• No results found

4. Het beeld van het menselijk lichaam in Vondels stadhuisgedicht

4.3. Het gebouw als lichaam

Zoals eerder al beschreven beschouwden zowel Vitruvius als de renaissancistische architecten de verhoudingen van het menselijk lichaam als de ideale proporties voor een gebouw. Dit idee is overgewaaid bij Van Campen, maar het lijkt erop alsof hier notie van had.

170. De plaets van 't out Stadthuis, nu moede, en afgereden, 171. Van hoogen ouderdom, en arbeit, zorge, en last; 172. Als 't midden van de stadt, het hart in 't lichaem, past,

Vondel schrijft herhaaldelijk over het stadhuis als een menselijk lichaam. Eigenlijk begint het al vroeg in het gedicht, wanneer hij het oude stadhuis beschrijft als een oude man, naar de ouderdom van het gebouw. Er kan hier een parallel getrokken worden met Vondels gedicht over het verbranden van het oude stadhuis, waarin hij het gebouw ook als oude man afbeeldde. Een ander interessant gegeven is het feit dat de locatie van het oude gebouw in het midden van de stad beschreven wordt als het hart in het lichaam. Met andere woorden, Vondel maakt niet alleen van het gebouw een lichaam, ook de stad is een lichaam.113

265. Met zijne scherpe zeîn, waerme hy d'eeuwen maeide, 266. Het uurglas op zijn hooft, de grijzaert d'oogen draeide 267. Naer 't afgeleeft stadthuis, oft eer zijn overschot, 268. Gereten, onderstut, verminckt, en half verrot, 269. En evenwel, ter noot, 't verblijf der Amptenaeren, 270. Om schrift, gerief, en schat, en diensten te bewaeren.

Het oude vijftiende-eeuwse stadhuis brandde 1652 af terwijl het nieuwe stadhuis nog niet klaar was. Het nieuwe gebouw werd wonderlijk gespaard. De brand schrijft Vondel toe aan een idee van Saturnus, god van de landbouw en de tijd, herkenbaar aan de attributen zeis en uurglas. Hij kon het gebouw niet meer aan kon zien. Dat het gebouw in slechte staat was illustreert Vondel door het als afgeleefd, verminkt en half verrot te presenteren, wat impliciet verwijst naar het nut van een nieuw stadhuis. In dezelfde passage laat Vondel tijd en landbouw samenkomen in de metafoor 'Saturnus maait de eeuwen met zijn zeis'. Tijd wordt dus uitgedrukt in termen van oogst.

113 Zie over de relatie tussen lichaam en stad de ideeën van Richard Sennett, en 12e eeuwse schrijver John of

Salisbury. Later in dit hoofdstuk wordt op deze relatie nog dieper ingegaan.

73

271. Wat, ben ick, zeght hy, dan mijn kracht en zickel quijt, 272. Dat dit bouwvalligh dack mijn' ouderdom verslijt, 273. En wacht het noch gerust, als leggende op zijn sterven, 274. Dat menschenhanden voort het slechten, en bederven? 275. Ick wil een' korter gangk met dit geraemte gaen.

In deze passage drukt Vondel nogmaals de wenselijkheid van een nieuw stadhuis uit. Saturnus kijkt naar het bouwwerk alsof het stervende is, en noemt het daarnaast een geraamte, wat impliceert dat het al dood is. Vondel gebruikt dus wederom de metafoor ‘het gebouw is een lichaam’. Het gegeven dat Saturnus klaar met het gebouw is, legt Vondel vast door te stellen dat Saturnus een 'korter gang met het geraamte wil gaan': hij heeft er genoeg over gesproken.

631. De bouwkunst, toenze in 't werck beooghde haeren wensch, 632. Koos tot haer voorbeelt uit het lichaem van den mensch, 633. Zoo meesterlijck volbouwt, van buiten en van binnen, 634. Dat niets hieraen ontbreeckt, en d'allersnelste zinnen, 635. Die dit doorsnuffelen, van 't meeste aen 't minste lidt, 636. Bekennen moeten dat het allerminst miszit

637. Wat hieraen wort herstelt. herstellen is misstellen. 638. Wie dit hervormt, misvormt. laet overmeeten, tellen, 639. En weegen, wien dit lust; het lichaem schroomt geen licht, 640. Geen klaere middaghzon, noch maet, getal, en wight.

Wanneer Vondel over de bouw van het nieuwe stadhuis spreekt, gebruikt hij opnieuw de metafoor 'het gebouw is een lichaam'. Ditmaal gaat het niet om een oud, stervend lichaam, maar om een perfect lichaam naar welk voorbeeld het stadhuis gevormd gaat worden. Evenals het menselijk lichaam is het stadhuis volmaakt, zowel van binnen als van buiten; niets ontbreekt en overal is aan gedacht. Elke verandering die nog aangebracht zou worden, zou een verslechtering zijn.114 Hier komt de klassieke bouwkunst ook weer om de hoek kijken.

114 Ironisch genoeg is het oorspronkelijke plan van Jacob van Campen niet volledig uitgevoerd. Door onder

andere de Engelse Oorlogen was er minder geld beschikbaar voor de bouw van het stadhuis. Het gevolg was dat de plannen voor de uitvoering van het stadhuis enkele keren wijzigden. De verhalen gaan dat Van Campen ook om deze reden afstand nam van het project, waardoor Daniël Stalpert het volledig gezag over de bouw kreeg. Hij is ook degene geweest die Vondel voor de feestelijke inwijding een rondleiding door het gebouw gaf. Zie hierover o.a. Calis 2006, p. 283-285

74

Vitruvius schrijft namelijk dat al sinds de Oudheid de menselijke proporties centraal staan in de architectuur, en dat de architecten hier met name bij tempels extra aandacht aan schonken.115 Veel aandacht is er voor het antieke mathematische systeem dat gebaseerd is op de cijfers zes en tien. Het cijfer tien is afkomstig van het aantal vingers dat iemand heeft, en werd veel gebruikt binnen de antieke architectuur.116 Het cijfer zes was volgens de oude Griekse wiskundigen echter belangrijker, omdat het getal bestaat uit integrale delen die numeriek geschikt zijn voor hun methode van berekening. Dat wil zeggen dat 1 is 1/6, 2 is 1/3, 3 is 1/2, 4 is 2/3, 5 is 5/6, en 6 is het perfecte getal.117 Daarnaast is het gebaseerd op de lengte van het lichaam, dat gelijk is aan zes voeten en passen er zes palmen van de top van de middelvinger tot de elleboog.118 Toen men eenmaal besefte dat zowel zes als tien ideale getallen waren, besloot men deze te combineren tot zestien. Zij baseerden zich hierbij op de voet, want een voet is vier palmen en een palm is vier duimen. Ook is een voet gelijk aan zestien duimen.

645. De bouwers van 't Stadthuis den eisch der wet voldeden, 646. En volghden zulx de Kunst, dat geen van all' de leden 647. In zynen stant bezwyckt. Vitruvius trede aen,

648. En zelf Apollodoor, bouwmeester van Trajaen,

649. Wiens naelt noch heden praelt te Rome, voor onze oogen; 650. Zy vinden dit gebouw door al zyn leên voltogen,

651. Van boven tot beneên. geene outheit dit verdooft. 652. Het heeft zyn middenlijf, zijne armen, voeten, hooft, 653. En schouders, elck om 't netst. het heeft zyn ingewanden, 654. Elck lidt, elck ingewant zyn ampt, gebruick, en standen.

Na de filosofie van het klassieke bouwen aangestipt te hebben vertelt Vondel dat de bouwers aan de eis van de wet voldeden, oftewel bouwen volgens de klassieken, en daarom laat hij dan nu ook echt Vitruvius aantreden. Daarnaast noemt hij de Griekse architect Apollodorus.119 In hun ogen is het stadhuis een perfect lichaam. Opvallend is dat Vondel het stadhuis direct als

115 Vitruvius 3.1.4 via http://www.vitruvius.be/boek3h1.htm . 116 Ibidem 3.1.5

117 Ibidem 3.1.6 118

Ibidem 3.1.7

119 Apollodorus van Damascus was een van de favoriete architecten van keizer Trajanus (53 –117 n. Chr.) en

ontwierp voor hem onder andere het Forum Trajanum en de zuil van Trajanus in Rome (door Vondel ‘naald’ genoemd), en de brug van Trajanus over de Donau bij de huidige steden Drobeta-Turnu Severin in Roemenië en Kladovo in Servië ten tijde van de Tweede Dacische Oorlog in 105 en 106 n. Chr.

75

een lichaam beschrijft, namelijk een met romp, armen, voeten, hoofd en schouders en ingewanden. Deze onderdelen symboliseren de ambten, gebruiken en standen in het stadhuis.120

681. Men ziet, van buiten en van binnen, drie kolommen, 682. Gekoren uit de vyf aeloude, kunstigh brommen, 683. In bey de stadiën, voor 't opgetogen oogh.

684. De laeghste uit twee gemengt, en d'ongemengde om hoogh. 685. D'Ionische, en Korintsche, als in een huwlijck, onder, 686. Gesmolten ondereen, wort, tot een weereltsch wonder, 687. Gedraegen van den voet, en draeght Korinthen weêr 688. Uit Griecken t' Amsterdam om hoogh, tot Aemstels eer.

Vondel verduidelijkt dit in de uiterlijke beschrijving van het stadhuis. Hij begint met het benoemen van de zuilorde, waarbij hij de Composiete, ofwel de gemengde orde opvallend beschrijft door het een door middel van een personificatie een huwelijk tussen de Ionsiche en Corintische zuil te noemen.121 Vondel betrekt de oude Grieken hierbij, enerzijds vanwege de oorsprong van de zuilorden, anderzijds om aan te tonen dat Amsterdam machtig is, evenals Griekenland ooit was.

699. Doch eer wy noch gerijf en cieraet gadeslaen 700. Inwendigh, laet ons voor de beide gevels staen, 701. En in elcks voorhooft eerst de beeldewercken eeren, 702. Daer wy Quellijns vernuft en geest zien triomfeeren.

Vondel beschrijft nu uitgebreid twee frontons, een aan de voorzijde en een aan de achterzijde. Deze waren van de hand van de beeldhouwer Artus Quellijn (1609-1668). De term fronton of

120 Geert Mak 1997 p. 28

121 Vondel maakt een fout bij de beschrijving van de verschillende orden. Hij schrijft dat uit de vijf aloude

orden, namelijk het Toscaanse, Dorische, Ionische, Korintische en Composiete type, er drie toegepast waren. Echter, volgens Albrecht e.a. gaat het maar om twee typen zuilen:

“Hoewel Vondel zegt dat er drie typen zuilen in het stadhuis voorkomen, noemt hij er in feite slechts twee: het Gemengde type zuil en ‘d'ongemengde’ zuil (vs 684). De Gemengde zuil, ook wel de Composiete of Romeinse zuil genoemd, is een type zuil dat ontstaan is uit een combinatie van de Ionische en de Corinthische zuil. De gevel van de eerste verdieping heeft zuilen van het Gemengde type, de gevel van de tweede verdieping en de binnenkant van het stadhuis hebben alleen zuilen van het Corinthische type. De Gemengde zuil, die Palladio als een apart type heeft onderscheiden, is dus van oorsprong opgebouwd uit twee andere typen, en het kan zijn dat Vondel daardoor tot het getal drie is gekomen.” Zie Albrecht e.a. 1982 p. 118.

76

frontspies gebruikt Vondel niet: hij noemt het 'voorhoofd', waarschijnlijk omdat ze helemaal aan de bovenkant van het gebouw geplaatst waren. De term 'voorhoofd' moet daarentegen niet zo letterlijk bekeken worden, omdat het lichaam (stadhuis) dan twee voorhoofden zou hebben, wat onmogelijk is.

919. Gelyck dit Raethuis nu geen Kapitoolen wijckt,

920. Dat, als een schim den mensch, het out Stehuis gelijckt, 921. En, onder 't branden van het oude, quam te wassen 922. Uit ydel puin, en roock, en smoock, en stof, en assen; 923. Gelijck de Fenix wort herboren uit de vlam,

924. En 't vaderlijcke lyck: dies roept nu Amsterdam:

Het nieuwe stadhuis kwam volgens Vondel tot stand als een feniks die uit zijn eigen as herrees. Waarschijnlijk gebruikt hij deze metafoor om aan te tonen dat na de brand uit iets lelijks, in Vondels termen een lijk, iets heel moois voortgekomen is. Dat het nieuwe stadhuis al in aanbouw was voordat het oude afbrandde, lijkt geen belemmering voor deze metafoor te zijn. Tevens benadrukt het dat iets ouds plaats moet maken voor iets nieuws.