• No results found

2FIG 16 GEOMORFOLOGISCHE KAART VAN NEDERLAND

GRONDWATERTRAPPEN O.B.V BODEMKAART 1:10

2

tualisaties gemaakt naar een schaal 1:10.000, waar meer gedetailleerde informatie uit te herleiden is (figuur 23). Echter, een groot deel van de grondwatertrappen- kaarten is verouderd. Sinds het verschijnen van de verschillende kaartbladen van de bodemkaart van Nederland zijn vrijwel overal in ons land de grondwaterstan- den gedaald.

Geactualiseerde grondwatertrappen

Op basis van de bodem(detail)kartering (patrooninformatie) heeft J. van der Gaast et al. (2006) van Alterra een exercitie uitgevoerd om GHG- en GLG-kaarten te ac- tualiseren. Dit is gebeurd door SWAP-modellen te maken, waarmee het grondwa- terstandsverloop kan worden berekend. De belangrijkste input voor de SWAP-mo- dellen betrof actuele informatie zoals neerslag, verdamping, drainageweerstand en bodemberging. Zie verder: http://www.wur.nl/nl/Expertises-Dienstverlening/ Onderzoeksinstituten/Environmental-Research/Faciliteiten-Producten/Soft-

ware-en-modellen/Grondwaterdynamiek/Overzicht-methoden.htm.

De betekenis van de codering van de grondwatertrappen en de bijbehorende grond- waterstanden is terug te vinden op http://landschapsleutel.wur.nl, onder ‘Naslag’ in de Handleiding bodemgeografisch onderzoek, tabel A-12 op pagina A-66.

GVG: De Gemiddelde VoorjaarsGrondwaterstand is bepalend voor de grondwater-

stand in het voorjaar en indirect ook voor zuurstofvoorziening aan het begin van het groeiseizoen. Een hoge GVG kan essentieel zijn voor bepaalde vegetatie, omdat de wortelzone dan bijvoorbeeld gebufferd kan worden door het grondwater.

GHG: Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand, gemeten in de winter. Valt buiten het

groeiseizoen en is daarom met name bepalend voor het watersysteem. Een hoge GHG is essentieel voor schrale systemen in inundatievlakten. De hoge GHG voor- komt immers dat voedselrijk beekwater in de bodem kan doordringen.

GLG: De Gemiddeld Laagste Grondwaterstand wordt gebruikt om binnen natte

standplaatsen (standplaatsen met GVG rond maaiveld) onderscheid te maken tus- sen permanent en periodiek natte systemen. Let hierbij op de periode in het jaar waarop deze laagste grondwaterstand wordt bereikt. Ook wordt de GLG gebruikt om op regionaal schaalniveau de drainagebasis te herleiden. De GLG ligt immers vaak onder het drainageniveau van watergangen.

Commissie Onderzoek Landbouwwaterhuishouding Nederland (COLN)

In de periode 1952-1955 is door de Commissie Onderzoek Landbouwwaterhuis- houding Nederland (COLN) onderzoek uitgevoerd naar de landbouwwaterhuis- houding in Nederland. Jansen et al. (2003) geven een overzicht van het werk van de commissie COLN. Daarbij is op een zeer groot aantal locaties op min of meer vaste dagen de grondwaterstand gemeten. Uit de metingen zijn kaarten samengesteld met de winter- en zomergrondwaterstanden. NB. Dit zijn niet de GHG en GLG zoals in de bodemkaart opgenomen. De metingen en kaarten geven een goed beeld van de waterhuishouding in de periode voorafgaande aan de grootschalige waterhuishoudkundige ingrepen in het landschap. Naast het meer algemene hoofdrapport zijn er ook regionale achtergrondboekjes die veel infor- matie geven.

Zie ook: http://www.wur.nl/nl/product/Historische-grondwaterstanden-1.htm. Regionale grondwatermodellen waterschappen en het Nederlands Hydrologisch Instrumentarium

Veelal heeft elk waterschap, of enkele waterschappen gezamenlijk, een regionaal grondwatermodel. Via waterschappen kunnen dus gegevens aangevraagd worden zoals GXG-kaarten en kwelkaarten.

Op http://www.nhi.nu worden data van regionale modellen ontsloten. Uitkom-

sten kunnen geüpload worden naar het NHI. Vervolgens wordt via dit model een Nederland breed model gemaakt. Uitkomsten daarvan kunnen weer gedownload worden. Het succes van deze site staat of valt met de accuraatheid van het uploa- den van gegevens. Doordat dit geen prioriteit heeft bij de waterschappen is er over het algemeen twijfel over de accuraatheid en actualiteit van de uitkomsten. Voor het genereren van een eerste indruk onder tijdsdruk kan het NHI goed ge- bruikt worden. Maar het direct aanvragen van data bij het waterschap heeft mo- menteel nog de voorkeur.

NB. De berekende GXG’s zijn benaderingen met een grove resolutie. Zeker in gebieden met

veen- en keileemlagen, waar bijvoorbeeld schijnspiegels ontstaan, dient een model met terughoudendheid gebruikt te worden. Gebruikt u een model, verifieer gegevens dan altijd met gegevens uit peilbuizen.

2

Gewenste Grondwatersituatie Natuur: bepaling van de optimale grondwatersituatie op provinciale schaal

Voor de provincie Noord Brabant is een methode ontwikkeld om op provinciale schaal de optimale grondwatersituatie voor de sector natuur te bepalen (Runhaar et al., 1998). Deze methode is ontwikkeld door het Centrum voor Milieukunde Leiden (CML) en het TNO-Instituut voor Grondwater en Geo-energie (CML/TNO-methode). Hierbij is gebruik gemaakt van historische gegevens en van bodempatronen om een beeld te krijgen van de vroegere grondwatersituatie.

Een belangrijk verschil met een benadering waarbij de gewenste grondwatersi- tuatie wordt afgeleid uit natuurdoeltypen is dat rekening wordt gehouden met specifieke (historische) kenmerken.

Voor de bepaling van de voor natuur optimale grondwatersituatie is gebruik ge- maakt van een historische referentie. Daartoe is een reconstructie gemaakt van de hydrologische omstandigheden zoals die naar schatting in de periode 1850-1950 heersten. Omdat bodemkenmerken slechts langzaam veranderen, geeft de opeen- volging van bodemtypen veel informatie over de vroegere hydrologische omstan- digheden; de bodem is als het ware het ‘geheugen’ van het landschap. De refe- rentie grondwatersituatie is weergegeven in termen van grondwaterstanden en kwelpatronen. In het programma Waternood terrestrisch 3.0.2. is dit opgenomen in een module. Hiermee kan voor elk bodemtype de omstandigheden waaronder deze is gevormd worden opgezocht. Zie ook 5.10.2.

Onder natuurlijke omstandigheden bestaat er een nauwe relatie tussen bodem- type, hydrologie en vegetatie:

• Haarpodzol, infiltratie van regenwater, droge voedselarme en zure omstandig- heden.

• Veldpodzol, infiltratie in terreindepressie of op zandgronden met een minder doorlatende ondergrond, natte, zure omstandigheden

• Gooreerdgronden, overgang naar beekdal of depressies, periodiek lokale kwel, natte zure tot zwak zure omstandigheden.

• Beekeerdgrond, een bodemtype dat het best ontwikkeld is op plaatsen met diepe kwel. Aanvoer basenrijk grondwater zorgt voor continu gebufferde zwak zure tot neutrale omstandigheden.

Informatie

Gaast, J.W.J. van der; Massop, H.T.L.; Vroon, H.R.J.; Staritsky, I.G. (2006). Hydrolo- gie op basis van karteerbare kenmerken. Alterra, Wageningen. Alterra-rapport 1339.

Jansen, P.C., M. Knotters, D.J. Brus & J.B.F. van der Horst (2003). Reconstructie van historische grondwaterstandskarakteristieken met grondwaterstanden geme- ten in de periode 1952-1955. Alterra, Wageningen, http://edepot.wur.nl/17588. Runhaar, J.; Ek, van R.; Klijn, F.; Ruijtenberg, R.E.; Stuurman, R.J. (1998). Gewenste

Grondwatersituatie Natuur: bepaling van de optimale grondwatersituatie op provinciale schaal. Landschap nr. 181 1998 15/4.

http://www.wageningenur.nl/nl/Publicatie-details. htm?publicationId=publication-way-333438373431 http://www.wur.nl/nl/product/Historische-grondwaterstanden-1.htm 5.6.2 Grondwaterdynamiek op standplaatsniveau Relevant voor: • beekherstelprojecten;

• hydrologisch herstel beekdalnatuur; • waterbergingsprojecten.

Kern

In deze fase wordt gedetailleerde informatie verzameld over het grondwaterre- gime door uitvoeren van veldwaarnemingen en puntmetingen op een of meerdere tijdstippen. De resultaten van de puntmetingen worden vertaald in een ruimtelijk beeld (via isohypsenkaarten) en in een tijdsverloop (via tijdreeksanalyse).

Deze informatie leert u veel over het functioneren van de hydrologie in de ondergrond. Mogelijke verdrogingsoorzaken worden duidelijk. U kunt nu ook bepalen waar u (extra) peilbuizen wilt plaatsen voor meer inzicht of als nulre- ferentie.

Vragen

• Wat zijn de plekken waar het grondwater dicht aan het maaiveld komt? • Waar is sprake van infiltratie, waar van kwel en waar verschilt dit gedurende

het jaar?

2