• No results found

GODSDIENST, ONDERWIJS, HANDEL EN SCHEEPVAART

Godsdienst. De I. S. huldigt het beginsel van godsdienstvrijheid (art. 173), d. w. z. niemand wordt gedwongen een bepaalden godsdienst aan te nemen, ieder mag gelooven, wat hij wil en op de wijze, zooals hij wil, mits niet in strijd handelende met de algemeene verorde-ningen op het strafrecht. Daarom is er toezicht van de regeering op de godsdienstoefeningen (art. 174).

Dit artikel onderscheidt de openbare godsdienstoefeningen in die, welke binnen en die welke buiten gebouwen of besloten plaat-sen gehouden worden. Eerstgenoemde zijn zonder voorbehoud toegelaten, mits zij de openbare orde niet verstoren, voor laatst-genoemde is steeds voorafgaand verlof van het bestuur noodig (dus voor godsdienstige optochten, processies, enz.).

De menschen, die hetzelfde geloof belijden, sluiten zich vanzelf bij elkander aan om gemeenschappelijke godsdienstoefeningen te houden. Zij kunnen daartoe eene groote georganiseerde vereeni-ging vormen, zooals de Roomsen-Katholieken. De I. S. spreekt in dit geval van een kerkgenootschap (art. 176). Kleinere groepen zijn dan meestal vereenigd tot gemeenten; het kan echter ook zijn, dat gelijkdenkenden geen behoefte gevoelen, zulk eene organisatie te stichten, daarom spreekt de I. S. in art. 175 in het algemeen van godsdienstige gezindheden. Dit artikel draagt geheel ten over-vloede aan den G. G. op, te zorgen, dat alle godsdienstige gezind-heden zich houden aan de voorschriften der algemeene verorde-ningen.

De Mohamedanen hebben zich niet tot een Kerkgenootschap ver-eenigd; zooals we weten, hebben zij ook geen eigenlijke priesters.

De I. S. gebruikt echter in art. 178 dien naam wel en zegt, dat de zg. Mohamedaansche priesters onder het oppertoezicht staan van vorsten, regenten en hoofden, die er in de eerste plaats voor hebben te zorgen, dat die priesters de in N. I. geldende wettelijke bepalingen niet overtreden.

In de Gouvernementslanden van Java en Madoera staan de zg. Mohamedaansche priesters dus onder toezicht van den re-gent, waarmee ook de misigit en alles, wat daarmee in ver-band staat, speciaal de misigitkas onder zijn beheer is ge-bracht. Zulk eene moskeekas moet beschouwd worden als eene stichting, dus als eene rechtspersoon, de inhoud dient voor onderhoud van de moskee, het moskeepersoneel en de armen.

De gelden worden geheven bij huwelijken en echtscheidingen^

terwijl meestal ook een deel van de beide godsdienstige be-lastingen, dzakat en pitrah in deze kassen worden gestort.

166

naar Mekka

Over deze beide belastingen handelt eene circulaire van den lsten Gouv. Secretaris van 28 Februari 1905 No. 873 (Bbl.

6200).

Toezicht bij slui- Voor de Qouvernementslanden op J. en M. heeft de regeling van ting en ontbinding de bevoegdheid tot het sluiten van huwelijken tusschen Moha-van huwelijken. medanen, tot het kennisnemen van verstootingen (talaq) en tot

het herroepen van verstootingen (roedjoe') plaats gehad bij ordon-nantie in Stb. 1929—348. Uitvoeringsvoorschriften in Bbl. 6057 en

12326.

Toezicht op het Bij Stb. 1925—219 (de zg. „Goeroe-Ordonnantie 1925") is dit ond1 r °H d S d i e n S t~ t o e z'C n t opnieuw geregeld voor de Gouvernementslanden van J. en

J ' M. Sedert is deze regeling van toepassing verklaard op een groot gedeelte der Buitengewesten.

Eene vergunning tot het mogen geven van dit onderwijs is niet meer noodig, de godsdienstleeraren zijn alleen verplicht, schrifte-lijk mededeeling te doen van hun voornemen om dit onderwijs te geven, op J. en M. aan den regent, in de Buitengewesten aan een door het H. v. Gew. B aangewezen Ini. bestuursambtenaar. Van bestuurswege wordt dan alleen toezicht op dit onderwijs gehouden in het belang der openbare orde.

Pelgrimstochten Vroeger had men verschillende belemmerende bepalingen, die ten doel hadden, het aantal deelnemers aan den pelgrimstocht naar Mekka te beperken, omdat de hadji's, die dikwijls niet verder waren geweest dan Singapore, onder de Inlandsche bevolking in een reuk van heiligheid stonden en hiervan dikwijls ten nadeele van de desalieden misbruik maakten. Deze belemmerende voor-schriften zijn in 1902 vervallen als strijdig met de godsdienst-vrijheid. Daarentegen moedigt de Regeering den Mekkagang ook heelemaal niet aan; pelgrims, die in Arabië bv. in moeilijkheden zijn geraakt, kunnen in geen enkel opzicht aanspraak maken op finan-cieele steun van het Gouvernement van N. I. (Bbl. 7469).

Wettelijke regeling van den Mekkagang is thans te vinden in Stb. 1927—508, jo. 1930—886. Zie ook Bbl. 7130 en 11719.

Deze regeling komt op het volgende neer.

De Nederlandsche onderdanen, behoorende tot de eigenlijk gezegde Inlanders, die den pelgrimstocht willen ondernemen, moeten zich bij den Regent van een Mekkapas voorzien. Voor die pas wordt verleend, doet de Regent onderzoeken of er be-zwaren bestaan tegen het verlaten hunner woonplaats, bv. of zij hun gezin in behoeftige omstandigheden achterlaten, of zij ter beschikking der Justitie moeten worden gesteld, enz.

Bij vertrek uit N. I. moet de pelgrim zijn pas laten viseeren door den havenmeester; bij aankomst te Djeddah biedt hij die aan op het Nederlandsche consulaat tot het doen afnemen van de daaraan gehechte strook, die voor controle bewaard wordt.

Bij terugkeer te Djeddah moet de pas door den consul worden geviseerd.

In N. I. teruggekeerd, biedt hij den pas door tusschenkomst van het dorpshoofd zijner woonplaats aan het onderdistricts-hoofd aan, die van den terugkeer daarop aanteekening houdt en hem daarop aan den hadji teruggeeft.

Van een en ander houdt de regent aanteekening in een re-gister. Door dit passenstelsel kan gecontroleerd worden, wie

naar Mekka gegaan zijn en wie daarvan teruggekeerd zijn.

De pas, van bovenstaande aanteekening voorzien, strekt den hadji tot bewijs, dat hij werkelijk den tocht heeft volbracht.

Bovenstaande formaliteiten zijn verplichtend gesteld op straffe van geldboete.

De pas wordt geschreven op een zegel van f 5 (art. 45: c Zegelordonnantie).

De regeering heeft verschillende maatregelen genomen in het belang der Mekkagangers. In 1871 werd een Nederlandsch consulaat te Djeddah gevestigd, in 1872 werd het toezicht op de transportschepen geregeld. Bij Stb. 1922—698, gew. in Stbb. 1923^-15 en 597, 1924—529, 1927—286, de zg. „Pelgrims-ordonnantie 1922" zijn uitvoerige bepalingen vastgesteld voor het vervoer van pelgrims naar Djeddah en omgekeerd. Zoo-wel op schepen als op reizigers en bemanning is een streng toezicht voorgeschreven, verder ook op het eten, de verblijf-plaats aan boord, de geneeskundige behandeling op het schip, enz.

Als havens, waaruit de pelgrimsschepen alleen mogen ver-trekken, zijn aangewezen: Makasser, Soerabaia, Tandjong-priok, Emmahaven, Palembang en Sabang.

Bemoeiing van de Omdat de aanwezigheid van Christelijke godsdienstleeraren, regeering met den geestelijken en zendelingen en vooral hunne pogingen om een dienste j g Mohamedaansch volk tot den Christelijken godsdienst te he-art 177 I S keeren, licht aanleiding kunnen geven tot uitingen van

godsdienst-haat, schrijft art. 177 I. S. voor, dat deze personen hun dienstwerk in een bepaald gedeelte van N. I. alleen mogen uitoefenen, indien zij voorzien zijn van eene door of namens den G. G. te verleenen bijzondere toelating.

Blijkt later, dat een eenmaal verleende toelating schadelijk werkt, of de voorwaarden daarvan niet worden opgevolgd, dan kan zij weer worden ingetrokken.

Onderwijs. Over het onderwijs vinden we slechts enkele bepalingen in het artt. 179 t/m 182. Xde hoofdstuk der I. S. Het openbaar onderwijs wordt

aanbe-volen in de aanhoudende zorg van de regeering, maar het Euro-peesch onderwijs is vrij, d. w. z. ieder mag onderwijs geven be-houdens het toezicht der regeering op bekwaamheid en zedelijk-heid. Men vindt dan ook naast de Gouvernements scholen vele particuliere inrichtingen, die, als ze aan bepaalde voorwaarden vol-doen, subsidie van het gouvernement kunnen krijgen (artt. 179 en 180).

Alleen met betrekking tot het Europeesch onderwijs wordt in art. 181 voorgeschreven, dat overal, waar de behoefte der Euro-peesche bevolking dit vordert en de omstandigheden dit toelaten, voldoende lager onderwijs moet worden gegeven; t. a. v. de In-landsche bevolking wordt in art. 182 alleen den G. G. als eene plicht opgedragen, voor de oprichting van Inlandsche scholen te zorgen.

Volgens het thans geldende systeem wordt het onderwijs verdeeld in:

A. Algemeen vormend onderwijs, B. Vakonderwijs,

C. Hooger Onderwijs.

Tot A. behooren:

I. het Voorbereidend onderwijs, d.z. de fröbelscholen en voorklassen,

168

II. het Lager Onderwijs, III. het Mulo-onderwijs,

IV. het Middelbaar en Voorbereidend Hooger Onderwijs.

Tot groep B. behooren de inrichtingen voor:

I. Nijverheidsonderwijs,

II. Opleiding van Onderwijskrachten, III. Opleiding voor den Handel,

IV. Opleiding voor Landbouw, Boschbouw en Veeteelt, V. Opleiding voor Bestuurs-en Administratieve functies, VI. Opleiding van Medisch personeel,

VII. Opleiding voor de Zeevaart,

VIII. Opleiding voor vrouwelijke beroepen,

IX. Dienstscholen, zooals de Politieschool en de Bestuurs-school.

Tot groep C. behooren de Technische, de Medische en de Reciftshoogeschool.

De inrichtingen van groepen A. en B. worden weer ver-deeld in twee soorten, al naarmate het Nederlandsen, dan wel eene inheemsche taal voertaal is.

In 1918 is ingesteld de Onderwijsraad, die den Directeur van O. en E. van advies moet dienen omtrent vraagstukken van technisch-onderwijskundigen en opvoedkundigen aard.

Handel en Scheep- Ingevolge art. 183 I. S. moeten de tarieven voor in-, uit- en vanta-en'uTt voer- d o o r v o e r r e c n t e n biJ de wet worden vastgesteld, alleen in drin-rechten. " ge nde omstandigheden kunnen die tarieven tijdelijk bij ordon-artt. 183 en 184. n a ntie worden gewijzigd onder nadere bekrachtiging bij de wet.

Deze tarieven (alleen van in- en uitvoer; op doorvoer worden geen rechten geheven), zijn het laatst vastgesteld bij de wet van 1872

(Stb. 1873—35), opnieuw afgekondigd in Stb. 1924—341. Deze wet wordt genoemd Indische Tariefwet.

Aan den O. G. wordt de bevoegdheid gegeven, voor bepaalde gedeelten der Buitengewesten uitvoerrechten te doen heffen van andere goederen dan in de Tariefwet worden genoemd.

We vinden deze regeling in Stb. 1910—628, sedert herhaalde-lijk gewijzigd.

Voor 1872 had N. I. het protectionistische of beschermende stelsel, teneinde handel en scheepvaart van Nederland te bevoor-deelen boven die van andere volken. Men hief zg. differentieele rechten, d. w. z. verschillende naarmate de belaste goederen af-komstig waren uit of bestemd voor een vreemd land dan wel Ne-derland, of naargelang ze gelost werden uit of geladen in vreemde schepen dan wel Nederlandsche.

Na 1872 heeft N. I. evenals Nederland het zg. vrijhandelsysteem aangenomen, dat ook door Engeland gehuldigd wordt.

Havens. Ingevolge art. 184 I. S. zijn de havens van N. I., die geopend zijn voor den algemeenen handel, toegankelijk voor alle schepen van bevriende natiën, d. w. z. waarmee wij niet op voet van oorlog staan, behoudens de naleving der algemeene en plaatselijke ver-ordeningen.

Dit laatste spreekt vanzelf: hier wordt vooral gedacht aan de verordeningen betreffende havens en reeden, uitklaring, uit- en invoer.

De tweede alinea van art. 184 I. S. zegt, dat in alle andere ha-vens de schepen onder hetzelfde voorbehoud worden toegelaten, voorzoover zulks is overeen te brengen met de verordeningen op dé kustvaart en de heffing van in- en uitvoerrechten.

Onder kustvaart wordt verstaan het te water vervoeren van handelsgoederen, ingeladen in eene in het rechtstreeks be-stuurde gebied gelegen haven naar eene andere in dat gebied gelegen haven en het lossen van die goederen in laatstbedoel-de haven.

Nederlandsche en in N. I. thuisbehoorende schepen mogen kustvaart uitoefenen tusschen alle havens van N. I., terwijl vreemde schepen van bevriende mogendheden, voorzoover niet uitdrukkelijk anders is bepaald, ook kustvaart mogen uitoe-fenen tusschen de voor den algemeenen handel geopende ha-vens.

Het uitoefenen van kustvaart met daartoe niet gerechtigde schepen is strafbaar, de gezagvoerder van het schip kan be-boet worden met ten hoogste ƒ 10.000. De be-boete is verhaal-baar op schip en lading, transactie is toegelaten.

De ambtenaren^ voor in- en uitvoerrechten en de haven-meesters zijn mede verplicht te zorgen voor de naleving der kustvaartbepalingen. (Stb. 1912—479).

Welke havens voor den algemeenen handel zijn geopend, vinden we in art. 1 van Stb. 1882—240, sedert herhaaldelijk gewijzigd.

Deze havens worden onderscheiden in:

a. havens, die geopend zijn voor den algemeenen in- en uitvoer, b. havens, die geopend zijn voor beperkten in- en algemeenen

uitvoer.

In laatstbedoelde havens is de invoer van buitenlandsche, aan invoerrechten onderworpen goederen slechts geoorloofd door middel van Inlandsche, in N. I. thuisbehoorende schepen.

V r a g e n .

1. Wat is geloofsvrijheid, wat godsdienstvrijheid?

2. In hoeverre wordt in N. I. toezicht uitgeoefend op de ver-vulling van godsdienstplichten?

3. Hoe wordt overheidstoezicht uitgeoefend op het sluiten en ont-binden van huwelijken tusschen Mohamedanen en op het geven van Mohamedaansch godsdienstonderwijs?

4. Op welke wijze is deelneming aan den hadzj geregeld?

5. Wordt ook toezicht gehouden op de uitoefening van den Christelijken godsdienst?

6. Hoe wordt het onderwijs in N. I. ingedeeld?

7. Waarom worden in N. I. de tarieven van in-en uitvoerrechten bij de wet geregeld?

9. Wat is kustvaart?

10. Hoe worden de havens van N. I. verdeeld?