• No results found

Rienk-Jan Bijlsma

Favourable Reference Area (FRA)

1. Voldoet de 1994 waarde voor het waarborgen van een duurzaam voortbestaan van de ecologische variatie van het habitattype EN de typische soorten van het habitattype? Ja

Argumentatie:

TREND. Het type is qua verspreiding beperkt tot oude bosgroeiplaatsen op de hogere zandgronden en in het heuvelland. In de eerste helft van de 20ste eeuw is hier veel van het voormalige hakhout omgevormd naar snel groeiend naaldbos, met Douglasspar, Fijnspar of lariks. Op de Veluwe, met veruit de grootste oppervlakte H9120, wordt momenteel slechts 34% van de oude bosgroeiplaatsen ingenomen door inheems loofbos (Bijlsma 2011). Sinds 1960 is de oppervlakte waarschijnlijk stabiel. De oppervlakte is bij de artikel 17-rapportage aan de Europese Commissie in 2007 ruw geschat op 100 ha. In 2008 is het profielendocument voor dit type gewijzigd. Op basis van de habitatkaarten wordt de oppervlakte binnen Natura 2000 nu berekend op ruim 6750 ha waarvan 88% op de Veluwe. De totale oppervlakte wordt nu geschat op 12.300 ha, mede afgeleid uit het landsdekkend bestand van oude bosgroeiplaatsen (Van Dorland et al. 2012).

STRUCTUUR EN FUNCTIE. Het habitattype heeft een aanzienlijke ecologische variatie doordat het voorkomt over het gehele traject van leemarme tot sterk lemige moderpodzolgronden en droge leemgronden en de boomlaag zowel door lichtboomsoorten (berk, Zomer- en Wintereik) als schaduwsoorten (Beuk, Gewone esdoorn) kan worden gevormd. Het omvat de associaties Fago- Quercetum, Deschampsio-Fagetum (dat als een soortenarme variant van het Fago-Quercetum beschouwd kan worden) en het Stellario-Carpinetum oxalidetosum voorzover gelegen op goed gedraineerde leembodems, een bostype dat ook als aparte associatie wordt opgevat (Milio-Fagetum: Van der Werf 1991, Koop & Van der Werf 1995, Cornelis et al. 2010).

Voor het bostype geldt een minimumstructuurareaal (MSA) van 25-40 ha, dat nodig is voor een goed functionerend bosmozaïek met jonge, volwassen en aftakelende stadia en open plekken (Koop & Van der Werf 1995). Dit komt alleen in enkele grote boscomplexen op de Veluwe voor, zoals het Speulder- en Sprielderbos en in het Kroondomein. Dik dood hout is nog steeds schaars en vooral te vinden in enkele bosreservaten (Jagers op Akkerhuis et al. 2005). Artikel 17-S&F (excl. typische soorten) wordt als matig ongunstig beoordeeld. Het merendeel van de H9120-locaties (in feite de meeste locaties buiten de Veluwe) is aanzienlijk kleiner dan het MSA. In dit geval fungeren oude boskernen met H9120 als waardevol onderdeel van gradiënten met andere habitattypen in het bos- en

heidelandschap.

TYPISCHE SOORTEN EN PLANTENGEMEENSCHAPPEN. Het type kent slechts één typische K-soort: het niet-bedreigde epifytische korstmos Maleboskorst. Van de relevante plantengemeenschappen gelden de zoomgemeenschap Hyperico pulchri-Melampyretum pratensis, de mantelgemeenschap Pruno- Rubetum vestiti en de bosgemeenschap Stellario-Carpinetum oxalidetosum als bedreigd. Artikel 17- S&F (alle typische soorten) wordt als gunstig beoordeeld.

2. Bepaling van de FRA

De stabiele oppervlakte, de matig ongunstige structuur & functie en de overwegend gunstige status van typische soorten en plantengemeenschappen leiden tot uitbreidingscategorie 1B1 waardoor de FRA overeenkomt met de 1994-situatie. Hiervoor is de actuele oppervlakte de beste schatting. 3. FRA-waarde

Favourable Reference Range (FRR)

4. Voldoet de 1994 waarde voor het waarborgen van een duurzaam voortbestaan van het habitattype?

Ja

Argumentatie:

GEOGRAFISCHE SPREIDING EN REALISATIE FRA. De range bedraagt 128 hokken van 10x10 km, buiten Natura 2000 toegekend op grond van vegetatieopnamen vanaf 1980 met (combinaties van) karakteristieke oudbossoorten (Adelaarsvaren, Bosgiertsgras, Dalkruid, Grote muur, Hengel, Ruige veldbies, Witte klaverzuring en Valse salie) voor zover gelegen in km-hokken met oude bos- groeiplaatsen (Van Dorland et al. 2012). Het type heeft op de hogere zandgronden onder de grote rivieren een beperkte verspreiding, vooral in centraal Noord-Brabant (Roerdalslenk en West-Brabants Plateau) en Midden-Limburg. In principe vormt de verspreiding van oude bosgroeiplaatsen (met als peiljaar 1850) op goed gedraineerde zwak tot sterk lemige bodems het potentiële areaal (Bijlsma et al. 2010). Op veel van de wat grotere oude bosgroeiplaatsen is nog steeds (enig) inheems loofbos aanwezig dat kwalificeert als H9120, waardoor de range het potentiële areaal afdekt.

5. Bepaling van de FRR

De 1994-waarde geldt als FRR. De beste schatting daarvan is, gezien de veranderde definitie en opvulling, de actuele waarde van 156 hokken van 10x10 km.

6. FRR-waarde (incl. opvulling) 15.600 km2

Extra vragen

7. Wat moet er in Nederland gebeuren om deze FRR en FRA te bereiken of te behouden? Spontane ontwikkeling gericht op een groter aandeel aftakelend (beuken)bos met dik dood hout, boomholtes, grote wortelkluiten en tijdelijke of (door begrazing) meer permanente open ruimtes vereist juist geen ingrepen of hooguit inleidend beheer in monotone uitgangssituaties. Anderzijds kan er in bepaalde terreinen voor worden gekozen lichtboomsoorten zoals Zomer- en Wintereik en Ruwe berk te bevoordelen waardoor de gehele ecologische variatie van het habitattype ook op termijn gehandhaafd blijft. Het huidige sterk versnipperde areaal is een probleem. Ontsnippering vindt plaats door spontane ontwikkeling van loofbos onder Grove den en kan belangrijk worden versneld door kaalkap van vakken Douglassspar en lariks. Spontane ontwikkeling op kapvlakten op oude bos- groeiplaatsen kan ook hier (zie H9110) sterk bijdragen aan de ecologisch variatie, waaronder ruimte voor soorten van zoom- en mantelvegetaties incl. fauna. Het inplanten van open ruimtes is ecologisch gezien niet nodig. Aangezien oude bosgroeiplaatsen op H9120-standplaatsen (goed gedraineerde, lemige moderpodzolgronden) ook de beste gronden zijn voor Douglasspar, zal de oppervlakte H9120 naar verwachting niet makkelijk kunnen toenemen ten koste van productiebos.

8. Is bekend of het type gevoelig is voor klimaatsverandering?

De verwachting dat Beuk uit ons land zal verdwijnen als gevolg van klimaatverandering (Leemans 2004) is achterhaald: Nederland behoudt bij alle scenario’s van opwarming zijn positie in het centrum van het areaal van Beuk (Kramer et al. 2010).

Literatuur

Bijlsma, R.J. (2011). Naaldbossen en paddenstoelen: op zoek naar ecologische criteria voor waardering. Coolia 54(1): 9-15.

Bijlsma, R.J., G.J. van Dorland, D. Bal & J.A.M. Janssen (2010). Oude bossen en oude bosgroeiplaatsen. Een referentiebestand voor het karteren van de habitattypen Beuken- eikenbossen met hulst en Oude eikenbossen. Alterra-rapport 1967, Wageningen.

Cornelis, J., L. De Keersmaeker, M. Hermy & P. Hommel (2010). Leemgebieden. In J. den Ouden, B. Muys, F. Mohren & K. Verheyen (red.), Bosecologie en bosbeheer. Acco Leuven/Den Haag; 273-

Jagers op Akkerhuis, G.A.J.M., S.M.J. Wijdeven, L.G. Moraal, M.T. Veerkamp & R.J. Bijlsma (2005). Dood hout en biodiversiteit. Een literatuurstudie naar het voorkomen van dood hout in de Nederlandse bossen en het belang ervan voor de duurzame instandhouding van geleedpotigen, paddenstoelen en mossen. Alterra-rapport 1320, Wageningen.

Janssen, J.A.M., E.J. Weeda, P. Schipper, R.J. Bijlsma & J.H.J. Schaminée (2012). Habitattypen in Natura 2000-gebieden. Beoordeling van oppervlakte, representativiteit en behoudsstatus in de Standard Data Forms (SDF). WOT-IN Werkdocument versie 1 december 2012.

Koop, H. & S. van der Werf (1995). Natuurlijke bosgemeenschappen A-locaties en boscomplexen. Achtergronddocument bij de Ecosysteemvisie Bos. IBN-rapport 162, Wageningen.

Kramer, K., B. Degen, J. Buschbom, T. Hickler, W. Thuiller, M.T. Sykes & W. de Winter (2010). Modelling exploration of the future of European beech (Fagus sylvatica L.) under climate change. Range, abundance, genetic diversity and adaptive response. Forest Ecology and Management 259: 2213–2222.

Leemans, R. (2004). Klimaatverandering en de arealen van boomsoorten. Vakblad Natuur Bos Landschap december 2004: 5-9.

Van Dorland, G.J., R.J. Bijlsma, D. Bal & J.A.M. Janssen (2012). Een kaart van de oude

bosgroeiplaatsen in Nederland. Basisbestand voor de bepaling van de landelijke verspreiding van de habitattypen Beuken-eikenbossen met hulst (H9120) en Oude eikenbossen (H9190). Alterra- rapport 2376, Wageningen.