten oefenen

zijn opdrachten ontwikkeld. Enkele van deze opdrachten staan beschreven in figuur 8. Mogelijke antwoorden op deze opdrachten staan vermeld in figuur 9.

Figuur 6: fragment uit het college wetenschapsfilosofie, deel 1

Goodman (1988) stelt dat een uitspraak, maar ook het tegendeel van die uitspraak, tegelijk waar kunnen zijn in verschillende contexten. Zo kan worden gezegd dat de aarde in beweging is (in de context van de astronomie) en kan tegelijk worden gezegd dat de aarde stil staat (in de context van de beleving van alledag). Goodman stelt dat beide uitspraken waar kunnen zijn, omdat ze zich afspelen in verschillende werelden. Deze werelden worden volgens Goodman gemaakt. Het zijn “ways of worldmaking”, waarbij het taalgebruik is gebaseerd op een conventie (een afspraak of gewoonte). De taal refereert weliswaar naar de werkelijkheid, maar heeft geen objectiviteitswaarde. Ze heeft alleen pragmatische waarde, omdat we elkaar hiermee kunnen verduidelijken “in welke wereld we leven”.

Dit principe van “world making” (verschillende contexten, die leiden tot verschillende waarheden, die we aan elkaar proberen uit te leggen met behulp van traditioneel taalgebruik) kan het beste worden geïllustreerd met een voorbeeld (zie onderstaande figuur, die afkomstig is van Morgan, 1975). Van links naar rechts lezend, beginnend bij een letter, lezen de meeste mensen A, B, C. Wordt er echter vanuit een andere context begonnen met lezen, namelijk van boven naar beneden en beginnend met een cijfer, dan lezen de meeste mensen 11, 12, 13. De context is met andere woorden bepalend voor de “waarheid” die er wordt waargenomen. De taal (de woorden A, B, C, 12, 13, 14) refereert weliswaar naar deze werkelijkheid, maar geeft geen objectief beeld hiervan. Het is “slechts” een pragmatisch hulpmiddel.

Het intensionalisme (de opvatting dat taal verwijst naar een objectieve werkelijkheid) wordt dus verworpen door de diverse auteurs. Zij leggen expliciet de nadruk op de communicatiewaarde van taal (pragmatisme)

Figuur 7: fragment uit het college wetenschapsfilosofie, deel 2

Velen zijn ervan overtuigd dat we tijdens de opvoeding leren om in ons hoofd een bepaalde reconstructie van de werkelijkheid maken; dat deze reconstructie afhankelijk is van de context (zie figuur 6); en dat we op die manier min of meer “vast komen te zitten” in onze eigen denken. Dit kan het beste worden geïllustreerd aan de hand van een voorbeeld. De meeste mensen zien in de onderstaande tekening een kubus. Jonge kinderen van 2 tot 3 jaar oud zien echter alleen maar lijnen. Hun wordt geleerd om zodanig te kijken dat ze (net als hun opvoeders) een kubus zien. Hebben ze dat eenmaal geleerd, dan zijn ze echter nauwelijks meer in staat om te kijken zoals eerst en dus alleen nog maar de lijnen te zien. Zie jij een kubus? Ben jij nog in staat om alleen maar lijnen te zien?5

Figuur 8: voorbeelden van oefeningen

1. Mannen sporten meestal tegen mannen, terwijl vrouwen meestal tegen vrouwen sporten. Het criterium om vast te stellen of iemand man of vrouw is, is meestal het geslachtsorgaan. Bedenk een andere theoretisch

uitgangspunt waarmee kan worden vastgesteld of iemand man of vrouw is. Welk van de beide theoretische uitgangspunten heeft de voorkeur in de sport? Welke heeft de voorkeur voor het dagelijks leven? Waarom? 2. Goodman spreekt over meerdere werelden waarin mensen kunnen leven.

Bedenk zelf een voorbeeld waarin iets waar is, afhankelijk van de wereld waarin je jezelf bevindt.

3. Neem een statistiek waarin de criminaliteit tussen landen wordt vergeleken over meerdere jaren. Schrijf vervolgens een essay waarin wordt

beargumenteerd dat crimineel gedrag: a. een individuele keuze is

b. afhangt van de sociale en economische structuur van dat land Probeer aan het eind van het essay een keuze te maken. Is het criminele gedrag primair een individuele, of een structurele kwestie?

Stel de cijfers ter discussie. Probeer aan te geven waarom de cijfers over de mate van criminaliteit wel eens minder objectief zouden kunnen zijn en dat er ook nog andere “waarheden” mogelijkheden zijn. Wat is het voordeel van “het ter discussie stellen van de cijfers”?

Figuur 9: mogelijke antwoorden

1. Door middel van onderzoek kan de hoeveelheid mannelijke en vrouwelijke hormonen worden vastgesteld waarover iemand beschikt. Komt het aantal mannelijke hormonen boven een bepaalde grens, dan zou kunnen worden besloten dat iemand “man” is. Is het percentage lager, dan wordt de persoon in kwestie als vrouw gekwalificeerd. In de sport gebeurt reeds er iets dergelijks (dopingcontrole). Voor het dagelijks leven lijkt deze manier van “werken” echter minder pragmatisch te zijn.

2. De wereld is een werkelijkheid die we in ons hoofd construeren.

Afhankelijk van de manier waarop we deze constructie maken verandert de werkelijkheid. De paus kan worden ervaren als een heilig man (het is zo, want dat ervaar ik zo), maar hij kan tegelijkertijd worden ervaren als een oudere man met een jurk aan (het is zo, want dat ervaar ik zo). Hetzelfde doet zich voor bij pijnbestrijding. Sommigen hebben pijn terwijl er geen aanwijsbare reden voor is. Voor deze mensen is dat zo, want ze ervaren het zo. Het probleem is alleen dat de artsen het niet zien. Het ontbreekt hen nog aan een theoretisch uitgangspunt waarmee ze dit kunnen zien. Het zou geweldig zijn als iemand dit theoretisch uitgangspunt zou kunnen

bedenken.

3. Stel, dat het essay handelt over winkeldiefstal. Is er sprake van diefstal als iemand te weinig geld heeft om van te leven, zoals vele bijstandsmoeders momenteel te kennen geven? Is er sprake van dubbeltellingen in deze statistieken? In hoeverre worden alle winkeldiefstallen gemeld? Verschilt dit per land? Vanuit welke gezichtspunten is dit begrijpelijk?

Het ter discussie stellen van de cijfers (dat wil zeggen het zoeken naar verschillende theoretische uitgangspunten om naar deze waarneming te kijken) heeft als voordeel dat er steeds meer begrip ontstaat over de mogelijke oorzaken van deze waarneming. Is de oorzaak van de waarneming “bijstandsmoeders”, “dubbeltellingen”, enzovoort? Anders gezegd: de waarneming is geen objectief gegeven, maar wordt ter discussie gesteld.