• No results found

DEEL I HISTORISCHE ROOTS

5.1. VN-Handvest

Dat conciliatie stilaan een vaste plaats verwierf in de internationale rechtsorde werd gereflecteerd in de opname van de procedure in artikel 33 van het VN-Handvest in 1945. Dat artikel schrijft het volgende voor:

“de partijen bij een geschil, waarvan het voortduren waarschijnlijk de handhaving van internationale vrede en veiligheid in gevaar zal brengen, allereerst zullen streven naar een oplossing door onderhandeling, onderzoek, bemiddeling, conciliatie, arbitrage, gerechtelijke beslissing, het inroepen van regionale organen of regelingen, of andere vreedzame middelen naar haar eigen keuze.”114

In tegenstelling tot het Convenant van de Volkenbond bevat het Handvest wel een verwijzing naar conciliatie.115 Conciliatie verwierf dus een expliciete plaats in hét instrument voor het bewaren van de

wereldvrede, het VN-Handvest. Bovendien verwijzen ook heel wat andere instrumenten naar dit artikel.116

5.2. Regionale verdragen

De bepalingen van de General Act betreffende conciliatie bleven bovendien onveranderd toen men in 1949 een opgefriste versie aannam.117 In deze hernieuwde General Act werd de tweeledige functie van

conciliatie geëxpliciteerd.

“The task of the Conciliation Commission shall be to elucidate the questions in dispute, to collect with that object all necessary information by means of enquiry or otherwise, and to endeavour to bring the parties to an agreement. It may, after the case has been examined, inform the parties of the terms of settlement which seem suitable to it, and lay down the period within which they are to make their decision.”118

Ten eerste heeft de commissie dus als taak om de feiten van het geschil vast te stellen. Eens deze geschillen zijn vastgesteld, kan, ten tweede, worden gepoogd om de partijen tot een akkoord te leiden. Ook de Europese Conventie voor Vreedzame Geschillenbeslechting119 volgde grotendeels hetzelfde

stramien en bevat een gelijkaardige bepaling.120 Het grootste verschilpunt met eerdere multilaterale

114 Artikel 33 VN-Handvest

115 Artikel 13 (1) heeft het immers enkel over bindende geschillenbeslechtingsmechanismes. 116 Vb. Artikel 279 in fine van het VN-Zeerechtverdrag; Article 65 (3) Weens Verdragenverdrag 117 Ibid. vn. 26, p. 88

118 Artikel 15 (1) Revised General Act for the Pacific Settlement of International Disputes of 28 April 1949, United Nations Treaty Series, vol. 71, nr. 902, p. 101

119 European Convention for the Pacific Settlement of Disputes of 29 april 1957, United Nations Treaty Series, vol. 320, nr. I-4646, p. 243

20 initiatieven was dat deze Europese Conventie niet in de verplichting voorzag om een speciale commissie op te richten. Het voorzag daarentegen wel in de mogelijkheid om gebruik te maken van de reeds bestaande conciliatie commissies opgericht in het kader van een bilateraal verdrag.121 Een tweede

verschil bestond erin dat de Europese Conventie aangaf dat geschillen, waarvoor conciliatie optioneel was, moesten beslecht worden in overeenstemming met Artikel 36, paragraaf 2 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof (hierna: ‘IGH’) en zo de geschillen voor dat Hof kunnen brengen.122 Deze

divergenties in de Europese Conventie zijn echter slechts de uitzondering op de regel.

Ook verscheidene andere regionale organisaties voorzagen in hun oprichtingsverdragen op een of andere wijze in conciliatie.123 In geval van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid124 bleef dit echter beperkt tot

een loutere vermelding van conciliatie als een van de procedures waarmee men het principe van vreedzame geschilbeslechting kon nastreven.125 Een aanvullend protocol van 1964, waarin deze

geschillenbeslechtingsmechanismes werden uitgewerkt, werd echter nooit in praktijk toegepast.126

Bovendien werd de organisatie in 2001 vervangen door de Afrikaanse Unie. In het oprichtingsverdrag voor die regionale organisatie wordt echter geen conciliatieprocedure voorzien. Dit trekt zich door in het AEC-Verdrag127, afgesloten door de lidstaten van de Afrikaanse Unie. In dat verdrag wordt de

vreedzame beslechting van geschillen als primordiaal beschouwd. Geschillen moeten volgens dat verdrag beslecht worden via directe onderhandelingen en akkoorden tussen de partijen. Indien dat faalt, mag het geschil aanhangig gemaakt worden bij het Gerechtshof van de Gemeenschap.128

Het verdrag waarmee in 1981 de Gemeenschap van Oost-Caraïbische Staten opgericht werd, bevat een meer uitgewerkte conciliatieprocedure. 129 In dat Verdrag wordt immers bepaald dat indien staten het

geschil niet onderling kunnen oplossen, het dispuut door een van de partijen moet voorgelegd worden aan een conciliatiecommissie. Opmerkelijk is dat de beslissingen en aanbevelingen van de commissie ‘finaal en bindend’ zijn ten aanzien van de lidstaten.130 Op dat vlak is deze conciliatieprocedure

gelijkaardig aan arbitrage. Het verschilt echter van arbitrage in het feit dat het wel vrij staat aan de conciliatiecommissie om op andere gronden te oordelen dan de juridische rechten van de partijen. Zo

121 Artikel 5 Ibid.

122 Artikel 36 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof 123 Ibid. vn. 52, p. 70

124 Charter of the Organization of African Unity, United Nations Treat Series, vol. 479, nr. I-6947, p. 39 125 Zie Ibid. artikel III en XIX

126 Althans niet wat betreft conciliatie.

127 Verdrag van 3 juni 1991 betreffende de oprichting van een Afrikaanse Economische Gemeenschap, United Nations Treaty Series, nr. 55375 (hierna: “AEC Verdrag”)

128 Zie CORINNE,A.PACKER,A.andRUKARE,D.. “The New African Union and Its Constitutive Act.”, The American Journal of International Law, 2002, vol. 96, no. 2, pp. 365–379

129 Treaty establishing the Organisation of Eastern Carribean States of 2 July 1983, United Nations Treaty Series, vol. 1338, nr. I-22435, p. 97

21 kan de commissie die rechten naast zich neerleggen en bijvoorbeeld opteren voor een compromis ex aequo et bono.131 De procedure is uitgewerkt in Annex A bij het verdrag.132

5.3. Thematische verdragen

Ook in een aantal verdragen met betrekking tot specifiekere topics is conciliatie als geschillenbeslechtingsmechanisme ingeschreven. In verscheidene verdragen over kleinschaligere en meer niche topics zijn mogelijkheden tot conciliatie gestipuleerd. Een voorbeeld hiervan is het Weens Verdragenverdrag. Daarnaast voorzien verschillende instrumenten omtrent mensenrechten een mogelijkheid om interstatelijke geschillen op te lossen door middel van conciliatie. Ook geschillen in de internationale handel worden vaak beslecht via een conciliatieprocedure. Het meest relevant voor deze verhandeling is natuurlijk het conciliatiemechanisme uitgewerkt in het VN-Zeerechtverdrag van 1982, dat is immers het mechanisme dat werd toegepast op het geschil tussen Oost-Timor en Australië. In wat volgt zullen deze verdragen kort toegelicht worden wat betreft jurisdictie, samenstelling van de conciliatiecommissies, en de procedure volgens welke deze werken. Uitgebreide aandacht wordt uiteraard besteed aan de werking en historiek van het systeem in het VN-Zeerechtverdrag. Uiteraard zijn er nog veel meer multilaterale verdragen die een conciliatiesysteem bevatten.133 Het zou echter te

ver leiden om deze allemaal exhaustief te behandelen. Daarom wordt gefocust op voor reeds verdragen. Deze zijn immers het invloedrijkst of bevatten belangrijke specifiteiten met betrekking tot conciliatie.

5.3.1. Weens Verdragenverdrag

Verschillende verdragen implementeren conciliatie als geschillenbeslechtingsmechanisme, zoals uitgedrukt in Artikel 33 van het VN Handvest. Een eerste voorbeeld hiervan vinden we in het Weens Verdragenverdrag134. Dit verdrag codificeerde in 1969 de gewoonterechtelijke regels met betrekking tot

verdragen. Indien een verdragspartij van oordeel is dat ze niet door een verdrag gebonden is, bepaalt het verdrag dat ze de uitvoering mag schorsen of stopzetten en dat ze de andere verdragspartijen hiervan op

131 GILMORE,W.C., “Legal and Institutional Aspects of the Organisation of Eastern Caribbean States.” Review of International Studies, 1985, vol. 11, no. 4, p. 323

132 Zie Ibid.

133 Onder andere: Protocol Instituting a Conciliation and Good Offices Commission to be Responsible for Seeking the Settlement of Any Disputes which May Arise between States Parties to the Convention against Discrimination in Education, International Convention relating to Intervention on the High Seas in Cases of Oil Pollution Casualties of 24 Octover 1968, United Nations Treaty Series, vol. 651, nr. I-6193, p. 362; Vienna Convention on the Representation of States in their Relations with International Organizations of a Universal Character, Vienna Convention on Succession of States in respect of Treaties of 14 March 1975, UN Doc. A/CONF.129/15; Vienna Convention on Succession of States in Respect of State Property, Archives and Debts of 8 April 1983, UN Doc. A/CONF.117/14; Vienna Convention for the Protection of the Ozone Layer of 22 September 1988, United Nations treaty Series, vol. 1513, nr. I-26164, p. 293; Vienna Convention on the Law of Treaties between States and International Organizations or between International Organizations of 21 March 1986, Un Doc. A/CONF.129/15.. 134 Weens Verdrag van 23 mei 1969 inzake het Verdragenrecht, United Nations Treaty Series, Vol. 1155, nr. I 18232, p. 332 (hierna: “Weens Verdragenverdrag”)

22 de hoogte moet brengen.135 Als er tegenpartijen zijn die niet akkoord zijn en bezwaar maken136, dan

moet een oplossing worden gezocht ‘via de manieren uiteengezet in Artikel 33 van het VN Handvest’.137

Indien die geschillenbeslechtingsmechanismes niet vruchtbaar blijken na een termijn van één jaar, moet een onderscheid gemaakt worden. Disputen omtrent de regels van jus cogens, kunnen bij het Internationaal Gerechtshof aanhangig worden gemaakt.138 Disputen die betrekking hebben op andere

regels omtrent geldigheid of beëindiging van een verdrag, kunnen door een der partijen aan verplichte conciliatie worden onderworpen.139 Wel dient te worden vermeld dat deze regels, te vinden in Artikel

66, niet gezien worden als deel uitmakend van internationaal gewoonterecht en dat verschillende staten voorbehouden bij het artikel hebben gemaakt.140 Het belang van deze verplichte conciliatie moet dus

niet worden overdreven.

Het conciliatieproces start met een schriftelijk verzoek door één der partijen gericht aan de Secretaris- Generaal van de VN. Vervolgens wordt de echte procedure opgestart. Deze procedure is uitgeschreven in een Annex bij het Weens Verdragenverdrag. Deze Annex141 bepaalt dat de Secretaris-Generaal een

lijst opstelt met personen die bekwaam worden geacht om op te treden als conciliator. Elke verdragsstaat mag daarvoor twee kandidaten naar voor schuiven. De partijen in het geschil zijn vervolgens vrij om elk twee conciliators aan te duiden. Eén die de nationaliteit van de partij heeft, al dan niet van de lijst, en één die op de lijst staat maar niet die nationaliteit heeft.142 De vier leden aangeduid door de partijen,

duiden dan op hun beurt een vijfde lid aan, die voorzitter van de conciliatiecommissie zal zijn.143 Verder

is bepaald dat de conciliatiecommissie zelf haar procedure zal uitwerken. Wel is het doel van de conciliatiecommissie bepaald. Ze zal de partijen horen, de claims onderzoeken en aanbevelingen doen met het oog op een vreedzame oplossing van het geschil.144 Dit alles binnen twaalf maanden na de

samenstelling van de commissie.145 Het rapport en de aanbevelingen van de commissie zijn niet bindend

ten aanzien van de betrokken partijen. Ze zijn gebaseerd op juridische overwegingen, maar laten ruimte voor een minnelijke oplossing.146

Ondanks het feit dat de verplichte conciliatieprocedure nog nooit in praktijk is gebracht, heeft het Weens Verdragenverdrag toch een grote invloed gehad op latere conciliatieverdragen. Zo zijn redelijk wat

135 Artikel 65, §1 Weens Verdragenverdrag

136 Binnen de termijn bepaald in artikel 65, §2 Weens Verdragenverdrag 137 Artikel 65, §3 Weens Verdragenverdrag

138 Artikel 66, lid 1, (a) Weens Verdragenverdrag 139 Artikel 66, lid 1, (b) Weens Verdragenverdrag

140 Zie DÖRR,O., and SCHMALENBACH,K., Vienna Convention On the Law of Treaties: A Commentary, s.l. Springer Online, 2018, p.1234.

141 Annex bij het Ween Verdragenverdrag, United Nations Treaty Series, Vol. 1155 I 18232, p. 353 142 Artikel 2, tweede lid Annex Weens Verdragenverdrag

143 Artikel 2, vierde lid Annex Weens Verdragenverdrag 144 Artikel 5 Annex Weens Verdragenverdrag

145 Artikel 6 Annex Weens Verdragenverdrag 146 Artikel 6 in fine Annex Weens Verdragenverdrag

23 bepalingen van het conciliatieregime uit het VN-Zeerechtverdrag gebaseerd op het Weens Verdragenverdrag.147

5.3.2. Mensenrechtenverdragen

Zoals eerder vermeld bevatten ook heel wat mensenrechtenverdragen verwijzingen naar conciliatie. In wat volgt bespreken we enkele van de belangrijkste instrumenten op vlak van mensenrechten, alsook enkele kenmerkende voorbeelden.

5.3.2.1. BUPO

Zo voorziet het BUPO-verdrag148 in een dubbel gelaagd geschillenbeslechtingsmechanisme voor

interstatelijke geschillen. Als een Staat het statenklachtrecht heeft aanvaard, is er een eerste fase van bilaterale onderhandelingen in de schoot van het Mensenrechtencomité149.150. Komt er geen vergelijk,

dan kan elke Staat de zaak bij het Comité aanhangig maken en de ‘good offices’ van het Comité inroepen.151 Deze is evenwel niet bevoegd om de vraag of er inderdaad sprake is van schending van het

Verdrag te beantwoorden. Een eventuele verdere stap in de procedure is het instellen van een ad hoc Conciliatie-Commissie, mits toestemming van de betrokken staten.152 Deze commissie bestaat uit vijf

personen die aanvaardbaar zijn voor de betrokken staten. 153 Ze mogen echter geen onderdaan zijn van

een van die staten en treden dus op in hun persoonlijke hoedanigheid. Het verschil met het Comité is dat de Conciliatie-Commissie, als er geen ‘minnelijke schikking’ bereikt wordt, wel haar oordeel over de zaak mag geven.154 De vrees is echter dat dit systeem grotendeels dode letter zal blijven. Voor zover

bekend is tot op heden nog geen interstatelijke procedure opgestart op basis van deze bepalingen.

5.3.2.2. CERD

Het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie155 bevat een

grotendeels gelijklopend systeem.156 Deze interstatelijke conciliatieprocedure is recentelijk wél

opgestart in drie verschillende zaken.157 Zo werd in de zaken Qatar t. Verenigde Arabische Emiraten en

147 Zie infra Hoofdstuk Ontwikkeling conciliatie

148 Internationaal verdrag van 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten, United Nations Treaty Series, volume-999-i-14668 , p. 172 (hierna: “BUPO-Verdrag”)

149 In de Nederlandse vertaling, zoals die in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, is ten onrechte steeds sprake van de “Commissie” voor de rechten van de mens. Deze term is steeds te vervangen door het “Comité” voor de rechten van de mens.

150 Artikel 41/1, a BUPO-Verdrag 151 Artikel 41/1, b BUPO-Verdrag 152 Artikel 42/1, a BUPO-Verdrag 153 Artikel 42/1, b BUPO-Verdrag 154 Artikel 41/7, c BUPO-Verdrag

155 Internationaal Verdrag van 7 maart 1966 inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie, United Nations Treaty Series , vol. 660, p. 195. (Hierna: “CERD”)

156 Artikel 11 tot 13 CERD

157 State of Qatar vs. Kingdom of Saudi Arabia State of Qatar vs. United Arab Emirates State of Palestine vs. State of Israel

24 Qatar t. Koninkrijk Saoedi-Arabië beslist dat een ad hoc conciliatiecommissie moet worden opgesteld.158 Het valt af te wachten wat het resultaat van deze historische conciliatiecommissies zal zijn.

Het is de eerste keer ooit dat een interstatelijk geschil wordt voorgelegd aan een VN verdragsorgaan.159

Over deze commissies is omwille van de vertrouwelijkheid van de conciliatieprocedures niet veel geweten.

5.3.2.3. EVRM

Ook het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens voorziet impliciet in conciliatie.160 Volgens

artikel 39 kan een procedure die voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: “EHRM”) in elk stadium, dus ook vooraleer de zaak ontvankelijk wordt verklaard161, omgezet worden naar een

‘procedure tot minnelijke schikking’. Artikel 39 behelst procedures tussen individuen en staten, maar ook interstatelijke geschillen. Uit de toelichting bij protocol 11 van het Verdrag162, welke de

rechtstreekse interpretatie vormde voor de huidige vorm van het verdrag, blijkt dat men wel degelijk conciliatie voor ogen had.163 Deze procedure tot minnelijke schikking gebeurt onder begeleiding van de

griffie, die zodoende als conciliator kan worden gezien. Door de vertrouwelijkheid van deze procedures is de beschikbaarheid van informatie evenwel beperkt.164

In één zaak werd deze procedure ook toegepast in een interstatelijke context: de zaak Denemarken t. Turkije165. Deze werd uiteindelijk beëindigd doordat de staten een akkoord bereikten. Turkije erkende

verscheidene wanpraktijken ten aanzien van een Deense burger en verbond zich ertoe compensatie te betalen en de naleving van mensenrechten te waarborgen. Het bilateraal akkoord werd bereikt onder leiding van de griffier, zoals artikel 38 het voorschrijft.166

158 Decision on the admissibility of the inter-state communication Qatar vs. Saudi Arabia (CERD/C/99/6); Decision on the admissibility of the inter-state communication Qatar vs. United Arab Emirates (CERD/C/99/4)

159 Information Note of 29 August 2019

160 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, United Nations treaty Series, volume-213-I-2889, p. 221 (hierna: “EVRM”)

161 Artikel 54A van de Rules of the Court of the European Court of Human Rights,

162 Explanatory Report to Protocol No. 11 to the Convention for the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms, restructuring the control machinery established thereby, Strasbourg, 11.V.1994, European Treaty Series, 155 (hierna: “toelichtingsrapport”)

163 Randnummer 94 toelichtingsrapport; zie ook SCHABAS,W.A., The European Convention on Human Rights : A Commentary, Oxford University Press, 2015.

164 Artikel 39/2 EVRM; zie ANG,F. and BERGHMANS,E.,”Friendly Settlements and Striking Out of Applications” in LEMMENS,P., and VANDENHOLE,W., Protocol No. 14 and the Reform of the European Court of Human Rights , Antwerp, Intersentia, 2005, p. 89 – 104

165 Denemarken t. Turkije, EHRM (minnelijke schikking), 5 april 2000, Zaak 34382/97 166 Ibid. vn. 52, p. 71

25

5.3.2.4. Andere

De Amerikaanse Mensenrechtenconventie167 en het Afrikaans Handvest voor Mensenrechten168

bevatten eveneens impliciete verwijzing naar conciliatie. In respectievelijk artikels 48-50 en artikel 52 wordt de mogelijkheid voorzien om een ‘friendly settlement’ of ‘amicable solution’ te vinden. In het Amerikaanse instrument is bovendien ingeschreven dat het Inter-Amerikaans Hof voor de Mensenrechten (hierna: ‘CIDH’) slechts een zaak kan behandelen nadat de conciliatieprocedure niet succesvol is gebleken.169 Andere verdragen die een conciliatiecommissie in het leven roepen zijn: het

UNESCO-verdrag inzake de voorkoming van discriminatie in het onderwijs170, het VN-

antifolterverdrag 171 en het Verdrag voor bescherming en rechten van migranten-werknemers172.173

5.3.2.5. Conclusie

Hoewel veel van deze mensenrechten verdragen een mogelijkheid tot interstatelijke conciliatie voorzien, moet het praktische belang van deze bepalingen niet worden overschat. De soep wordt in praktijk immers vaak niet zo heet gegeten als zij wordt opgediend. Eerst en vooral gaat het om geschillen in een verticale relatie. Meestal gaat het om (een) individu(en) die een zaak initieert tegen een verdragsstaat. Staten staan vaak terughoudend tegenover het opstarten van een procedure tegen een andere staat (horizontale relatie). Een zaak aanhangig maken tegen een andere staat kan worden geïnterpreteerd als een ‘onvriendelijke daad’.174 Je beschuldigt een soevereine gelijke er immers van de mensenrechten te

hebben geschonden. Dit kan politieke en juridische gevolgen met zich meebrengen.

Bovendien zullen geschillen in het overgrote deel van de gevallen, zelfs al zijn ze interstatelijk van aard, worden opgelost via de normale juridische procedure, en dus niet via conciliatie. We kunnen dus zeggen dat het gebruik van dergelijke conciliatiemechanismes eerder de uitzondering dan de regel is.175

167 Amerikaanse Conventie van 22 november 1969 voor de Rechten van de Mens, United Nations Treaty Series, vol. 1144, nr. I-17955, p. 143

168 Afrikaans Handvest van 27 juni 1981 voor de Rechten van de Mens en Volken, United Nations Treaty Series, vol. 1520, nr. I-26363, p. 217

169 Artikel 62 Amerikaanse Conventie voor de Rechten van de Mens

170 U.N.E.S.C.O.-verdrag van 14 december 1960 inzake de voorkoming van discriminatie in het onderwijs, United Nations Treaty Series, volume 429 (p.93). De conciliatiecommissie werd in het leven geroepen door een protocol bij dat verdrag van 10 december 1962.

171 Verdrag van 10 december 1984 tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling, United Nations Treaty Series, vol. 1465, p. 85

172 International Convention of 18 december 1980 on the Protection of the Rights of All Migrant Workers and Members of Their Families, United Nations Treaty Series, vol. 2220, p. 3; Doc. A/RES/45/158.

173 Niet exhaustieve, doch illustratieve opsomming.

174 Een onvriendelijk daad (unfriendly act) kan worden gedefinieerd als een gedraging (handeling of nalaten om te handelen) van een subject van internationaal recht (vb. Staat of Internationale organisatie) die een ander subject van internationaal recht benadeelt, veronachtzaamt of in diskrediet brengt zonder enige wettelijke norm te schenden. Zie RICHTER,D., “Unfriendly Act”, Max Planck Encyclopedia of Public International Law, 2013. https://opil.ouplaw.com/view/10.1093/law:epil/9780199231690/law-9780199231690-e423

175 Ulfstein, G., “Human Rights, State Complaints”, Max Planck Encyclopedia of Public International Law [MPEPIL], 2011, https://opil.ouplaw.com/view/10.1093/law:epil/9780199231690/law-9780199231690- e817?rskey=e02nGA&result=1&prd=MPIL

26

5.3.3. Internationale Handelsgeschillen

Op vlak van internationale handelsgeschillen is de laatste decennia een trend waar te nemen in de richting van zeer gespecialiseerde en uitgebreide geschillenbeslechtingsmechanismes. Deze geschillen zijn vaak technisch van aard. Zowel het mechanisme van de WTO, in interstatelijke handelsgeschillen, als het ICSID-mechanisme, voor investeringsgeschillen, voorzien in een conciliatieprocedure.

5.3.3.1. WTO

De belangrijkste internationale handelsorganisatie, de World Trade Organization, werd in 1994 opgericht.176 Met die oprichting werd ook een geschillenbeslechtingsmechanisme geïnstalleerd. Deze

zogenaamde ‘Dispute Settlement Understanding’ of ‘DSU’177 een geschillenbeslechtingsorgaan op: het

‘Dispute Settlement Body’ of ‘DSB’. Het DSU kan worden gekwalificeerd als quasi-juridisch systeem