• No results found

Het conflict in Darfur en de R2P

In document The Responsibility to Prevent (pagina 56-59)

De Responsibility to Protect in de praktijk

6: De R2P – de theorie toegepast op de praktijk

6.1. Het falen in Darfur 1 Achtergrond

6.1.2 Het conflict in Darfur en de R2P

De eerste waarschuwingen van een mensenrechten catastrofe kwamen in november 2003 toen VN vertegenwoordigers rapporteerden over afgebrande dorpen en over gewapende milities die dorpen plunderden, huizen in de brand zetten en mensen en vee vermoordden. Jan Egeland, VN ondersecretaris voor humanitaire en noodhulp, benadrukte dat de situatie in Darfur “Eén van de ernstigste van de wereld was geworden”. In december 2003 werd dit herhaald door VN Secretaris-generaal Kofi Annan.166 Na meerdere pogingen werd in april 2004 een staakt het vuren getekend door de overheid en de rebellen, maar dit zorgde er niet voor dat het geweld ophield.167

Begin april 2004 kwamen er steeds meer rapporten van VN vertegenwoordigers, NGO‟s, mensenrechten groeperingen en de media over de situatie in Darfur. Uit deze rapporten werd duidelijk hoe ernstig de situatie in werkelijkheid was.168 Dit zorgde ervoor dat de situatie in Darfur al snel werd beschreven als een extreme humanitaire noodtoestand waarbij de enige hoop om levens te redden het te hulp schieten van buitenaf was.169 Op 7 april riep Kofi Annan de internationale gemeenschap op zich klaar te maken om op een gepaste manier te reageren op het conflict in Darfur. De situatie in Darfur bleef verslechteren en halverwege 2004 werd het aantal stervende mensen per dag geschat op tussen de 240 en 440.170 Human Rights Watch sprak van een overduidelijke aanwezigheid van bewijs van grove schendingen van mensenrechten en van misdaden tegen de menselijkheid. Deze uitspraken zorgden ervoor dat de VR langzaamaan ook aandacht begon te krijgen voor de situatie in Darfur. Op 11 juni 2004 werd de VR resolutie 1547 aangenomen welke een VN missie in Soedan opzette. Wat opvallend is, is dat in deze resolutie Darfur nauwelijks werd genoemd.171

De volgende stap was VR resolutie 1556 die aangenomen werd op 30 juli 2004 onder Hoofdstuk VII van het VN Handvest. Ondanks dat deze resolutie onder Hoofdstuk VII werd aangenomen werd er besloten niet over te gaan tot een militaire interventie.172

166 Michael Clough, Darfur: Whose Responsibility to Protect? (2005), pp. 3

167 Breau (2007), pp. 452

168 Clough (2005), pp. 3

169 Williams & Bellamy (2005), pp. 28

170 Idem, pp. 30

171 Clough (2005), pp. 3-4

57

Deze resolutie legde wapenembargo‟s op en steunde de stationering van de AU Protection Force. Deze strijdmacht had de taak toe te zien op de staakt het vuren overeenkomst van april 2004. De resolutie gaf de regering van Soedan 90 dagen om de Janjaweed te ontwapenen. En als dit niet gebeurde, dan zouden er sancties volgen. In de resolutie werd de verantwoordelijkheid om de burgers te beschermen tegen lijden in de handen van de Soedanese regering gelegd.173 Het werd al snel duidelijk dat krachtiger maatregelen aan de orde waren, maar dit werd tegen gehouden door China en Rusland. Zij gebruikten hun veto om elke resolutie tegen te gaan waarin er gesproken werd van sancties of van een VN interventie.174

Op 18 september 2004 werd de VR resolutie 1564 aangenomen waarin de VR haar grote zorgen uitte over het feit dat de Soedanese regering zich niet hield aan haar verplichtingen. De VR herhaalde haar vraag om gerechtigheid in Darfur en pleitte voor een uitbreiding van de AU missie in Darfur. Daarnaast werd er een onderzoekscommissie, International Commission of Inquiry, opgericht dat de meldingen van schendingen van mensenrechten zou onderzoeken en moest vaststellen of er daden van genocide plaats hadden gevonden. Ook werd er gedreigd met aanvullende maatregelen als de overheid van Soedan zich niet zou houden aan VR resolutie 1556, waarin de R2P in de handen van de regering werd gelegd.175 De reactie van de Soedanese regering was dat het haar best zou doen om zich te houden aan het schema van 90 dagen om de Janjaweed te ontwapenen, wat overeengekomen was in juli. Om dit mogelijk te maken werd er een 12 punten actieplan voor Darfur opgesteld, waarin stond welke praktische stappen de regering van Soedan moest ondernemen om sancties te voorkomen. Ondanks deze goede stappen was de naleving van de regering van VR resolutie 1556 niet best en de overheid faalde in het nakomen van belangrijke afspraken. Met name de afspraak om de Janjaweed te ontwapenen werd niet nageleefd. In plaats daarvan werden de milities opgenomen in het reguliere leger en politie eenheden.176

173 Williams & Bellamy (2005), pp. 32, Clough (2005), pp. 4

174 Clough (2005), pp. 5

175 Idem

58

Op 18 en 19 november 2004 werd er in Kenia een speciale VR sessie over Soedan gehouden. Het doel van deze sessie was het uitoefenen van druk op de Soedanese regering. Tijdens deze sessie werd VR resolutie 1574 aangenomen, welke gezien kan worden als een stap terug in vergelijking met resoluties 1556 en 1564. De resolutie bevatte geen concrete kritiek op de overheid van Soedan voor het niet naleven van haar verplichtingen en de lichte dreigingen voor sancties, benoemd in eerdere resoluties, werden vervangen door vage waarschuwingen van een mogelijke actie tegen elke partij die zich niet aan de verplichtingen zou houden.177

De volgende stap ondernomen door de VR was de aanname van VR resolutie 1590 op 24 maart 2005. Deze resolutie voorzag in het opzetten van een vredesmacht die zou toezien op de Comprehensive Peace Agreement die was getekend in januari 2005 door de regering en de rebellen. Deze overeenkomst werd gezien als een mogelijkheid om de burgeroorlog te beëindigen, maar er werd geen duidelijke oplossing gegeven voor het conflict in Darfur en er werd geen mandaat gegeven om de burgers te beschermen.178

In het rapport dat de International Commission of Inquiry uitbracht naar aanleiding van haar onderzoek stond dat de misdaden tegen de menselijkheid en de oorlogsmisdaden gepleegd door de Soedanese regering net zo gruwelijk en serieus waren als genocide. Als reactie op deze bevindingen verwees de VR de zaak door naar het Internationale Strafhof, welke de zaak grondig onderzocht. In haar rapport aan de VR concludeerde de aanklager van het Internationaal Strafhof dat er voldoende bewijs was van grootschalige bloedbaden en gedwongen vertrek, verkrachtingen en vernietigingen. Haar taak werd het om de schuldigen aan te klagen en te vervolgen.179

De VR nam in augustus 2006 VR resolutie 1706 aan welke bestond uit een stationering van VN vredeshandhavers in Darfur, met een verplichte toestemming van de Soedanese regering.180

177 Clough (2005), pp. 5-6 178 Grono (2006), pp. 627 179 Grono (2006), pp. 626 180 Idem

59

In document The Responsibility to Prevent (pagina 56-59)