• No results found

1. Voldoet de 1994 waarde voor het waarborgen van een duurzaam voortbestaan van de ecologische variatie van het habitattype EN de typische soorten van het habitattype? Ja

Argumentatie:

TREND. De afsluiting van de Zuiderzee, Lauwerszee en de Zeeuws-Zuid-Hollandse zeearmen zijn zo goed als irreversibel. Daarom wordt 1970 (na de genoemde afsluitingen) als peiljaar aangehouden. De trend in oppervlakte van het type sinds 1970 verschilt sterk tussen het Waddengebied en het

Zuidwesten. In de Waddenzee is de oppervlakte stabiel (of zelfs iets toegenomen) en relatief groot (> 1000 ha bij bedekking > 5%; Dijkema et al. 2005), vooral dankzij de kwelderwerken (voorheen landaanwinningswerken genoemd). Sinds 1994 is er een licht negatieve trend in Groningen, als gevolg van veranderd beheer (Dijkema et al. 2007). In Zuidwest-Nederland staat het type sterk onder druk door erosie en verzoeting. Wel heeft het type zich sinds 1994 sterk ontwikkeld in binnendijkse terreinen die onderdeel uitmaken van Plan Tureluur. Precieze gegevens ontbreken, maar naar schatting heeft er overall tussen 1970 en 1994 een geringe afname (< 1% per jaar) van het type plaatsgevonden en is de oppervlakte sindsdien iets toegenomen, met name dankzij Plan Tureluur. De oppervlakte is bij de artikel 17-rapportage aan de Europese Commissie in 2007 geschat op 1800 ha. Dit was voor de buitendijkse kwelders een nauwkeurige bepaling op basis van Vegwad-karteringen (www.kwelders.nl); Dijkema et al. 2005), maar voor enkele andere gebieden een grove schatting. Mede op grond van de habitatkaarten is momenteel in ons land zo’n 2300 ha van het type aanwezig, waarvan 240 ha subtype B betreft.

De 1994-situatie wordt overall als voldoende beoordeeld, omdat de oppervlakte dermate groot is (ruim > 1000 ha) dat het voldoende is om de huidige variatie te behouden. De beste schatting voor deze situatie is de actuele waarde.

STRUCTUUR EN FUNCTIE. Het habitattype bestaat uit twee subtypen die beide gebonden zijn aan het kustgebied. Subtype A (zeekraal) komt voor in pioniersituaties en op de pionierkwelder en heeft doorgaans een veel grotere oppervlakte dan subtype B (zeevetmuur), dat voorkomt op de overgang van kwelder naar duin of duinvallei. Binnen de subtypen is de variatie gering; samen omvatten de subtypen vijf associaties. De actuele oppervlakte is groot genoeg om de ecologische variatie te behouden. Artikel 17-S&F (excl. typische soorten) wordt als matig ongunstig beoordeeld. Weliswaar hebben in Zuidwest-Nederland diverse kwelders nauwelijks nog een pionierzone van dit habitattype, maar daar staat tegenover dat het type zich sterk heeft ontwikkeld in binnendijkse

natuurontwikkelingsgebieden.

TYPISCHE SOORTEN EN PLANTENGEMEENSCHAPPEN. Van de 10 typische K-soorten (alle vaatplanten) is Fijn goudscherm bedreigd en zijn drie soorten kwetsbaar. Artikel 17-S&F (typische soorten) wordt als matig ongunstig beoordeeld. Van de plantengemeenschappen zijn twee kenmerkende begroeiingen van subtype B bedreigd, het Sagino maritimae-Cochlearietum danicae en het Centaurio-Saginetum trifolietosum fragiferi. Deze typen zijn afgenomen als gevolg van de afsluitingen van de Zuiderzee en de Zeeuwse en Zuid-Hollandse zeegaten.

2. Bepaling van de FRA

Ondanks de regionaal licht negatieve trend in oppervlakte in de periode 1970-1994 wordt de landelijke trend als stabiel beoordeeld. De actuele waarde geldt als schatting voor de 1994-waarde en wordt als voldoende beschouwd, mede dankzij de overwegend gunstige status van typische K-soorten

(categorie 1B1). 3. FRA-waarde 23 km2

Favourable Reference Range (FRR)

4. Voldoet de 1994 waarde voor het waarborgen van een duurzaam voortbestaan van het habitattype?

Ja

Argumentatie:

GEOGRAFISCHE SPREIDING EN REALISATIE FRA. Sinds de laatste afsluitingen van grote zeearmen (circa 9170) is de verspreiding van het habitattype stabiel. Met de huidige verspreiding zijn zo goed als alle potentiële 10x10 kilometerhokken afgedekt. Bovendien is binnen de huidige range de geografische spreiding alsmede de FRA goed te behouden. Het type staat weliswaar onder druk in delen van Zuidwest-Nederland, maar vooralsnog uit zich dit niet in een afname van de verspreiding aldaar. De actuele range bedraagt 68 hokken van 10x10 km.

5. Bepaling van de FRR

Gezien de stabiele trend en mogelijkheid de geografische variatie te behouden, geldt als FRR de 1994- situatie. Hiervoor wordt de actuele waarde aangehouden.

6. FRR-waarde (incl. opvulling) 6.800 km2

Extra vragen

7. Wat moet er in Nederland gebeuren om deze FRR en FRA te bereiken of te behouden? Voor het behoud van de FRA en de FRR is aandacht nodig voor de oppervlakte en verspreiding van het habitattype in Zuidwest-Nederland. Het is gebleken binnen Plan Tureluur dat natuurontwikkeling hier relatief eenvoudig tot grote oppervlakten van subtype A kan leiden, maar het moet nog blijken hoe duurzaam deze voorkomens zijn. Voor behoud van de FRR is het daarnaast van belang aandacht te houden voor de weinige (binnendijkse) voorkomens van het type langs de Hollandse vastelandskust. Daarnaast is aandacht nodig voor twee punten die te maken hebben met de kwaliteit van het habitattype. Ten eerste betreft dit het voldoende voorkomen van subtype B, dat altijd slechts in geringe oppervlakte bijdroeg aan de totale oppervlakte. Daarnaast is het voor het goed functioneren van kwelders (= subtype A + H1330A) nodig dat verschillende kwelderzones in verschillende

verhoudingen aanwezig zijn (Dijkema et al. 2005), waarbij de precieze getallen per locatie verschillen, afhankelijk van historische peiljaren. Momenteel verkeren de kwelders in Zuidwest-Nederland voor dit onderdeel van de kwaliteit niet in een gunstige staat.

8. Is bekend of het type gevoelig is voor klimaatsverandering?

Het type is erg gevoelig voor een (te) sterke stijging van de zeespiegel, aangezien dit niet door opslibbing kan worden gecompenseerd (in tegenstelling tot H1330; o.a. Dijkema 1992). Gevolgen zijn erosie en een achteruitgang van de oppervlakte van het habitattype.

Literatuur

Dijkema, K.S. (1992). Sea level rise and management of salt marshes. Wadden Sea Newsletter 1992(2): 7-10.

Dijkema, K.S., D.J. de Jong, M.J. Vreeken-Buijs & W.E. van Duin (2005). Kwelders en schorren in de Kaderrichtlijn Water. Ontwikkeling van Potentiële Referenties en van Potentiële Goede Ecologische Toestanden. Rapport RIKZ 2005/20, Rijkswaterstaat Middelburg, Delft /Alterra, Texel.

Dijkema, K.S., A. Nicolai, J. Frankes, H. Jongerius, H. Keegstra & J. Zwierstra (2007). Monitoring en beheer van de kwelderwerken in Friesland en Groningen 1960 – 2006. Jaarverslag voor de Stuurgroep Kwelderwerken. aug. 2006 – juli 2007. rapport. Wageningen-IMARES, Texel.

H1320 Slijkgrasvelden

John Janssen

Favourable Reference Area (FRA)

1. Voldoet de 1994 waarde voor het waarborgen van een duurzaam voortbestaan van de ecologische variatie van het habitattype EN de typische soorten van het habitattype? Ja

Argumentatie:

TREND. Door de aanplant en vervolgens uitbreiding van Engels slijkgras (sinds de jaren 1920) is de oppervlakte van het habitattype in de loop van de 20ste eeuw sterk uitgebreid en de laatste decennia min of meer stabiel. De goede vorm van Slijkgrasvelden (met Klein slijkgras) is in dezelfde eeuw overal vervangen door de matige vorm (met Engels slijkgras). Het type kwam tot de jaren 1930 niet voor in het Waddengebied, maar beslaat daar inmiddels ongeveer eenzelfde oppervlakte als in het Deltagebied. Volgens de habitatkaarten is momenteel in ons land circa 747 ha van het habitattype aanwezig.

STRUCTUUR EN FUNCTIE. De variatie binnen het habitattype is uiterst gering: slechts twee associaties worden tot het habitattype gerekend, Het Spartinetum maritimae (als goede vorm), en de associatie Spartinetum townsendii ( als matige vorm), waarbij de eerste al enkele decennia niet meer voorkomt in ons land. Artikel 17-S&F (excl. typische soorten) wordt als gunstig beoordeeld.

TYPISCHE SOORTEN EN PLANTENGEMEENSCHAPPEN. Van de twee associaties geldt het Spartinetum maritimae als uitgestorven. Het bij die associatie horende Klein slijkgras is eveneens uitgestorven. Artikel 17-S&F (typische soorten) wordt daarom niet als gundtig maar als matig ongunstig beoordeeld. 2. Bepaling van de FRA

De trend in de laatste decennia is stabiel, de structuur & functie-kenmerken zijn op orde. Het

uitgestorven Klein slijkgras zal niet vanzelf terugkeren bij uitbreiding van dit habitattype (zie vraag 7). Dit leidt tot categorie 1A2, waarbij de 1994-situatie als FRA wordt aangehouden. De beste schatting hiervan is de actuele situatie.

3. FRA-waarde 7,5 km2

Favourable Reference Range (FRR)

4. Voldoet de 1994 waarde voor het waarborgen van een duurzaam voortbestaan van het habitattype?

Ja

Argumentatie:

GEOGRAFISCHE SPREIDING EN REALISATIE FRA. Het verspreidingsgebied van het type is in de loop van de 20ste eeuw sterk uitgebreid (toename geografische spreiding) en de laatste decennia stabiel. Het is voldoende voor behoud van de FRA. De actuele range bedraagt 56 hokken van 10x10 km. 5. Bepaling van de FRR

Gezien de stabiele trend en mogelijkheid de geografische variatie te behouden, geldt de 1994-situatie als FRR. Hiervoor wordt de actuele waarde aangehouden.

6. FRR-waarde (incl. opvulling) 5.600 km2

Extra vragen

7. Wat moet er in Nederland gebeuren om deze FRR en FRA te bereiken of te behouden? Voor behoud van de huidige verspreiding en oppervlakte van het habitattype is niets doen momenteel voldoende. De belangrijkste uitdaging is de herontwikkeling van velden van Klein slijkgras, die kunnen voorkomen in slibrijke kustgebieden met zoet-zout overgangen, waar geen of nauwelijks concurrentie van Engels slijkgras optreedt. De beste kansen hiervoor liggen in de combinatie met estuariene overgangen van habitattype 1130.

8. Is bekend of het type gevoelig is voor klimaatsverandering?

Het type is mogelijk gevoelig voor een (te) sterke stijging van de zeespiegel, als gevolg van klimaatverandering, indien hierdoor sterke erosie optreedt.

Literatuur

Dijkema, K.S., D.J. de Jong, M.J. Vreeken-Buijs & W.E. van Duin (2005). Kwelders en schorren in de Kaderrichtlijn Water. Ontwikkeling van Potentiële Referenties en van Potentiële Goede Ecologische Toestanden. Rapport RIKZ 2005/20, Rijkswaterstaat Middelburg, Delft /Alterra, Texel.