• No results found

Fragment over interviewen en enquêteren Interviewen en enquêteren

Het meetprobleem

Bijlage 6: Fragment over interviewen en enquêteren Interviewen en enquêteren

Onderzoekers verzamelen data. Volgens sommigen is dat een objectiverende activiteit, maar vanuit wetenschapsfilosofisch oogpunt kunnen daar vraagtekens bij worden geplaatst. Vanuit een wetenschapsfilosofisch oogpunt zijn de data een “theorie”. Ze vormen “slechts” een representatie van de manier waarop we de werkelijkheid ervaren. Het is bovendien een representatie van de werkelijkheid die we aan elkaar proberen uit te leggen met behulp van de taal.

In dit college wordt ingegaan op de onderzoekstechnieken waarbij expliciet gebruik wordt gemaakt van de complicerende factor taal, zoals het interview en de enquête. Daarvoor is gebruik gemaakt van de hiervoor reeds genoemde gangbare methodologische studieboeken, maar er is ook gebruik gemaakt van de meer gespecialiseerde literatuur op het gebied van interviewen (zoals Heritage, 1984; Vrolijk, 1991; Baarda e.a., 1996; Emans, 1990; Pike, 1967; Have, 2004; Cicourel, 1964; Schwartz e.a., 1979; Jansen e.a, 1998; Meulenberg, 1995; VOI, 1987; Schampheleire, 1989; Sande, 1986; Best e.a., 1990).

In de gangbare methodologische studieboeken op het gebied van interviewen en enquêteren wordt over het algemeen gestreefd naar construct-validiteit. Als er echter wordt gekeken naar de meer gespecialiseerde literatuur, dan ontstaat er een iets genuanceerder beeld. Zo spreekt Emans (1990) over cognities (keninhouden). Hij stelt dat het antwoord van een respondent altijd een cognitie is. Het antwoord heeft geen betrekking heeft op een feit of het gedrag, maar op het idee dat de geïnterviewde daarover heeft. Zo onderscheidt Pike (1967) emic en etic. Emic heeft betrekking op de interpretatie van de werkelijkheid door de ogen van de onderzochten zelf. Etic heeft betrekking op de interpretatie van de werkelijkheid vanuit de ogen van een buitenstaander. Zo stellen Heritage e.a. (1984) dat mensen d.m.v. de taal-interactie proberen om het eigen gedrag te begrijpen; dat van anderen te begrijpen; en dat er moet worden gepoogd om na te gaan welke gespreks-technieken (procedures)

mensen gebruiken om dat voor elkaar te kunnen krijgen. Welke gespreks-technieken gebuiken mensen bijvoorbeeld om elkaar duidelijk te maken dat ze een telefoongesprek willen gaan beëindigen? Laten ze stiltes vallen? Maken ze gebruik van bepaalde klanken, zoals “hmm”? Zo stelt Have (2004) dat erg lastig kan worden vastgesteld in hoeverre deze gespreks-technieken (procedures) algemeen geldig zijn. Zo stelt Cicourel (1964) dat een onderzoeker moet proberen om een model te ontwikkelen dat aansluit bij het perspectief van de actoren; het perspectief van de interviewer; en de manier (rules) waarop deze betekenissen tot stand komen. Deze voorbeelden illustreren ten eerste dat er in de meer gespecialiseerde literatuur veel aandacht is voor het idee dat iedereen een andere interpretatie van de werkelijkheid kan hebben. Deze voorbeelden illustreren ten tweede dat er in de meer gespecialiseerde literatuur meer aandacht is voor het instrumentele karakter van de taal. Zo wordt in de conversationele analyse gezocht naar de gespeks-technieken (acties; procedures) die mensen hanteren om met elkaar te kunnen communiceren en wordt nagegaan in hoeverre deze algemeen geldig zijn. Deze voorbeelden laten zien dat het werk van sommige auteurs binnen Creatieve Actie Methodologie past. In het werk van deze auteurs wordt namelijk nagegaan hoe een bepaalde taaluiting (actie) wordt geïnterpreteerd; wat het effect is van deze taaluiting (pragmatisme); en in hoeverre dit effect algemeen geldig is. De auteurs die zich met dergelijke vraagstukken bezig houden zijn vooral te vinden in de etnomethodologie en de antropologie. Voorbeelden uit de etnomethodologie zijn hiervoor reeds aan bod gekomen. Dit betreft het werk van auteurs zoals Garfinkel; Cicourel; Heritage; en Have. Een voorbeeld uit de antropologie betreft het werk van Morris (1982) op het gebied van de non-verbale communicatie. Zo schrijft Morris (vertaalde uitgave):

“Als een Amerikaan wil aangeven dat iets in orde is, prima, mooi, voortreffelijk is, steekt hij zijn hand op en sluit de duim en wijsvinger van die hand tot een cirkel. Dit teken heeft voor hem uitsluitend deze betekenis …. (even verderop schrijft Morris) In Japan is het bijvoorbeeld het gebaar voor geld. In Frankrijk betekent het ‘nul’ of ‘waardeloos’. Op Malta betekent het dat iemand een ‘pooftah’ is, een homoseksuele man. Op Sardinië en in Griekenland is het een obsceen gebaar of een belediging ….”

“Over de hele wereld trekken mensen snel even de wenkbrauw op als ze iemand groeten. Hoewel geen onomstotelijk bewijs, is deze universele verbreiding wel een sterke aanwijzing dat deze beweging aangeboren is.”

“De boezemgreep. De handen vormen in de lucht een kom alsof ze de borsten van het meisje vasthouden en bevoelen. Dit zeer doorzichtige gebaar is in Europa en ook elders niet ongewoon …. “.

Hoewel er aanknopingspunten zijn, is er geen literatuur gevonden waarin er expliciet naar wordt gestreefd om meerdere beschrijvingen van de werkelijkheid te vinden. In die zin onderscheidt Creatieve Actie Methodologie zich blijkbaar van de bestaande opvattingen over interviewen en enquêteren. Vanuit het oogpunt van Creatieve Actie Methodologie wordt hier daarom onderscheid gemaakt tussen een “theorie”-sturende en een “theorie”-diversificerende methode om vragen te stellen. Als een onderzoeker een variabele ter sprake brengt, dan wordt hier gesproken over een “theorie”-sturend onderzoek. Hierbij kan worden gedacht aan een onderzoeker die gebruik maakt van een gestructureerde vragenlijst of item-lijst (bijvoorbeeld prijs; kwaliteit; kleur). Door op deze wijze variabelen aan te dragen gaan ze een rol spelen in het hoofd van de onderzochten. Er wordt invloed uitgeoefend op de “theorie” van de onderzochten en er bestaat het risico op een self fulfilling prophecy: het risico bestaat dat de respondenten over het algemeen van mening zijn dat de genoemde variabelen van invloed zijn op de onafhankelijke variabele Sterker nog: als de onderzoeker een andere item-lijst had gebruikt, dan bestaat het risico dat de respondenten over het algemeen van mening zijn dat deze àndere variabelen van invloed zijn op de onafhankelijke variabele. Er bestaat met andere woorden een risico dat de aangedragen variabelen juist blijken te zijn (zie ook het college over beschrijven en verklaren).

Als een onderzoeker “theorie”-diversificerend te werk gaat, dan wordt er gezocht naar alternatieve beschrijvingen en verklaringen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een onderzoeker die in de literatuur reeds vijf verklaringen heeft gevonden voor koopgedrag, maar dit aantal probeert te vergroten door potentiële klanten te interviewen. Deze onderzoeker zal tijdens het interview de reeds bekende verklaringen (items) niet ter sprake moeten brengen. Als de onderzoeker dat wèl doet, dan gaat de respondent namelijk op dezelfde manier denken als de onderzoeker, terwijl er juist wordt gestreefd naar het omgekeerde. Er wordt naar gestreefd om de respondent op een andere manier te laten denken (dialectiek) en zo op het spoor te komen van alternatieve verklaringen (zodat het totale scala aan verklaringen op een later tijdstip kan worden ingezet als een creatief instrument). Bij “theorie”-diversificatie wordt met andere woorden dezelfde werkwijze gevolgd als bij het vrije attitude interview: de respondent krijgt de vrijheid om zèlf het verloop van het gesprek te bepalen. Bij “theorie”-diversificatie probeert de onderzoeker echter bewust om elke mate van sturing tegen te gaan. Bovendien probeert de onderzoeker bewust om de respondenten alternatieve beschrijvingen en verklaringen aan te laten dragen. Hieronder worden enkele technieken beschreven die daarvoor kunnen worden ingezet (met daarbij kanttekening dat er altijd enige mate van sturing is tijdens een interview):