• No results found

Hoofdstuk 2 Het onderzoek

2.3 Doel- en vraagstelling van het onderzoek

2.4.1 Geloofwaardigheid op basis van de praktijk

Het effect van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging op het recidiverisico is aangetoond. De recidive bleek op basis van onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum (WODC) de helft lager te liggen dan bij

volwassenen die louter een gevangenisstraf hadden uitgezeten.87 Het percentage voor

algemene recidive (justitiecontact naar aanleiding van een misdrijf) binnen twee jaar na ontslag blijkt na onderzoek onder 557 ex-terbeschikkinggestelden uit te komen op

22,8%.88 Het aantal onttrekkingen is sterk gereduceerd, van 104 geregistreerde

onttrekkingen in 2000 naar een minimum van 23 in 2009.89 De Inspectie voor de

Sanctietoepassing (ISt)90 kwam tot de conclusie dat nagenoeg alle forensisch

psychiatrische centra geheel of grotendeels voldeden aan relevante criteria met betrekking tot de rechtspositie en bejegening van terbeschikkinggestelden, de interne veiligheid, de

maatschappijbeveiliging en enkele organisatorische aspecten.91 De kwaliteitscertificaten,

het behalen van een certificaat was een eis van DForZo, waren behaald. En ook was het percentage positieve adviezen door het adviescollege verloftoetsing terbeschikkingstelling (AVT) bijvoorbeeld in 2009 al 87,2%, exclusief het na-ijlende percentage op basis van de

6,3% aanhoudingen.92 De risicotaxatie-instrumenten hebben aan belang gewonnen bij het

bepalen van het recidiverisico. Een aantal specifieke risicofactoren zijn een vast onderdeel geworden van de verlofaanvraag en het verlengingsadvies (zie par. 5.3.12). Het Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP) beheert de Landelijke Databank Risicotaxatie tbs (zie par. 5.3.14). Het gebruik van risicotaxatie-instrumenten heeft daarom tot gevolg dat de begin- en eindscores van de terbeschikkinggestelden, en het verloop van de risicofactoren vastliggen.

De hoofdvraag van de commissie Visser was gebaseerd op de motie van Wolfsen en Weekers die tot het parlementair onderzoek leidde. Zij stelden dat “het tbs-stelsel in zijn

87 Verhagen 2005, p. 250.

88 Wartna, e.a. 2014, p. 6.

89 Bron: Management Informatie Portaal DforZo (MIP).

90 De Inspectie Veiligheid en Justitie bestaat sinds januari 2012. Ze is ontstaan uit een samenvoeging van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid en de Inspectie voor de Sanctietoepassing. In 2014 zijn de taken van de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer bij de Inspectie ondergebracht.

91 Inspectie voor de Sanctietoepassing 2009, p. 51.

huidige vorm onvoldoende in staat is de maatschappij te beschermen tegen mensen die na

behandeling opnieuw ernstige misdrijven plegen”.93 De vraag waar de commissie voor

stond was, of het huidige tbs-stelsel voldoende robuust was om de 21e eeuw in te gaan of dat het onvoldoende veiligheidsgarantie zou bieden en het in zijn geheel op de schop zou moeten. De conclusie: “Naar het oordeel van de commissie zijn de uitgangspunten en doelstellingen van het tbs-stelsel niet achterhaald, maar dient er wel degelijk een reeks aanpassingen binnen het stelsel te worden aangebracht c.q. voornemens te worden uitgevoerd. De ‘huidige vorm’, waarover Wolfsen en Weekers spraken, dient naar de mening van de commissie te worden aangepast teneinde de maatschappij beter te beschermen. Die noodzakelijke aanpassingen zijn van juridische, beleidsmatige en

praktijkgerichte aard.”94 De aanbevelingen, dertien gericht op de terbeschikkingstelling en

vier op forensische zorg in strafrechtelijk kader, zijn overgenomen in het ‘Plan van aanpak Terbeschikkingstelling en Forensische zorg in strafrechtelijk kader’ onder

verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie.95 De Tweede Kamer is vervolgens door

middel van voortgangsrapportages elk half jaar over de uitvoering van het plan van aanpak geïnformeerd.

Naast deze kwaliteitsslagen was er echter sprake van een sterk toegenomen gemiddelde behandelduur. De verwachtingswaarde van de behandelduur voor een nieuwe potentiële terbeschikkinggestelde diende tot voor kort elk jaar naar boven bijgesteld te worden. De respectievelijke publicaties laten in 2005 een beeld zien waarin de behandelduur op basis van uitgestroomde jaargangen tussen 1990 en 2003 oploopt van 4,2 jaar naar 7,0 jaar, in 2006 wordt duidelijk dat de behandelduur in 2005 doorgegroeid is naar 7,4 jaar, waarna in 2009 de behandelduur in 2008 verder gestegen blijkt te zijn naar 8,4 jaar. Bij de laatste publicatie wordt er aan toegevoegd dat de meest recente verblijfsduur op basis van

instroomcohorten (gecorrigeerd voor passantenduur) uitkomt op circa 9,5 jaar.96 In 2014

en 2015 zijn voor het eerst voor instroomcohorten eerste opnames duidelijk kortere behandelduren gemeten, te weten voor het cohort 2005 een gemiddelde behandelduur van

8,4 jaar en voor het cohort 2006 precies 8,0 jaar.97 De publicatie in 2008 laat een stijging

zien van een gemiddelde longstaycapaciteit van 60 in 2003 naar 186 in 2008.

Een behandelduur van negen jaar staat vanwege de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) gelijk aan een strafoplegging van dertien en een half jaar. Daarnaast weegt voor de terbeschikkinggestelde in het geval van een combinatievonnis (zie par. 1.1) de strafoplegging mee, de passantentijd, het proefverlof, de voorwaardelijke beëindiging en het risico op longstay. De behandelduur, gemeten over de instroomcohorten vanaf 1995, kent enige fluctuaties maar een structurele neerwaartse trend of harde signalen die daar op wijzen zijn echter tot heden niet waargenomen. Wellicht is de daling naar 8,0 jaar daarvan de voorbode. 93 Commissie Visser 2006, p. 108. 94 Commissie Visser 2006, p.108. 95 Kamerstukken II 2006/07, 29 452, 48. 96 Bron: TBS in getal 2005, 2006 en 2008.

Op het moment van de voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling bevindt de terbeschikkinggestelde zich niet per definitie in de fase van proefverlof, ook is een eerdere fase mogelijk. Daarbij is er een groot verschil in de mate waarin de respectievelijke

klinieken van proefverlof gebruik maken.98 Het komt tevens voor dat een

terbeschikkinggestelde op dat moment zelfs nog geen machtiging heeft, maar ook kan de betrokkene met transmuraal verlof of proefverlof zijn in een vervolginstelling terwijl op basis van de machtiging verloven niet zijn toegestaan. Dit staat dan in de verleende machtiging beschreven, eventueel als fase in een stappenplan. Het is daarom van belang de gemiddelde behandelduur in relatie te zien met de mate waarin de respectievelijke machtigingen zijn doorlopen. De verdeling van de verlofmachtigingen over de terbeschikkinggestelden op het moment van de voorwaardelijke beëindiging kan daarbij mogelijk ook gezien worden als een indicatie voor de mate waarin er sprake is van resocialisatie. Een andere invalshoek is mogelijk de hantering van verschillende categorieën afdelingen, die zich onderscheiden door verschillen in de beperking van vrijheden. De begin- en eindscores van de risicotaxatie zijn ook te zien als een profiel dat indicatief is voor de risico’s bij aanvang van de behandeling en vervolgens bij de voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling.

Het voornemen de behandelduur terug te brengen kan vastgelegd worden in een prognose. De hiervoor genoemde invalshoeken risicoprofiel, verloop van de machtigingen en de categorie afdeling kunnen ook opgenomen worden in een prognose. De trajectkaart (zie bijlage VIII: doelscore, door/uitstroom en machtiging verl) is in FPC Oldenkotte mede voor dit doel ontworpen. Een belangrijk aspect van het werken met een prognose is de verhoging van de transparantie naar alle betrokkenen in de strafrechtketen. En blijken afwijkingen op (deel)populatieniveau na verloop van enige tijd beperkt, dan is het wellicht mogelijk eerder iets te zeggen over positieve ontwikkelingen op deze vlakken.

De na 2004 ingezette daling van het aantal opleggingen en de daarop volgende krimp van de sector kent nog geen duidelijke bodem. Nadat vanaf 2010 de daling van het aantal opleggingen op het niveau van iets boven de 100 lijkt te stagneren, daalt het aantal medio 2013 plots weer verder tot 87 (zie par. 3.1.1). Het is de vraag of zich tot 2004 een stijging van het aantal opleggingen heeft voorgedaan die op basis van bijvoorbeeld de ontwikkeling van het aantal ernstige delicten en het percentage verdachten met een stoornis verwacht had mogen worden. Het kan ook dat er sprake is van een inhaalslag in die zin dat eerder te weinig gebruik gemaakt is van de maatregel terbeschikkingstelling en toenemend gebruik is gemaakt van de ruimte die de wet biedt. De daarop volgende daling overtreft de stijging echter in hoge mate.

Het belangrijkste bespreekpunt van de werkconferentie ‘Recht & tbs’, waar op uitnodiging van DForZo vertegenwoordigers uit de gehele sector aanwezig waren, was op welke wijze het vertrouwen in de tenuitvoerlegging van de maatregel terbeschikkingstelling zou kunnen worden vergroot, vanuit de overtuiging dat de terbeschikkingstelling een waardevol systeem is om te behouden. De thema’s zijn de behandelduur, dilemma’s tijdens

de verlengingszitting en longstay.99 Forum TBS organiseerde een symposium ‘TBS: de moeite waard!’. Het Forum TBS stelt dat het stelsel en het publieke gesprek erover

vastlopen en vraagt hoe het systeem weer vlot te trekken.100 De heer Marcouch (PvdA)

stelt in het algemeen overleg van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie in overleg met Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie: “Omdat dit systeem zo belangrijk is en uniek in ons land, moeten wij ook de geloofwaardigheid ervan bewaken door, als er incidenten zijn, die goed te onderzoeken”, en tevens: “Transparantie vind ik van belang

voor de legitimiteit, voor het gezag en voor de geloofwaardigheid van het systeem.”101

Ook wordt geconcludeerd dat het vertrouwen in de terbeschikkingstelling in de gehele strafrechtketen is afgenomen. Op basis daarvan wordt gesteld dat dit zich uit “in minder aanvragen voor onderzoek, minder medewerking van verdachten, minder tbs-adviezen en

uiteindelijk ook minder opleggingen van tbs met bevel tot verpleging door de rechter.”102

Vanuit een praktische invalshoek zou gesteld kunnen worden dat er weer sprake is van een voldoende geloofwaardigheid van de sector, tenslotte is de krimp een belangrijke katalysator van de discussie, als er geen capaciteit meer afgebouwd hoeft te worden of dat er in ieder geval weer sprake is van een belangrijke stijging van het aantal opleggingen. Deze indicatoren zijn echter niet meer dan symptomen van de problematiek. Daarbij is het ook de vraag of en in hoeverre een herstel van de geloofwaardigheid leidt tot een stijging van het aantal opleggingen.