• No results found

Gevolgen voor de totale populatie

In document 2 15 (pagina 194-198)

De afgenomen instroom in het stelsel van de in-schakelingsuitkeringen en de toegenomen uit-stroom, versterkt door de einde rechten als gevolg van de beperking in de tijd, heeft ertoe geleid dat ook het totale aantal UVW-WZ toegelaten op basis van studies sterk is gedaald (tabel 8.1.V). Tot 2014 deed de grootste daling zich voor in de jongste leeftijdscategorie, waar de nieuwe instroom het grootst is (- 17,4% tegenover – 12,6% bij de 25 tot 49-jarigen tussen 2011 en 2014). Tussen 2014 en 2015 was de afname het grootst in de leeftijdscate-gorie van 25 tot 49 jaar (- 44,6% tegenover – 21,7%

bij de 25-jarigen), omdat veel einde rechten in 2015 zich in die leeftijdsklasse situeerden.

Dat deze daling in grote mate een gevolg is van de opeenvolgende reglementaire wijzigingen wordt in de verf gezet door de evolutie van de UVW-WZ toe-gelaten op basis van arbeid. De leeftijdsklasse jon-ger dan 25 jaar is daar in de periode 2011-2014 im-mers aanzienlijk toegenomen in aantal (+ 18,0%) en ook in de leeftijdsklasse van 25 tot 49 jaar werd een stijging genoteerd (+ 6,8%). Tussen 2014 en 2015 daalde ook het aantal UVW-WZ toegelaten op basis van arbeid jonger dan 50 jaar, maar de daling was merkelijk kleiner dan bij de UVW-WZ toegelaten op basis van studies.

Tabel 8.1.V

Aantal werkzoekende uitkeringsgerechtigde volledig werklozen volgens toelaatbaarheidsbasis en leeftijd (fysieke eenheden – maandgemiddelde op jaarbasis)

Basis arbeid Basis studies

< 25 jaar 25-49 jaar < 25 jaar 25-49 jaar

2011 14 817 207 193 44 738 60 083

2012 15 878 207 718 40 754 58 990

2013 18 458 219 182 41 127 57 718

2014 17 477 221 345 36 967 52 491

2015 15 330 212 717 28 956 29 094

Evol. 2011- 2014 Abs. + 2 660 + 14 152 - 7 771 - 7 592

% + 18,0% + 6,8% - 17,4% - 12,6%

Evol. 2014 - 2015 Abs. - 2 148 - 8 628 - 8 011 - 23 396

% - 12,3% - 3,9% - 21,7% - 44,6%

8

8.2 Stelsel van werkloosheidsuitkeringen

Sinds 1 november 2012 zijn ook de regels m.b.t. het recht op uitkeringen in geval van volledige werk-loosheid na arbeidsprestaties sterk gewijzigd. Deze wijzigingen doen zich voor op drie vlakken.

Ten eerste werden de toelaatbaarheidsvoorwaarden, en de voorwaarden voor een terugkeer naar de eerste vergoedingsperiode na een werkhervatting, versoepeld.

Om toegang te hebben tot werkloosheidsuitkeringen of om terug te kunnen keren naar de eerste vergoe-dingsperiode na werkhervatting, moet men een mi-nimum aantal arbeidsdagen bewijzen binnen een bepaalde referteperiode. De referteperiodes werden verlengd, terwijl het aantal te bewijzen arbeidsdagen ongewijzigd bleef. Bovendien worden tewerkstel-lingsdagen in wedertewerkstellingsprogramma’s (Gesco, SINE, doorstromingsprogramma’s …) voortaan steeds in aanmerking genomen. Het is dus gemak-kelijker geworden om aan de toelaatbaarheidsvoor-waarden te voldoen.

Een tweede ingreep was de verhoging van het be-drag van de uitkeringen in het begin van de werk-loosheid. Tijdens een eerste fase van drie maanden krijgen alle volledig werklozen 65% van hun laatste bezoldiging, beperkt tot de hoogste loongrens. In de oude regeling was dit 60%.

De derde wijziging betrof de uitbreiding en ver-scherping van de degressiviteit van het uitkerings-bedrag in functie van de werkloosheidsduur en het beroepsverleden. Voor elk van de gezinscategorieën werden degressieve fases ingevoerd in de tweede vergoedingsperiode. Bij de gezinshoofden en alleen-wonenden is, zoals voorheen al voor de meeste samenwonenden het geval was, de totale duur van de tweede vergoedingsperiode voortaan afhankelijk van het aantal jaren beroepsverleden.

Na de tweede vergoedingsperiode volgt een derde periode, waarin men terugvalt op een forfaitaire uitkering. Deze uitkering is nooit lager dan het mi-nimumbedrag in de oude regeling. Het volgen van bepaalde studies of beroepsopleidingen kan in de tweede periode wel leiden tot een tijdelijke fixering of behoud van het uitkeringsbedrag. Een blijvende fixering geldt voor personen die minstens 33% blij-vend arbeidsongeschikt zijn, die ten minste 20 tot 25 jaar beroepsverleden hebben of die na november

Voor de gezinshoofden en alleenwonenden die zich reeds bij aanvang van de nieuwe regeling in de tweede periode bevonden (= 1 jaar of langer werkloos), werden overgangsbepalingen voorzien. Zij werden op 1 november 2012 geacht slechts 1 jaar werkloos te zijn, waardoor hun tweede periode inging op 1 november 2012. Bovendien werd het volledige beroepsverleden in rekening gebracht voor de bere-kening van de duur van de tweede periode, ook het beroepsverleden dat eventueel als samenwonende reeds vóór 1 november 2012 zou in rekening gebracht zijn bij de toekenning van uitkeringen. Dit had als gevolg dat gezinshoofden en alleenwonenden ten vroegste vanaf 1 maart 2013 in het forfait konden terechtkomen. Voor zij die meer dan 1 jaar beroeps-verleden hadden was dit nog later.

Vanaf 1 januari 2015 is een nieuwe wijziging van het stelsel van werkloosheidsuitkeringen in werking ge-treden. De anciënniteitstoeslag, wat een toeslag is bovenop de werkloosheidsuitkering voor oudere werklozen, wordt vanaf die datum in principe afge-schaft. Via overgangsbepalingen kunnen de lopende rechten onder bepaalde voorwaarden behouden blijven en tijdelijk nog nieuwe rechten worden toe-gekend. Met ingang van 1 september 2012 was de leeftijdsvoorwaarde voor het recht op de anciënni-teitstoeslag overigens al opgetrokken van 50 jaar tot 55 jaar, wat het aantal nieuwe rechten reeds ingeperkt had.

Als gevolg van de versterkte degressiviteit is het aantal keer dat het uitkeringsbedrag kan dalen in de loop van de werkloosheid sterk toegenomen. In de oude regeling daalde het uitkeringsbedrag maxi-maal 2 keer bij gezinshoofden en alleenwonenden, en 3 keer bij samenwonenden. In de huidige regeling is dat maximaal 8 keer. De nieuwe regels met betrek-king tot de anciënniteitstoeslag hebben als gevolg dat meer volledig werklozen een werkloosheidsuit-kering ontvangen zonder anciënniteitstoeslag.

Tabel 8.2.I illustreert beide aanpassingen. Ze geeft de verdeling weer van de volledig werklozen met een werkloosheidsuitkering volgens de vergoedings-periode waarin ze zich bevinden en het uitkerings-percentage waartegen ze vergoed worden in 2011 (oude reglementering) en 2015 (nieuwe reglementering).

Verdeling van het aantal volledig werklozen met een werkloosheidsuitkering volgens vergoedingsperiode

2011 Fysieke Gemiddelde eenheden uitkering Periode Werkloosheidsduur Uitkering (maandgemiddelde) (EUR/maand)

Gezinshoofden

1ste periode 1-6 m. 60%, loongrens C 9 599 1 179,36

7-12 m. 60%, loongrens B 9 025 1 152,00

2de periode 13 m. en meer 60%, loongrens A, zonder AT 114 102 1 089,40

60%, loongrens A, met AT 16 511 1 238,90

Havenarbeiders, Alle 60%, loongrens C 6 416 1 378,00

zeevissers, ...

Alleenwonenden

1ste periode 1-6 m. 60%, loongrens C 11 293 1 169,74

7-12 m. 60%, loongrens B 10 937 1 132,97

2de periode 13 m. en meer 55%, loongrens A, zonder AT 89 566 964,60

55%, loongrens A, met AT 22 315 1 100,06

Samenwonenden

1ste periode 1-6 m. 60%, loongrens C 34 991 1 180,92

7-12 m. 60%, loongrens B 27 013 1 142,97

2de periode vanaf 13 m. (3 m. + 3 m.

per gewerkt jaar) 40%, loongrens A, zonder AT 38 401 725,92 ofwel (20 jaar BV of

33% verminderd geschikt) 40%, loongrens A, met AT 51 778 967,20 3de periode Onbepaalde duur (na 2de periode) Forfait, zonder AT 54 647 485,16

Forfait, met AT 230 564,72

Totaal

Alle periodes 496 823 903,25

8

Vervolg van tabel 8.2.I

2015

Fysieke Gemiddelde Evolutie eenheden uitkering 2011- Periode Werkloosheidsduur Uitkering (maandgemiddelde) (EUR/maand) 20152

Gezinshoofden

Degressief, loongrens A,

met AT 1 / /

Fase 2: na fase 1 Degressief, loongrens A

(4 trappen - max. 24 m.) zonder AT 5 568 985,04 + 2,1%

of gefixeerd1

Degressief, loongrens A,

met AT 2 / /

Degressief, loongrens A,

met AT 2 / /

1 Fixering mogelijk wegens voldoende beroepsverleden, 33%

blijvende arbeidsongeschiktheid, leeftijd van 55 jaar of bepaalde

2 Vergelijking met de gemiddelde uitkering in 2011 van de categorie waartoe de subgroep volgens de oude reglementering zou behoord

In document 2 15 (pagina 194-198)