• No results found

4. Ouder-kindvrijstelling

4.2 Gewone verhoogde vrijstelling: €26.040,-

4.2.1 Parlementaire geschiedenis

De eenmalig verhoogde vrijstelling van €26.040,- vindt haar oorsprong in de eenmalig verhoogde vrijstelling voor een schenking van ouders aan kinderen in het jaar van het huwelijk van het kind. Deze vrijstelling is in 1917 ingevoerd.106 Het doel van deze vrijstelling was dat ouders aan hun kind in het jaar van het huwelijk belastingvrij een huwelijksuitzet konden geven.107 De vrijstelling bedroeg in die tijd tienduizend gulden.108

In de Successiewet 1956 is deze vrijstelling overgenomen.109 Vanaf 1981 is de vrijstelling echter niet meer gebonden aan het huwelijk. Niet iedereen trouwde meer in die tijd en bij andere gelegenheden, zoals bij het kopen van een huis of bij de start van een onderneming, moest men de verhoogde vrijstelling ook kunnen gebruiken.110 Vanaf 1981 is er wel een leeftijdgrens aan de ontvangende kinderen gesteld.

De eenmalig verhoogde vrijstelling gold alleen nog voor schenkingen aan kinderen tussen 18 en 35 jaar.111 De periode tussen 18 en 35 jaar is een dure periode voor de kinderen en de wetgever wilde mogelijk maken voor ouders om de kinderen in deze periode eenmalig extra financiële hulp te bieden.112 De leeftijdsgrens van 35 jaar is nooit onderbouwd.113 Vermoedelijk is voor deze leeftijdsgrens gekozen, omdat de inkomstenbelasting een leeftijdsgrens hanteerde van 35 jaar voor de vraag wanneer een belastingplichtige geacht wordt om een zelfstandige huishouding te voeren.114

106 Van Vijfeijken, WPNR 2017/7165, p. 3; Wet van 20 januari 1917, Stb. 189.

107 Handelingen II 1915-1916, 7 juli 1916, p. 2430-2431.

108 Wet van 20 januari 1917, Stb. 189.

109 Wet van 28 juni 1956, Stb. 362.

110 Handelingen II 1979-1980, 10 september 1980, p. 6244.

111 Stb. 1980, 686.

112 Van Vijfeijken, WPNR 2017/7165, p. 3.

113 Kamerstukken II 1980-1981, 16016, nr. 29.

114 Kamerstukken II 1980-1981, 16016, nr. 3, p. 8. De leeftijdsgrens van 35 jaar werd in de inkomstenbelasting gehanteerd voor de bepaling van de belastingvrije som in de inkomstenbelasting. Als een belastingplichtige ongehuwd was en ouder dan 35 jaar werd hij of zij geacht een zelfstandig huishouden te voeren. De uitgaven van deze groep personen is vaak hoger dan gehuwden of personen die geen eigen huishouden hebben. Om hen tegemoet te komen was de belastingvrije som voor deze groep personen hoger dan voor gehuwden of personen zonder eigen huishouden. Stb. 1972, 613; Kamerstukken II 1972, 11879, nr. 7, p. 20. Vanaf 1984 werd de bepaling van de belastingvrije som niet meer gebaseerd op de leeftijd van de ongehuwde belastingplichtige, maar op de woonsituatie waarin hij of zij zat (bijvoorbeeld nog bij ouders wonend, samenwonend of in een studentenhuis wonend). Kamerstukken II 1972, 1983-1984, nr. 3, p. 10-11.

23

Per 1 januari 2013 is de maximale leeftijd van het kind waaraan ouders de vrijgestelde schenking mogen doen verhoogd van 35 naar 40 jaar.115 Met deze verhoging wilde de wetgever ouders extra ruimte te geven om deze schenking te doen.116

4.2.2 Verhoging leeftijdsgrens

In 2012 stelde de wetgever een verhoging van de leeftijdsgrens van 35 naar 40 jaar voor.117 Deze verhoging gold ook voor de vrijstelling voor schenkingen van ouders aan kinderen ten behoeve een dure studie of een eigen woning. Als algemene reden voor het verhogen van de leeftijdsgrens van deze vrijstellingen werd slechts gegeven dat de ouders extra ruimte hadden om een verhoogde schenking aan kinderen te doen.118 De verhoging is echter vooral gericht op het verruimen van de mogelijkheden tot financiering van de eigen woning en op de bevordering van de doorstroom van de woningmarkt.119 Deze verhoging van de leeftijdsgrens is dus gericht op de schenking ten behoeve van de eigen woning, maar is ook gaan gelden voor de algemene verhoogde vrijstelling van artikel 33 onder 5 sub a SW 1956.120 Een fundamentele discussie over de verruiming van de leeftijdsgrens heeft destijds niet plaatsgevonden en Van Vijfeijken stelt in haar artikel dan ook terecht de vraag waarom we überhaupt nog een

leeftijdsgrens zouden hanteren.121 Deze vraag is in 2017 ook gesteld aan de staatssecretaris van Financiën.122 Hierop heeft hij geantwoord dat het vervallen van de leeftijdsgrens betekent dat de

schenking kan worden uitgesteld tot het moment van bijna overlijden. Dit is mogelijk, aangezien artikel 12 SW 1956 op de verhoogde schenking niet van toepassing is. Artikel 12 SW 1956 bepaalt dat

schenkingen binnen 180 dagen voor het overlijden tot de nalatenschap worden gerekend en dus niet als schenking worden gezien.123 Dit artikel is echter niet van toepassing op de eenmalig verhoogde

schenking, waardoor een ouder op zijn/haar sterfbed aan een kind van 40 jaar of jonger belastingvrij een schenking van €26.040,- kan doen. Het loslaten van de leeftijdsgrens zal volgens de staatssecretaris een grote budgettaire derving opleveren.124 Dit is een begrijpelijke reden, omdat anders ouders op het

sterfbed aan een kind altijd een belastingvrije schenking kunnen doen van €26,040,-125, waardoor men

115 Stb. 2012, 669.

116 Handelingen II 2012-2013, 15 november 2012, 23-14-91.

117 Kamerstukken II 2012-2013, 33404, nr. 13.

118 Handelingen II 2012-2013, 15 november 2012, 23-14-91.

119 Kamerstukken II 2012-2013, 33404, nr. 13; Handelingen II 2012-2013, 9 november 2012, p. 23-14-90, 91, 102, 112.

120 Destijds zaten de sub a en c nog verwerkt in de algemene tekst van artikel 33 onder 5 SW 1956. De strekking van de vrijstellingen was echter hetzelfde.

121 Van Vijfeijken, WFR 2018/225.

122 Kamerbrief 16 november 2016, Schriftelijke antwoorden naar aanleiding van het plenaire debat over het pakket Belastingplan 2017, Staatssecretaris Wiebes, p. 4. De vraag was gericht aan artikel 33 onder 5 sub c (vrijstelling voor schenking t.b.v. de eigen woning), maar aangezien dezelfde leeftijdsbegrenzing als in sub a geldt, is het antwoord ook bedoeld voor sub a.

123 Artikel 12 lid 3 SW 1956, de 180-dagen regeling.

124 Kamerbrief 16 november 2016, Schriftelijke antwoorden naar aanleiding van het plenaire debat over het pakket Belastingplan 2017, Staatssecretaris Wiebes, p. 4.

125 Ervan uitgaande dat nog geen gebruik is gemaakt van deze vrijstelling in eerder jaren.

24

dus eigenlijk erfbelasting ontwijkt. De vraag is echter of deze budgettaire reden een ongelijke

behandeling van kinderen ouder en kinderen jonger dan 40 jaar rechtvaardigt. In het arrest HR 14 juni 1995 oordeelde de Hoge Raad dat budgettaire overwegingen geen rechtsgronden kunnen zijn om het gelijkheidsbeginsel achterwege te laten.126

Naar mijn mening kunnen we echter beter de vraag stellen waarom artikel 12 SW 1956 van toepassing is op deze vrijstelling. Ik deel de mening van Van Vijfeijken dat het onbegrijpelijk is dat artikel 12 SW 1956 niet van toepassing is op de verhoogde vrijstelling. Het is namelijk onbillijk om een schenking op het sterfbed aan een kind van 39 wel vrij te stellen en een schenking aan een kind van 41 niet.127 De uitzondering in artikel 12 SW 1956 is ingevoerd toen de vrijstelling nog alleen gold in het jaar van het huwelijk. De reden was dat als een ouder een schenking doet ten behoeve van de huwelijksuitzet en deze ouder vervolgens overlijdt, dit geen fiscale consequenties voor de schenking moet hebben. Een huwelijk als een van de ouders op sterven ligt, zal namelijk niet worden gesloten met belastingontwijking als doel.128 Het is echter vreemd dat deze bepaling nu nog geldt, aangezien de vrijstelling niet meer gekoppeld is aan het jaar van het huwelijk. Ik ben dan ook van mening dat de uitzondering van artikel 12 SW 1956 voor de algemene verhoogde vrijstelling kan vervallen.

4.2.3 Rechtsgrond

De eenmalig verhoogde vrijstelling is ingevoerd om kinderen een huwelijksuitzet te kunnen geven. In 1981 was men van mening dat ook bij andere gelegenheden de vrijstelling gebruikt moet kunnen worden.

Van Mens is van mening dat de verzorgingsgedachte een belangrijk motief is geweest voor de invoering van deze vrijstelling.129 Anders dan bij de algemene jaarlijkse vrijstelling ben ik van mening dat bij de eenmalige vrijstelling deze rechtsgrond wel geldt.130 Het komt regelmatig voor dat een kind in de

opstartfase van zijn financiële onafhankelijkheid een steuntje in de rug nodig heeft doordat hij of zij grote uitgaven moet doen, bijvoorbeeld bij de inrichting van een woning of de start van een onderneming.

Vanuit de verzorgingsgedachte is het naar mijn mening rechtvaardig dat een ouder hierbij onbelaste financiële hulp kan bieden.

Naar mijn mening wordt de verzorgingsgedachte echter deels uit het oog verloren door de leeftijdsgrens die tegenwoordig wordt gesteld aan de vrijstelling. De reden van het invoeren van de leeftijdsgrens tot 35 jaar was dat kinderen tussen de leeftijd van 18 en 35 jaar financieel onafhankelijk worden hun ouders, waarbij men na de leeftijd van 35 wordt geacht per definitie financieel onafhankelijk te zijn. De verhoging van de leeftijd naar 40 jaar is niet met dezelfde gedachte doorgevoerd.131 De eenmalig verhoogde

126 HR 14 juni 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA1635, BNB 1995/252

127 Van Vijfeijken, WPNR 2017/7165, p. 4.

128 Handelingen II 1955-1956, 2 maart 1956, p. 854.

129 Van Mens 1985, p. 238.

130 Zie par 4.1.2. Sinds de afschaffing van de wettelijke fictie is de jaarlijkse vrijstelling niet meer gerechtvaardigd door de verzorgingsgedachte.

131 Deze verruiming zag vooral op de verruiming van de schenkingsmogelijk ten behoeve van de eigen woning van artikel 33 onder 5 sub c SW 1956.

25

vrijstelling van een schenking van een ouder aan een kind van 40 is daarom niet gerechtvaardigd vanuit de verzorgingsgedachte. Op de leeftijd van 40 worden kinderen geacht volledig zelfstandig te zijn, waardoor de zorgplicht van ouders aan kinderen ontbreekt.

Om te zorgen dat de verzorgingsgedachte weer volledig op de vrijstelling van toepassing is, moet de leeftijdsgrens van de vrijstelling worden verlaagd. Naar mijn mening moet de vrijstelling gelden tot een leeftijd waarop het overgrote deel van de kinderen financieel onafhankelijk is van hun ouders. Uit een studie van het CBS uit 2017 blijkt dat economische zelfstandigheid van werkende mannen en vrouwen, vanaf het moment dat ze beginnen met werken, elk jaar stijgt. Op de leeftijd van 27 jaar is negen op de tien werkenden economisch zelfstandig.132 Na deze leeftijd blijft dit aandeel vrijwel hetzelfde. De

leeftijdgrens van 27 is dus de leeftijd waarop kinderen financieel onafhankelijk zijn. De leeftijdsgrens van de vrijstelling moet naar mijn mening wel hoger liggen dan 27 jaar. Men moet namelijk rekening houden met het feit dat kinderen ondanks de economische zelfstandigheid in het begin nog geen grote uitgaven kunnen doen.133 De financiële onafhankelijkheid betekent namelijk nog niet dat ze ook gelijk de

mogelijkheid hebben om veel geld bij elkaar te sparen voor grote uitgaven. Deze mogelijkheid acht ik wel aanwezig na een periode van 3 jaar financiële onafhankelijkheid, omdat de meeste kinderen dan al een geruime tijd de mogelijkheid hebben gehad om te sparen voor grote uitgaven. Deze 3 jaar moet bij de leeftijdsgrens van 27 jaar worden geteld. Ik ben dus van mening dat de leeftijdsgrens van de vrijstelling moet worden gesteld op 30 jaar.