• No results found

3.4 Natura 2000-doelen: soorten

3.4.5 Broedvogels

De aalscholver valt bij de aanwijzing zowel onder de broedvogels als niet-

broedvogels, daarom staat er ook een beschrijving van de aalscholver in paragraaf 3.4.6.

Verspreiding en aantallen

De aalscholver is een koloniebroeder die broedt in één kolonie in de Dordtse Biesbosch. Het aantal broedparen varieerde de afgelopen jaren. Tussen 2004 en 2008 varieerde het aantal tussen 344 in 2006 (maximum) en 214 in 2007

(minimum) (SOVON, 2013). In 2010 lag het aantal echter aanzienlijk lager met 194 broedparen (Slaterus et al, 2011), wat in 2011 daalde tot 171 (SOVON, 2013). Gemiddeld waren er in de periode 2007-2011 214 paar aanwezig. Voor de

verspreiding van de aalscholver wordt verwezen naar de verspreidingskaarten in Kaartbijlage 10.

Ecologische vereisten

Als broedvogel heeft de aalscholver voldoende bomen en andere verticale landschapselementen nodig in de buurt van visrijke wateren. Het voedsel van de aalscholver bestaat vrijwel uitsluitend uit vis. De soort is opportunistisch wat betreft zijn prooikeuze en de selectie van de visgrootte, hij past zich aan het lokale

voedselaanbod aan voor zo ver zijn keel dat toelaat. Het voedselgebied (grote, voedselrijke, visrijke binnen- of kustwateren) ligt maximaal vijftien tot twintig kilometer van de nestplaats. De aalscholver is een rover die aan het einde van een voedselketen staat (‘toppredator’) en daarom kan hij worden vergiftigd door ophoping van gifstoffen in zijn prooi. Waterverontreiniging resulterend in ophoping van PCB’s en zware metalen in vis heeft in het verleden geleid tot sterfte en verlaagd broedsucces. De aalscholver is als kolonievogel tijdens de broedtijd zeer gevoelig voor verstoring.

Kwaliteit leefgebied

Het broedsucces van aalscholvers in de Biesbosch heeft ooit te lijden gehad onder verontreinigingen van waterbodems en oppervlaktewater met PCB’s, PAK’s en dioxines die de vogels binnenkregen via voedsel. Dat is nu niet meer het geval. De aalscholvers blijken erg plaatsgetrouw wat de locatie voor de kolonie betreft. Het aantal geschikte nestbomen lijkt hier beperkt. Uitbreiding naar andere gebieden binnen de Biesbosch vindt vooralsnog niet plaats, ondanks beperkte ruimte op de huidige kolonie en ogenschijnlijk voldoende potentiële nieuwe locaties. Onbekend is welke randvoorwaarden op de huidige locatie van de kolonie aanwezig zijn die elders ontbreken. Het garanderen van een grote mate van rust kan ertoe leiden dat de vogels ook elders gaan broeden.

Trend

Het aantal broedparen van de aalscholver neemt recent af (zie Figuur 3.4). Sinds 2002 is er sprake van een negatieve trend. Op de nabijgelegen Sassenplaat (eiland in het Natura 2000-gebied Haringvliet) en de Hellegatsplaten (Natura 2000-gebied Krammer Volkerak) nemen recent de aantallen broedende aalscholvers toe

(mondelinge mededeling M. Plateeuw en T. Muusse). Dit zou kunnen duiden op een verplaatsing.

Perspectief

Het is onbekend wat de oorzaak is van de negatieve trend van de aalscholvers in de Biesbosch. Voor zo ver bekend is het leefgebied op orde: de Biesbosch biedt

voldoende mogelijkheden voor verschillende aalscholverkolonies. Het oppervlak van het bos neemt toe. De kans bestaat dat aalscholvers zich verplaatsen naar het eiland van de Sassenplaat. De oorzaak hiervoor is onbekend, mogelijk speelt het ontbreken van voldoende rust een rol. Het perspectief voor de Biesbosch is daarom negatief en de aantallen zullen onder de doelstelling liggen.

Figuur 3.4. Trend van de aalscholver (broedend) in de Biesbosch.

Roerdomp

Verspreiding en aantallen

Van 2004 tot en met 2008 schommelde het aantal roerdompparen rond de vijf. In 2009 was het aantal echter toegenomen tot tien en in 2010 zelfs tot zestien

broedparen. Gemiddeld kwamen er in de periode van 2007 tot 2011 tien broedparen voor. De soort heeft vrijwel direct gereageerd op de aanleg van het

natuurontwikkelingsproject Noordwaard. Uitbreiding van waterriet heeft een positieve invloed gehad op de stand. Meer recent zijn de aantallen lager en liggen onder de doelstelling. Voor de verspreiding van de roerdomp wordt verwezen naar de verspreidingskaarten in Kaartbijlage 10.

Ecologische vereisten

De roerdomp broedt in (half)open waterrijke landschappen met brede zones overjarig waterriet (minimaal tien meter met minimaal twintig procent overjarig riet). De nestplaats ligt in periodiek geïnundeerd rietland of tussen permanent in het water staand riet of lisdodden van minimaal enkele jaren oud, waarin een ‘kniklaag’ of een ‘zeggenbult’ aanwezig is. De roerdomp profiteert van een natuurlijk

peilbeheer en waterpeildynamiek. De roerdomp foerageert voornamelijk op vis en amfibieën. Voor het voedselgebied zijn veel overgangen van riet naar water en/of grasland van belang (minimaal 500 tot 1000 meter geschikte randzones per territorium). De roerdomp vertoont een gemiddelde verstoringsgevoeligheid

(verstoring bij 100 tot 300 meter afstand) over het gehele jaar. In de opengestelde gebieden is verstoring van broedende en foeragerende roerdompen mogelijk. Vooral land- en waterrecreatie bedreigen de rust van de roerdomp.

Kwaliteit leefgebied

Het gebied heeft voldoende draagkracht voor het instandhoudingsdoel van 10 paren. In de Biesbosch is voldoende waterriet in voor publiek afgesloten gebieden waar de roerdomp tot broeden kan komen. Wel is er sprake van verdroging en verruiging van het riet.

Het gebied kent een (grotendeels) natuurlijk peilbeheer en waterpeildynamiek. Daarnaast is er ruim voldoende randlengte van waterrietkragen en overgangen van

riet naar grasland waar de roerdomp kan foerageren. Ook de rust lijkt nu in de Biesbosch voldoende gewaarborgd.

Trend

De soort is t/m 2010 toegenomen vanwege de toename van de rietvegetatie door natuurontwikkeling. Daardoor is er o.a. in de Noordwaard meer leefgebied ontstaan. Deze positieve trend heeft zich niet voortgezet in recente jaren.

Figuur 3.5. Trend van de roerdomp in de Biesbosch.

Perspectief

De aantallen liggen onder de doelstelling, mogelijk als gevolg van verdroging en verruiging van rietvelden. De verdroging en de verruiging van de rietvelden zal doorzetten, waardoor de kwaliteit van het bestaande leefgebied verder achteruit zal gaan. Nieuwe rietvegetaties die ontstaan bij natuurontwikkelingsprojecten kunnen wel een toename aan leefgebied opleveren. Het oppervlak en de kwaliteit van het leefgebied zal daardoor minimaal behouden blijven, waarmee de doelstelling wordt gehaald.

Bruine kiekendief Verspreiding en aantallen

Het aantal broedvogels schommelt in de Biesbosch onder de doelstelling van dertig paren. In de periode van 2010 tot 2014 kwamen gemiddeld 22 paren voor. Voor de verspreiding van de bruine kiekendief wordt verwezen naar de verspreidingskaarten in Kaartbijlage 10.

Ecologische vereisten

De nestplaats van de bruine kiekendief is meestal gelegen in het waterriet van rietmoerassen van enige omvang, soms echter in smalle rietkragen langs sloten. Het foerageergebied omvat zowel rietmoerassen als de daaromheen liggende agrarische gebieden. Verruiging van het rietmoeras is nadelig voor de bruine kiekendief. De bruine kiekendief is vooral in de vroege broedfase kwetsbaar voor verstoring. In het verleden is gebleken dat de soort gevoelig is voor pesticiden gebruik. Het voedsel van de bruine kiekendief varieert van kleine zoogdieren tot middelgrote watervogels.

Het foerageergebied strekt zich uit tot op ongeveer zeven kilometer afstand van het nest.

Kwaliteit leefgebied

Er is voldoende potentieel broedbiotoop en foerageergebied aanwezig in de vorm van rietmoerassen. De aanleg van natuurontwikkelingsgebieden kan bijdragen aan extra vestigingsbiotoop. Door verruiging neemt de kwaliteit van het leefgebied wel af.

Trend

Na de afsluiting van de Haringvliet broedden er 45 tot 50 paar. Dat is daarna door verruiging van de rietgorzen afgenomen (Slaterus et al, 2011), zie ook Figuur 3.6. Er kan echter statistisch nog geen betrouwbare trend bepaald worden. Mogelijk speelt ook verdroging van de buiten Nederland gelegen overwinteringsgebieden een rol in de aantalsontwikkeling (van Bruggen et al, 2011).

Figuur 3.6. Trend van de bruine kiekendief in de Biesbosch.

Perspectief

Het ontstaan van nieuwe jonge rietvegetaties in natuurontwikkelingsprojecten kan een toename aan leefgebied opleveren. Bij verruiging van rietvegetaties worden deze minder geschikt als broedgebied. De aantallen liggen momenteel onder de doelstelling. De oorzaak is onduidelijk. Het is onduidelijk of de oorzaken binnen het gebied moeten worden gezocht (predatie, voedselconcurrentie, onvoldoende rust, verruiging van rietvelden in de Biesbosch) of buiten het gebied (afname van voedselbeschikbaarheid in agrarisch cultuurland en verdroging in het

overwinteringsgebied). Het is daarom de vraag of het aantal van dertig broedparen gehaald kan worden (mondelinge mededeling SBB, T. Muusse).

Porseleinhoen

Verspreiding en aantallen

Porseleinhoenders laten van nature een wisselend en soms invasief voorkomen zien in Nederland. Hierdoor zijn de aantalschommelingen over de jaren heen groot. Zo werden in 2008 acht roepende mannetjes gehoord, terwijl dat er in 2009 twaalf waren en in 2010 slechts vier. Gemiddeld waren in de periode 2007 tot 2011 zeven

broedparen aanwezig. De soort is in de Biesbosch sterk gebonden aan de natuurontwikkelingsgebieden (Slaterus et al, 2011). De soort prefereert in de Biesbosch biezengorzen en vochtige graslanden boven rietmoerassen (Slaterus et al, 2011). Voor de verspreiding van het porseleinhoen wordt verwezen naar de

verspreidingskaarten in Kaartbijlage 10.

Ecologische vereisten

Goede broedplekken voor het porseleinhoen zijn open moerassige terreinen van minimaal een à twee hectare groot, met matig voedselrijk water. De vogel zoekt een permanent (of periodiek) natte situatie van ongeveer 10 tot 35 centimeter diep water op met een weelderige vegetatie van biezen, zeggen, lisdodden en andere moerasplanten (hoogte een halve tot een meter). Het porseleinhoen voedt zich in hoofdzaak met insecten en kleine weekdieren, die hij zoekt in de omgeving van de nestplaats langs slikranden en onder de dekking van een weelderige vegetatie. De moerasvegetatie mag niet te dicht van structuur zijn zodat het dier er goed doorheen kan lopen. Het porseleinhoen heeft een matige verstoringsgevoeligheid omdat hij zich tussen de vegetatie verbergt (verstoring bij minder dan honderd meter afstand). Vooral kanoërs en wandelaars die moerassige gebieden opzoeken hebben mogelijk een verstorend effect. In de Biesbosch zijn hoge aantallen porseleinhoenders gerelateerd aan jaren met hoge rivierwaterstanden met inundaties van uiterwaarden in de periode mei/ juni.

Kwaliteit leefgebied

Het gebied heeft voldoende draagkracht voor het instandhoudingsdoel van negen paren. In het gebied is voldoende geschikt gebied aanwezig voor het porseleinhoen. Dit wordt onderstreept door de hoge aantallen in gunstige jaren.

Trend

Het voorkomen van het porseleinhoen laat geen trend zien, maar fluctuaties in aantallen. De oorzaak van de fluctuaties liggen buiten het gebied. Door de aanleg van natuurontwikkelingsgebieden neemt het potentieel broedbiotoop van het porseleinhoen toe.

Perspectief

De doelstelling wordt in de eerste beheerplanperiode gehaald. De aantallen

fluctueren, maar de hoge aantallen in gunstige jaren geven aan dat er in het gebied voldoende geschikt leefgebied is. De open moerassige terreinen blijven behouden. Door de aanleg van natuurontwikkelingsgebieden neemt het potentieel broed- en foerageerbiotoop van het porseleinhoen toe.

Figuur 3.7. Trend van het porseleinhoen in de Biesbosch.

IJsvogel

Verspreiding en aantallen

De ijsvogel komt met 36 paren in 2010 en 33 paren in 2011 meer voor dan in de periode van 2004 tot 2008, toen het gemiddelde aantal broedparen 17 was (Slaterus et al, 2011). Gemiddeld waren in de periode 2010-2014 24 broedparen aanwezig. Voor de verspreiding van de ijsvogel wordt verwezen naar de

verspreidingskaarten in Kaartbijlage 10.

Ecologische vereisten

Het broedbiotoop van de ijsvogel bestaat uit beschutte, visrijke, ondiepe, heldere en doorgaans langzaam stromende wateren van minimaal twee meter breed. Het nest is een gegraven hol in steile, vaak afkalvende oevers, wanden van afgravingen of aardkluiten van omgewaaide bomen, doorgaans direct aan of binnen 200 meter van de waterkant. Voedsel zoekt de ijsvogel vanaf een zitplaats zoals overhangende takken, waarvan de vogel direct in helder water kan duiken. De zichtdiepte van dieper water moet minstens een meter zijn, de minimale waterdiepte is tien centimeter. Het foerageergebied kan zich uitstrekken tot op enkele kilometers van het nest. Het voedsel van ijsvogels bestaat voornamelijk uit visjes en waterinsecten. De verstoringsgevoeligheid van de ijsvogel is matig (verstoring bij minder dan honderd meter afstand). Recreatieactiviteiten kunnen tijdens de vestiging van de soort een licht verstorend effect hebben. Vooral verstoring door waterrecreatie met kano’s, roei- en motorboten vormt een bedreiging.

Kwaliteit leefgebied

Het gebied heeft voldoende draagkracht voor het instandhoudingsdoel van twintig paren. De Biesbosch is vanwege het visrijke water, de uitgestrektheid en door de vele omgevallen bomen met wortelkuiten een uitstekend leefgebied voor de ijsvogel. Bovendien is de Biesbosch door dynamiek van de rivier en zoetwatergetij minder gevoelig voor vorst, waardoor er langer open water blijft.

Trend

Door de strenge winters in de afgelopen jaren zijn de aantallen enigszins toegenomen onder invloed van gevluchte ijsvogels van elders; de Biesbosch is

langer ijsvrij waardoor er meer dieren overwinteren en er blijven. Er is een significante toename van minder dan vijf procent per jaar ten opzichte van 1990. Landelijk is er een significante afname van minder dan vijf procent per jaar (SOVON, maart 2013). Na 2010 lijkt deze toenemende trend onderbroken. Zachte winters maakt dat de ijsvogel op meerdere locaties kan overwinteren en zich weer kan (her)vestigen. De Biesbosch is dan als overwinteringsplek voor ijsvogels minder in trek. Hierdoor schommelt het aantal broedparen van de ijsvogel in de Biesbosch rondom de het gemiddelde van 20 broedparen per broedseizoen.

Figuur 3.8. Trend van de ijsvogel in de Biesbosch.

Perspectief

Het perspectief voor de ijsvogel is goed. De aantallen liggen rondom de

instandhoudingsdoelstelling en de trend is positief. Het oppervlak en de kwaliteit van het leefgebied blijft minimaal behouden.

Blauwborst

Verspreiding en aantallen

Het aantal blauwborsten in de Biesbosch schommelt rond de 900 paar. In 2010 lag het aantal op 972 (Slaterus te al., 2011). Dit is aanzienlijk lager dan de beoogde 1300 paren. De soort broedt verspreid door de gehele Biesbosch. Voor de verspreiding van de blauwborst wordt verwezen naar de verspreidingskaarten in Kaartbijlage 10.

Ecologische vereisten

Het broedbiotoop van de blauwborst bestaat uit verruigd rietland met wilgenopslag, moerasstruwelen of niet te dicht wilgen- en elzenbroekbos. Belangrijk is een combinatie van kale bodem voor gebruik als voedselplek, dichte vegetatie voor de nestplaats en opgaande elementen zoals struiken als zang- en uitkijkpost. Het nest wordt gebouwd in de dichte vegetatie of rietruigte, op of net boven de bodem, of in een ondiepe holte langs een oever. Het voedselbiotoop bestaat uit slikkige oevers, kale plekken op de bodem of lage ondergroei. Blauwborsten vertonen een matige gevoeligheid voor verstoring (verstoring bij minder dan honderd meter afstand).

Kwaliteit leefgebied

In de Biesbosch is leefgebied van goede kwaliteit beschikbaar voor de blauwborst.

Trend

Door de successie van lage wilgenstruwelen (hakhoutgrienden) en

verlandingsbiotopen naar hoge opgaande wilgenbossen is een aanzienlijk oppervlak aan geschikt broedbiotoop verdwenen.

Ook de sterke uitbreiding van reuzenbalsemien in de kruidlaag heeft een negatief effect op de stand (mondelinge mededeling SBB, T. Muusse). Vanaf 1990 is er een significante afname van minder dan vijf procent per jaar in de Biesbosch. Mogelijk spelen hierbij ook droge jaren in het overwinteringsgebied in de Sahel een rol.

Perspectief

De successie in lage wilgenstruwelen en verlandingsbiotopen zal doorzetten, evenals de uitbreiding van reuzenbalsemien. Hierdoor zal het leefgebied in oppervlakte en kwaliteit achteruit gaan. Buiten de Biesbosch heeft de blauwborst te kampen met droge perioden in hun overwinteringsgebieden in de Sahel. Het beoogde aantal van 1300 paren zal in de Biesbosch niet worden gehaald. Wel zal de Biesbosch op termijn een aanzienlijke populatie van de blauwborst blijven herbergen. De soort heeft zich vanuit de Biesbosch uitgebreid over een groot deel van Nederland.

Snor

Verspreiding en aantallen

In de Biesbosch waren 96 broedparen aanwezig in 2010. De jaren daarvoor lag het aantal ook onder het beoogde aantal van 130. Voor de verspreiding van de snor wordt verwezen naar de verspreidingskaarten in Kaartbijlage 10.

Ecologische vereisten

De voorkeur van de snor gaat uit naar opgaande, overjarige rietvegetaties met een goed ontwikkelde onderlaag van oud plantenmateriaal (een ‘kniklaag’) in ondiep water. Voor een broedbiotoop van de snor is minimaal een tot twee hectare aan oppervlak nodig. Water op het maaiveld is essentieel. Voedsel wordt gezocht in de onderste lagen van de moerasvegetaties, ook vlak boven bodem en water en later in het broedseizoen ook in wilgenopslag. De verstoringsgevoeligheid van de snor is matig (verstoring bij minder dan honderd meter afstand). Alleen bij hoge

recreatiedruk, wanneer moerasvegetaties betreden worden en er met bootjes in het riet gevaren wordt, kunnen er verstorende, negatieve effecten voor de snor

optreden. Het meest bedreigend is daarbij waterrecreatie.

Kwaliteit leefgebied

In de Biesbosch is structuurrijk, nat riet, afgewisseld met grote zeggenvegetaties aanwezig, wat goed geschikt is als leefgebied voor de snor.

Trend

Er is geen betrouwbare trendclassificatie mogelijk (SOVON, maart 2013). Uit de inventarisatie en monitoring door de boswachter van Staatsbosbeheer blijkt dat door verdroging en verruiging van de rietvelden het oppervlak aan habitat voor deze soort afneemt (mondelinge mededeling SBB, T. Muusse). Mogelijk spelen ook droge jaren in het overwinteringsgebied in de Sahel een rol bij de aantalsontwikkeling.

Figuur 3.9. Trend van de snor in de Biesbosch.

Perspectief

De verdroging en de verruiging van de rietvelden zal doorzetten, waardoor de kwaliteit van het bestaande leefgebied verder achteruit zal gaan. Nieuwe rietvegetaties die ontstaan bij natuurontwikkelingsprojecten kunnen wel een

toename aan leefgebied opleveren. Het oppervlak en de kwaliteit van het leefgebied zal daardoor minimaal behouden blijven, waarmee de doelstelling wordt gehaald. Buiten de Biesbosch heeft de snor echter te kampen met droge perioden in hun overwinteringsgebieden in de Sahel. De doelstelling in aantallen zal hierdoor ook op langere termijn gehaald kunnen worden.

Rietzanger

Verspreiding en aantallen

In de Biesbosch komt de Rietzanger voor in overjarige rietvegetaties en

ruigtevegetaties. In 2010 broedden 1200 paar in de Biesbosch. Voor de verspreiding van de rietzanger wordt verwezen naar de verspreidingskaarten in Kaartbijlage 10.

Ecologische vereisten

De nestplaats bevindt zich in de ‘kniklaag’ van overjarige rietlandvegetaties ofwel onderlaag van ruigtekruiden en lage struiken van voornamelijk wilgen. In

breedte van circa vijf meter is. Het voedsel wordt gezocht in de onder- en bovenlaag van rietland, kruidenrijk grasland, ruigtezones en houtopslag. De verstoringsgevoe- ligheid van de rietzanger is matig groot (verstoring bij minder dan honderd meter afstand). Uit onderzoek is geen eenduidige relatie gebleken tussen de dichtheid van rietbewonende vogels en hoge intensiteit van waterrecreatie. Hoge recreatiedruk, wanneer moerasvegetaties betreden worden en er met bootjes in het riet gevaren wordt, kan lokaal wel een negatief effect op de rietzangerpopulatie hebben. Bij deze soort vormt vooral waterrecreatie in die extreme gevallen een bedreiging.

Kwaliteit leefgebied

Het gebied heeft voldoende draagkracht voor het instandhoudingsdoel van 260 paren. In de Biesbosch zijn voldoende overjarige rietvegetaties en ruigtevegetaties aanwezig, waar de rietzanger broed- en foerageergebied kan vinden.

Trend

De aantallen rietzangers nemen toe. Vanaf 1990 is de toename meer dan vijf procent. De afgelopen tien jaar is de toename minder dan vijf procent (SOVON, maart 2013). Populatieschommelingen zijn normaal voor de soort.

Figuur 3.10. Trend van de Rietzanger in de Biesbosch.

Perspectief

Het perspectief voor de rietzanger is goed. De aantallen liggen ruim boven de doelstelling en de soort kent een positieve trend. In de eerste beheerplanperiode wordt de doelstelling gehaald.

In document Natura 2000 Beheerplan 112. Biesbosch (pagina 53-63)