• No results found

Gebieden met procesbeheer

In document Natura 2000 Beheerplan 112. Biesbosch (pagina 169-172)

6.2 Strategie & doelbereik

6.2.3 Gebieden met procesbeheer

Procesbeheer wordt toegepast in het grootste deel van het Natura 2000-gebied, met uitzondering van de polders in de Sliedrechtse Biesbosch. Binnen de procesnatuur bestaan knelpunten voor de habitattypen slikkige rivieroevers en ruigten en zomen (A en B). Het belangrijkste knelpunt is de afname van dynamiek in het systeem. Andere knelpunten zijn concurrentie door exoten, migratiebarrières en in de toekomst een afname van ganzenfoerageergebied.

Gebrek aan dynamiek door beperkte getijdenwerking en beperkte rivierdynamiek

Als gevolg van het grotendeels wegvallen van de getijdenwerking in 1970 is het karakter van de Biesbosch veranderd en is er versnelde successie en verlanding opgetreden en daardoor verdroging, verruiging en verbossing.

Wat betreft de erosie en sedimentatieprocessen heeft met name de erosie van platen na de afsluiting van het Haringvliet de overhand gekregen. Hierdoor neemt het oppervlak van platen met geschikt leefgebied voor het habitattype slikkige rivieroevers en ruigten in het algemeen af. Tegelijkertijd wordt er ín de watergangen zelf veel slib afgezet. Deze worden daardoor ondieper, waardoor de habitatkwaliteit voor waterplantenvegetaties verminderd.

Gunstig voor het behoud en de ontwikkeling van dit uitgestrekte en gevarieerde zoetwatergetijdegebied is het zoveel mogelijk bevorderen van natuurlijke processen, zoals een zo groot mogelijke invloed van eb en vloed, de invloed van hoge en lage rivierwaterstanden op een zo groot mogelijk gebied, het bevorderen van

sedimentatie en erosie, het stimuleren van successie en afbraak van de plantengroei en de realisatie van een zo goed mogelijke waterkwaliteit zonder overbelasting van mest- en gifstoffen.

Wat betreft de getijdeninvloed geldt dat een toename ervan gunstig is voor de kwaliteit en het voorkomen van vrijwel alle habitattypen, vooral voor slikkige rivieroevers, natte ruigten en zachthoutooibossen en een groot deel van de

habitatsoorten. Voor de zachthoutooibossen betekent dit minder grote brandnetel en reuzenbalsemien en meer van de karakteristieke soorten spindotterbloem en bittere veldkers. Dit betekent bijvoorbeeld in strenge winters dat de Biesbosch minder snel dichtvriest en dat er meer slikken ontstaan voor trekvogels.

Om de procesnatuur in stand te houden en uit te breiden wordt zoveel mogelijk gekozen voor het stimuleren van natuurlijke processen die de dynamiek vergroten. Daarnaast zal cyclisch beheer nodig zijn om de effecten van natuurlijke verstoringen na te bootsen op plaatsen waar deze niet of in onvoldoende mate optreden.

Gebrek aan dynamiek: processen stimuleren

Het is niet mogelijk om de Deltawerken ongedaan te maken. Dat stuit onder meer op bezwaren vanuit veiligheid vanwege overstromingsrisico’s. Een vergroting van de getijdendynamiek is alleen mogelijk door externe maatregelen. In dit beheerplan gaan we uit van de realisatie van het Kierbesluit in 2018. Voor de gunstige

vergroting van de getijdeslag is, als vervolgtraject na uitvoering van het Kierbesluit, de invoering van ‘gedempt getij’ nodig. Na uitvoering van het Kierbesluit is evaluatie en vervolgtraject van belang voor realisatie van Natura 2000-doelen. Het Kierbesluit is de eerste noodzakelijke stap (opmaat) die kan leiden naar gedempt getij wat uiteindelijk wél de getijdewerking in de Biesbosch vergroot.

Het uitvoeren van gedempt tij zou veel betere omstandigheden opleveren, maar is momenteel nog niet haalbaar omdat dit nog meer aanpassingen aan de

waterhuishouding van het Haringvliet vergt. Uit monitoring en evaluatie zal blijken welke (on)mogelijkheden er zijn voor de habitats en soorten door het Kierbesluit. Voor het overige wordt ingezet op interne maatregelen om de invloed van de rivieren te benutten. In de Biesbosch zijn al vanaf 2007 meerdere

dynamiekbevorderende maatregelen genomen door rivieren aan te takken op de kreken en door landbouwpolders om te zetten in natuurgebied. In de afgelopen jaren zijn in het kader van Ruimte voor de Rivier meerdere projecten uitgevoerd die bijdragen aan het vergroten van de dynamiek, zoals de Zuiderklip en de

Noordwaard. De keuze voor meer rivierdynamiek is gunstig voor alle voorkomende habitattypen en voor de habitatrichtlijnsoorten.

Er is de afgelopen jaren dus al veel gebeurd aan het vergroten van de rivierdynamiek. Vooralsnog zijn er geen nieuwe maatregelen nodig.

Gebrek aan dynamiek: cyclisch beheer

Een belangrijk kenmerk van de natuur onder invloed van rivier- en

getijdendynamiek, is dat er geregeld verstoringen plaats vinden, waardoor de successie weer wordt teruggezet in de tijd. Hierdoor kunnen weer pioniervegetaties ontstaan en doorontwikkelen naar andere vegetatietypes.

Omdat er geen natuurlijke verstoringen meer plaatsvinden in de Biesbosch, wordt er voor gekozen om eens in de zoveel tijd een grootschalige ingreep te doen in het gebied en daarbij een verstoring na te bootsen (cyclisch beheer).

Dit kan door direct in te grijpen op de vegetatie. Ook de abiotische condities kunnen worden teruggezet door gebieden die zijn opgehoogd met slib weer af te graven.

Migratiebarrière vissen

Migratiebarrières: verbinding met zee

Het beheer van de Haringvlietsluizen is nu zodanig dat er niet of nauwelijks migratie van trekvissen mogelijk is van de Noordzee naar de Haringvliet, Hollands Diep, Biesbosch en het Rijn- en Maasstroomgebied. De populaties van de verschillende riviertrekvissoorten zouden worden verduurzaamd door de sluizen een beter openingsregime te geven (Rapportage tbv Atsma: Hop en Vrieze, 2011 Vismigratie Rijn-Maasstroomgebied – samenvatting op hoofdlijnen) zoals uitgewerkt is in het Kierbesluit. Daarmee wordt de functie van de Biesbosch als doortrekgebied voor zalm, rivierprik en zeeprik verbeterd.

Dit geldt in de toekomst mogelijk ook voor de in Nederland verdwenen elft, als het Duitse herintroductieprogramma een succes wordt. De Biesbosch kan na uitvoering van het Kierbesluit als paaigebied voor de fint worden hersteld. De verbindingen tussen Biesbosch en het verdere stroomgebied van Rijn en Maas zijn in uitvoering of al uitgevoerd.

Migratiebarrières: kreken

De killen aan de oostzijde van het gebied zijn nu gescheiden van de rest van de Biesbosch. De kreken zouden door middel van vispassages kunnen worden verbonden met het buitenwater. Daar zit vanuit Natura 2000 het bezwaar aan dat de killen nu te boek staan als een hot spot in de verspreiding van de grote

modderkruiper, juist dank zij de isolatie. Er dient daarom eerst meer duidelijkheid te komen over het huidige areaal van de grote modderkruipers. Voor de aanleg van vispassages moet een analyse worden gemaakt over de mogelijke effecten op de populaties van de grote modderkruiper.

Exoten

In de Biesbosch hebben zich een aantal uitheemse planten en diersoorten weten te vestigen. De meeste exoten vestigen zich slechts voor een korte periode en hun invloed op het systeem van de Biesbosch blijft daarom beperkt.

De invloed van andere exoten is dat ze bestaande waarden door concurrentie verdringen en daarom is er noodzaak tot ingrijpen. Vooralsnog zijn er twee situaties die hiervoor in beginsel in aanmerking komen.

De rivierdonderpad wordt bedreigd door de vestiging van vier soorten grondels uit het Donaugebied. Het probleem is ontstaan door de verbinding van het Rijnsysteem met het Donausysteem via een kanaal. Inmiddels hebben de vier soorten grondels zich in vele wateren gevestigd. Bestrijding van de exoten is in dit geval geen optie,

omdat de toevoer uit de omgeving inmiddels te groot is. Daardoor wordt het doel voor de rivierdonderpad niet gehaald. Landelijk wordt onderzoek uitgevoerd wat de effecten van deze invasieve soorten zijn op de inheemse vissoorten en

macrofaunalevensgemeenschappen (Kessel et al., 2013).

In de vochtige alluviale bossen vindt verruiging met grote brandnetel en

reuzenbalsemien plaats, waardoor de kwaliteit van de habitattypen terugloopt. De reuzenbalsemien is ook een exoot. Het massaal voorkomen van reuzenbalsemien in het zachthoutooibos is een direct gevolg van de vermindering van de

getijdenwerking door de afsluiting van het Haringvliet. Door het (tijdelijk) vernatten van de bossen kan de verruiging worden bestreden, hiervoor moet er op termijn een (gedempt) getij in de Biesbosch worden ingevoerd.

In het algemeen is het van belang het verschijnen van exoten vroegtijdig te signaleren en indien mogelijk de exoot te verwijderen. Zo is onlangs in een slikkige pioniervegetatie de kleine waterteunisbloem verschenen. Deze exoot is bestreden door Staatsbosbeheer in samenwerking met de Plantenziektekundige dienst.

Toekomstig knelpunt: afname foerageergebied ganzen

Door natuurontwikkelingsprojecten waarbij agrarische gebieden worden omgevormd naar natuur, neemt het oppervlak agrarisch grasland in de directe omgeving van de Biesbosch af. Hiermee neemt ook het foerageergebied voor de (kol)gans af. Dit kan in de toekomt mogelijk een negatief effect hebben op de functie van de Biesbosch als slaapplaats voor kolganzen. Dit knelpunt is inherent aan de keuze voor

procesnatuur in de Biesbosch. De habitattypen en soorten die hiermee in stand worden gehouden of kunnen uitbreiden, zijn gebonden aan de locatie binnen de delta. Foerageergebied voor kolganzen is op meer locaties binnen Nederland aanwezig, ook in de omgeving van de Biesbosch.

In document Natura 2000 Beheerplan 112. Biesbosch (pagina 169-172)