• No results found

4. Het beeld van het menselijk lichaam in Vondels stadhuisgedicht

5.5 Beeld van het menselijk lichaam

In de gebouwgedichten is ook het menselijk lichaam een aan de natuur ontleend beeld dat veel voorkomt. Er wordt verschillende malen gebruik gemaakt van de personificatie, zoals in Vos' weeshuisgedicht, waarbij het lichaam van de Armoede uitgebreid beschreven wordt om aan te tonen hoe schrijnend de situatie van de weeskinderen is. Daarnaast is ook het vuur in Vos' gedicht over het stadhuis een personificatie: 'het hongerige vuur, dat zich niet wil erbarmen, omhelst het oudt Stadthuis met haare gloeiend' armen'. Ook de Aarde heeft in dit gedicht menselijke kenmerken gekregen: ze heeft een onder andere een kruin en en schoot. Toch zien we dat in Vondels stadhuisgedichten de metafoor van het menselijk lichaam het meest toegepast is, al noemt ook Vos de metafoor van 'de stad is een lichaam', om de levendigheid van de stad te benadrukken, maar ook om aan te geven dat de bouw van een nieuw stadhuis de stad compleet maakt: het lichaam van de stad heeft het nodig. In Vondels gedicht over het afgebrande stadhuis vergelijkt hij het gebouw met een oud lichaam, dat evenals het oude stadhuis zijn langste tijd gehad heeft. Ook in het nieuw stadhuisgedicht refereert hij op deze wijze aan het oude gebouw. Het nieuwe stadhuis daarentegen is een volmaakt lichaam. Dit refereert niet enkel naar de perfectie van het gebouw, maar ook naar de principes van het klassieke bouwen. De belangrijkste punten daarvan zijn duurzaamheid, schoonheid en het nut van het gebouw. Tevens staan de proporties van het menselijk lichaam centraal voor het gebouwontwerp. Vondel past al deze principes toe in zijn stadhuisgedicht. In het gedicht wordt het stadhuis als lichaam afgebeeld, en Vondel betoogt dat het gebouw 'het hart van de stad' is: 'als 't midden van de stadt, het hart in 't lichaem, past'. Qua uiterlijk is het gebouw een 'volmaakt' lichaam, met een 'middenlijf', 'armen', 'voeten', 'hooft' en 'voorhoofden', gebouwd volgens de regels van de klassieke bouwkunst. Niet enkel het gebouw zelf is een lichaam; in het gedicht portretteert hij ook de stad als lichaam: 'de stad verrijst (...) doorvloeit van aderen'.

Het beeld van het menselijk lichaam vindt aansluiting bij de functie van het stadhuis, vanwege het levendige karakter van het gebouw. In het stadhuis kwamen mensen uit de hele stad samen; het was voor iedereen toegankelijk. Daarnaast werd vanuit dit gebouw de stad 86

bestuurd, dat toegepast kan worden op eigenschappen van een kloppende hart dat het hele lichaam van bloedtoevoer voorziet.

5.6 Nawoord

We hebben kunnen zien dat er in sommige gevallen sprake was van een relatie tussen de aan de natuur ontleende beelden en de functies van de gebouwen. De weg hier naar toe is echter lang geweest. Een eerste moeilijkheid betrof het begrijpen van de gedichten zelf. Gelukkig hebben het WNT online en de DBNL hun grote waarde opnieuw bevestigd. Een andere ingewikkeld punt betrof de toepasbaarheid van de metafoortheorie van Lakoff en Turner. Er zijn binnen de Nederlandse historische letterkunde nauwelijks studies gedaan die zich dan wel bezighouden met metaforiek, en er dan ook nog theorie aan verbinden. Het feit dat de metafoor een ingewikkeld fenomeen is en de theorie gezocht moet worden binnen verschillende vakdisciplines, is mijns inziens geen argument om de metafoor te negeren. Ondanks mijn poging metafoortheorie in het onderzoek in te brengen, kan ik mijzelf niet geheel vrijpleiten: ook ik heb niet optimaal gebruik gemaakt van de theorie, mede door de complexiteit van de materie, maar ook wegens de afwezigheid van andere studies die zich beziggehouden hebben met poëzie en metafoortheorie. Toch hoop ik dat ik heb aangetoond dat er zeker nog wat te halen valt binnen het onderzoek naar metaforen in historische poëtische teksten. Dit onderzoek alleen al zou uitgebreid kunnen worden met gedichten die over Amsterdam gaan, zoals Vos' gedicht over de tweede stadsuitleg of de Ystroom van Antonides van der Goes. In deze gedichten wordt namelijk vaak gerefereerd aan gebouwen, en gekeken kan worden of dezelfde natuurbeelden ook in die gedichten voorkomen. Desalniettemin kan ik me goed voorstellen dat het onderzoek naar metaforen menig student hoofdpijn oplevert. In dat geval kunnen de gebouwgedichten nog steeds waardevolle informatie opleveren. Zo zou er bijvoorbeeld nog gekeken kunnen worden naar de dedicaties of receptie van de gedichten. Een ding kan ik met zekerheid nog opmerken, en dat is dat ik mij hier niet meer aan ga toewijden, want na het voltooien van deze scriptie voel ik mij als het oude stadhuis: moede, en afgereden, niet van hoogen ouderdom, maar van arbeid, zorge, en

last.

Literatuurlijst

J.S. Ackermann, Palladio. Londen 1966.

S. Albrecht, O. de Ruyter, M. Spies e.a. Joost van den Vondel, Inwydinge van 't stadthuis

t'Amsterdam, Muiderberg 1982.

Aristoteles/ B. Schomakers, Over Poëzie/ Aristoteles, vert. [uit het Grieks], inl., annot. en

naw. Ben Schomakers, Leende 2000.

H. Bertens, Literary Theory. The Basics, Hoboken 2008.

F. van Besien, “Metafoor: wiens begrip is het eigenlijk?” in De Nieuwe Taalgids.

Jaargang 86, 1993, p. 194-205.

M. Black, “Metaphor”, in Proceedings of the Aristotelian Society, New Series 55, 1954 - 1955, p. 273-294.

G.J. van Bork, P.J. Verkruijsse (red.), De Nederlandse en Vlaamse auteurs van

middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs. Weesp 1985.

C.A. Bos, “Metafoor bij Aristoteles”, in Philosophia Reformata 68, 2003, p.123-136. W. Bronzwaer, Lessen in Lyriek: Nieuwe Nederlandse poëtica, Nijmegen 1993. H. Brugmans, Geschiedenis van Amsterdam deel 3 Bloeitijd 1621/1697, Amsterdam

1973.

H. Burns, Andrea Palladio, 1508-1580 : the portico and the farmyard, Londen 1975. P. Calis, Vondel : het verhaal van zijn leven (1587-1679). Amsterdam 2008.

R. Cordes, Jan Zoet, Amsterdammer 1609-1674 : leven en werk van een kleurrijk

schrijver, Hilversum 2008.

M. Dicke, K. Ottenheym, W. Vroom, VI Vincenzo Scamozzi, De Grondslagen van de

Universele Bouwkunst, Architect te Venetië, Klassieke Zuilenorden. Amsterdam 2008.

N. Geerdink, Nina Geerdink, Dichters en verdiensten. De sociale verankering van het

dichterschap van Jan Vos (1610-1667), Hilversum 2012.

Grootes, E.K. 'De hurzel in 't hooft des graauws': oproerverbeelding bij P.C. Hooft. Amsterdam 1995.

J. Huisken, K. Ottenheym, G. Schwartz (red), Jacob van Campen : het klassieke ideaal in

de Gouden Eeuw, Amsterdam 1995.

W. Frijhoff, M. Prak, B. Bakker, Geschiedenis van Amsterdam, II-1, Centrum van de

wereld 1578-1650, Amsterdam 2006.

M.F. Hearn, Ideas that Shaped Buildings, Cambridge 2003. Knowles, M, Moon, R., Introducing Metaphor, Padstow 2006. Kövecses, Z. Metaphor, Oxford/New York 2010.

Kroef, P.C. van der, “Het lichaam van de metafoor”, in Wijsgerig perspectief, jaargang 24, nr. 6, 1983. p. 213-216.

Lakoff, G. Johnson, M. Metaphors we live by, Chicago 2003 (eerste druk 1980).

Lakoff, G. Turner, M. More than Cool Reason. A field Guide to Poetic Metaphor. Chicago 1989.

G. Mak, Het stadspaleis. de geschiedenis van het Paleis op de Dam. Amsterdam 1997. K Ottenheym, H. Scheepmaker, W. Vroom, III Vincenzo Scamozzi, De Grondslagen van

de Universele Bouwkunst, Architect te Venetië, Villa’s en landgoederen. Amsterdam

2003.

M. Prandoni, “Gijsbreght tussen water en vuur, Water- en vuurmetaforiek in de Gysbreght van Aemstel” in Vooys. Jaargang 22, Utrecht 2004, p. 31-45.

D. Punter, Metaphor, Londen 2007.

M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ‘Poëzie als gebruiksartikel: gelegenheidsgedichten in de zeventiende eeuw’, in Marijke Spies (red.), Historische letterkunde. Facetten van

vakbeoefening. Groningen 1984. p. 75-92.

R.I. Scranton, “Vitruvius' Arts of Architecture” in Hesperia, vol. 43- 4 1974, p. 494-499 R. Sennett, Flesh and Stone: The Body And The City In Western Civilization

M. Spies: Het stadhuis staat op de Dam; Een onderzoek naar de argumentele opbouw van Vondels ‘Inwydinge van het Stadthuis t'Amsterdam’(1655), in E. Grootes, S.

Witstein: “Visies op Vondel na 300 jaar”, Den Haag 1979.

J.F.M. Sterck e.d (red), De werken van Vondel. Derde deel 1627-1640, Amsterdam 1929. J.F.M. Sterck e.d (red), De werken van Vondel. Vierde deel 1640-1645, Amsterdam 1930. J.F.M. Sterck e.d (red), De werken van Vondel. Vijfde deel 1645-1656, Amsterdam 1931. J.F.M. Sterck e.d (red), De werken van Vondel. Achtste deel 1656-1660, Amsterdam

1935.

J.F.M. Sterck e.d (red), De werken van Vondel. Negende deel 1660-1663, Amsterdam 1936.

R. van Stipriaan, Het Volle leven. Nederlandse literatuur en cultuur ten tijde van de

Republiek (circa 1550-1800). Amsterdam 2007.

C. F. P. Stutterheim, Het begrip metaphoor. Een taalkundig en wijsgeerig onderzoek. Amsterdam 1941.

Vitruvius, I. Rowland, Ten Books on Architecture. Translated by Ingrid D. Rowland. Camebridge 1999.

W. Tatarkiewicz, History of aesthetics, Den Haag 1970-1974 .

R. Tavernor, Alberti and the art of Building, New Haven/London 1998.

J. J. Terwen, ‘De herkomst van de Amsterdamse stadhuisplattegronden’, in Miscellanea I. Q. van Regteren Altena, Amsterdam 1969, p. 123-125.

J. Wagenaar, Amsterdam, in zyne opkomst, aanwas, geschiedenissen, voorregten,

koophandel, gebouwen, kerkenstaat, schoolen, schutterye, gilden en regeeringe, beschreeven. Tweede deel. Amsterdam 1775.