• No results found

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen

voor (rail)verkeer en de industrie

2.9.2 Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen

In Nederland zijn de normen voor externe veiligheidsrisico’s van inrichtingen, vast- gelegd in het Besluit Risico’s Zware Ongevallen 1999 (BRZO, 1999) en het Besluit Exter- ne Veiligheid van Inrichtingen (BEVI, 2004). Het BRZO 1999 is in grote lijnen de imple- mentatie van de Europese Seveso-2 richtlijn (EU, 96/82/EG, december 1996). Deze richtlijn is een vervolg op de eerdere (Seveso-1) richtlijn (EU, 82/501/EG, juni 1982). Deze richtlijn was in Nederland geïmplementeerd in het eerste BRZO (Staatsblad 1988, 432).

Het BRZO is van toepassing op bedrijven met gevaarlijke stoffen en regelt de verant- woordelijkheden van het bedrijf en het bevoegde gezag (zijnde de provincie of ge- meente). Door drempels in de stofhoeveelheden vallen niet alle bedrijven met gevaar- lijke stoffen onder de werking van het BRZO. Bedrijven die er niet onder vallen zijn bijvoorbeeld LPG-tankstations en opslagen van gewasbeschermingsmiddelen of verf- grondstoffen en –producten. Met het inwerking treden van het BEVI zijn de regels die onder meer gelden voor het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en voor de bedrij- ven die niet onder het BRZO vallen, wettelijk vastgelegd. Het BEVI valt onder de ver- antwoordelijkheid van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu.

In het BRZO en het BEVI wordt onderscheid gemaakt tussen kwetsbare objecten (woningen, scholen, zorginstellingen, grote kantoren en hotels maar ook centra voor telecommunicatie) en beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld kleinere kantoren en hotels). Ten aanzien van kwetsbare objecten was het beleid tot vóór het in werking tre- den van het BRZO in 1999, gericht op het voorkomen van nieuwe situaties met een plaatsgebonden risico van groter dan 1.10-6. Voor bestaande situaties werd een PR tot 1.10-5geaccepteerd. In het BEVI geldt een norm voor nieuwe en bestaande kwetsbare

objecten van 1.10-6. Aan de norm van 1.10-6moet voor bestaande situaties uiterlijk in 2008 (drie jaar na inwerkingtreding van het BEVI) worden voldaan. Ook voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een norm van PR 10-6. Bestaande, beperkt kwetsbare objecten binnen PR 10-6zijn wel toegestaan maar de situatie dient wel te

worden verbeterd conform ALARA maatregelen bij het object of bij de risicobron. Voor het groepsrisico rondom inrichtingen is in het BEVI een oriënterende waarde opgenomen. Dit houdt in dat bij de vergunningverlening inzicht moet worden gege- ven in de actuele hoogte van het groepsrisico (afgemeten aan een aantal richtwaarden voor verschillende omvangen van een ramp) en dat beargumenteerd van de oriënte- rende waarde kan worden afgeweken. Deze waarde is afhankelijk van de omvang van de (mogelijke) ramp (uitgedrukt in het maximale aantal dodelijke slachtoffers).

2 HET SCHIPHOLBELEID VANAF 1990

Het BEVI noch het BRZO zijn van toepassing op transport van gevaarlijke stoffen bui- ten inrichtingen (bedrijven). De externe veiligheid van het transport over de weg en het spoor is geregeld in de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (TK 1995–1996, 24 611). Recent is er ook een Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlij- ke Stoffen (V&W, juli 2004) uitgebracht waarin verdere wetgeving wordt aangekon- digd. Voor vervoersrisico’s gelden overeenkomstige normen als voor inrichtingen: voor bestaande situaties is de grenswaarde PR 10-5en dient naar een PR lager dan 10-6

te worden gestreefd. Voor nieuwe situaties is voor kwetsbare objecten de grenswaarde PR 10-6en voor beperkt kwetsbare objecten is de PR 10-6een richtwaarde. Voor het

groepsrisico is er ook een oriëntatiewaarde. Die wordt gerekend per kilometer trans- portroute. Net als bij inrichtingen is de oriëntatiewaarde afhankelijk van de omvang

HET SCHIPHOLBELEID VANAF 1990 2

Tabel 2.9.2 Regelgeving ten aanzien van externe veiligheidsrisico’s volgens BEVI en Wet luchtvaart.

BEVI Wet luchtvaart (Schiphol)

Kwetsbaar

PR>1.10-5

– bestaande situaties Sanering voor 2008 Sanering bij verhuizing/verkoop

– nieuwe situaties Niet toegestaan Niet toegestaan1

1.10-6<PR<1.10-5

– bestaande situaties Na 2008 niet toegestaan 782 woningen toegestaan2

– nieuwe situaties Niet toegestaan1 Niet toegestaan1

PR<1.10-6 Toegestaan Toegestaan3

Groepsrisico Oriënterende waarden Geen richt- of grenswaarden

Beperkt kwetsbaar

PR>1.10-5

– bestaande situaties Verbetering door ALARA4 Bestaande kantoren en

bedrijven toegestaan

– nieuwe situaties Niet toegestaan Niet toegestaan

1.10-6<PR<1.10-5

– bestaande situaties Verbetering door ALARA4 Bestaande kantoren en

bedrijven toegestaan

– nieuwe situaties Niet toegestaan1 Niet toegestaan

PR<1.10-6 Toegestaan Toegestaan1

Groepsrisico Oriënterende waarden Geen richt- of grenswaarden

1Rond inrichtingen kan volgens het BEVI ontheffing worden verleend tot maximaal PR 10-5. Bin-

nen elk gebied van het luchthavenindelingbesluit kan ontheffing worden verleend. Het verlenen van ontheffing gebeurt door de Minister en is verbonden aan strikte criteria. Zo mag het bijvoor- beeld niet leiden tot een netto toename in het aantal woningen binnen een zone.

2 Het gaat om woningen die er in 1990 al stonden, geteld met het ADECS-woningbestand. 3 Voor zover gelegen buiten het beperkingengebied voor nieuwbouw (gronden nummer 4 uit

Bijlage 3B van het Luchthavenindelingbesluit). Het beperkingengebied voor nieuwbouw omsluit de PR 10-6contour maar ook delen van de PR 10-7contour.

4As Low As Reasonable Achievable houdt een inspanningsverplichting in om alle maatregelen die

redelijkerwijs mogelijk zijn toe te passen.

van de (mogelijke) ramp.

Het Besluit Externe Veiligheid van Inrichtingen vindt zijn grondslag in Europese regel- geving (96/82/EG) en in het vierde Nationale Milieubeleidsplan (NMP4). Daarin is gesteld dat de burgers voor de veiligheid in hun woonomgeving moeten kunnen reke- nen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Dit houdt in dat de overheid zich inspant om ‘niet-aanvaardbare situaties’ uiterlijk in 2010 op te lossen. Ten aanzien van het groepsrisico is in het NMP4 opgenomen dat de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers expliciet dient te worden afgewogen en verantwoord. In de recentere beleidsnota ‘Nuchter Omgaan met Risico’s’ wordt meer nadruk gelegd op het beschouwen van de specifieke omstandigheden, een meer integrale benadering en de eigen verantwoordelijkheid van burgers (VROM, 30 januari 2004). Tabel 2.9.2 geeft een overzicht van de geldende grenswaarden zoals die gelden voor inrichtingen en voor Schiphol.

Uit het overzicht blijkt dat het belangrijkste verschil tussen de regelgeving voor inrich- tingen en voor Schiphol is dat er rond Schiphol 782 woningen blijvend geaccepteerd worden met een PR>10-6 (maar kleiner dan 1.10-5). Ook bevat de regelgeving voor Schiphol geen richt- of grenswaarden voor groepsrisico aan de hand waarvan een expliciete afweging kan worden gemaakt over de aanleg en functies van nieuwbouw- locaties onder aan- en uitvliegroutes van de luchthaven.