• No results found

Financiën en de “eerste grote tegenvaller”

Hoofdstuk 4 De periode 1972-1977

4.1 De schepping van De Kleine Aarde

4.1.3 Financiën en de “eerste grote tegenvaller”

Bij de financiën van De Kleine Aarde kijken we naar de aspecten die van invloed waren op hoe De Kleine Aarde haar plannen in praktijk bracht. Hierbij speelden twee aspecten een belangrijke rol, ten eerste de subsidies die De Kleine Aarde ontving van het ministerie en de gemeente en ten tweede de personeelskosten en de organisatiekosten. Het eerste was belangrijk omdat dit mede bepalend was voor de identiteit van De Kleine Aarde en haar de wijze waarop haar plannen werden gefinancierd, het tweede was belangrijk, omdat we verder in het verhaal zullen zien dat het personeel en de organisatievorm een belangrijke rol speelden in de uitvoering van het project.

Het eerste bedrag dat werd gedoneerd aan de stichting kwam van Leeflangs eigen rekening. Het was een bedrag van tweeduizend gulden waarvan hij onder andere een typemachine had gekocht, zo schreef hij naar de bestuursleden nog voor de oprichting op 17 maart. Dit omdat hij ‘met het vele benodigde tikwerk volkomen vastliep.’ 153

Het waren nog onzekere tijden, waarin het niet duidelijk was of de stichting financieel rond zou kunnen komen.

Wat de subsidie-aanvraag bij crm betreft: hier is enorme haast bij – er zou nog enig geld zijn. Heeft u in uw eigen kringen nog mogelijkheden, die wij zouden kunnen aanboren?’154

Het geld kwam uiteindelijk binnendruppelen. In 1972 werd er een bedrag van 7.500 gulden door het Prins Bernard Fonds geschonken voor de aankoop van de kas. Ook kreeg de stichting een kleine subsidie van de gemeente van vijfduizend gulden. Van C.R.M. had Leeflang nog

152

1839.59 ‘Prijs voor DKA’ De Kleine Aarde 5 (zomer 1973). 153 Persoonlijk archief Leeflang. Brief aan bestuur 17 maart 1972. 154

65

een subsidie van vijfentwintigduizend gulden gekregen.155 De rest van de financiën moest worden gehaald uit de opbrengsten van het tijdschrift, donaties, cursussen en de verkoop van biologische producten. Het was de wens van Leeflang om het De Kleine Aarde uiteindelijk zonder subsidies te laten draaien en door verkoop van eigen land- en tuinbouwproducten en het tijdschrift zelfvoorzienend te zijn.156 In het eerste jaar op Boxtel was de eigen opbrengst 37.264 gulden, waarvan het grootste deel verdiend was uit de opbrengst van het tijdschrift.

De Kleine Aarde kreeg op 3 augustus 1973 een officiële toezegging van subsidie van het C.R.M. voor een proeftijd van twee jaar.157 Leeflang probeerde intussen ook bij Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant subsidie te krijgen, wat hem in 1973 een bedrag opleverde van bijna 40.000 gulden.158 De afhankelijkheid van externe geldstromen zorgde in de herfst van 1973 voor,‘de eerste grote tegenvaller’.

De gemeente van Boxtel had geen goedkeuring verleend voor het verstrekken van het gemeentekrediet voor het bouwen van een accommodatie. Dit had tot gevolg dat er geen accommodatie kon worden gebouwd, wat juist een voorwaarde was voor subsidie van de provincie en het Rijk. Zo zou De Kleine Aarde een deel van de subsidie mislopen en ook nog eens geen accommodatie hebben. De raadscommissie oordeelde negatief over het plan van de bouw dat werd ingediend door De Kleine Aarde, omdat de proefboerderij niet van de gemeente Boxtel zelf was. Daarom zou het gezien de economische malaise, niet eerlijk zijn om aan De Kleine Aarde geld te geven.159

Leeflang vond het verwijt onterecht, zo schreef hij in het tijdschrift. De gemeente zou veel van het krediet weer kunnen terugkrijgen via landelijke subsidies. Leeflang maakte de gemeente het verwijt dat de cursusweken en donateursweekenden nu niet door konden gaan, omdat er geen accommodatie kon worden gebouwd. Ook zouden andere subsidies in gevaar komen, als het krediet niet werd verschaft. De gemeente Boxtel bleek echter niet zo bereidwillig als Leeflang verlangde. De Kleine Aarde zette een noodfonds op waar mensen speciaal voor het gebouw een donatie konden doen. 160

Deze zogenaamde “grote tegenvaller” legde de afhankelijkheid van De Kleine Aarde bloot. De afhankelijkheid van de gemeente voor goedkeuring van de verbouwing en het krediet en het ministerie en de provincie voor de subsidie en dat terwijl De Kleine Aarde was

155

5873 Provinciaal Bestuur. Subsidie aanvraag De Jonge Onderzoekers, notitie ten behoeve van de commissie Culturele Zaken en Onderwijs.

156

1839.1 Project De Kleine Aarde 157

5873. Provinciaal Bestuur. Subsidieaanvraag De Jonge Onderzoekers. Correspondentie met Commissie van Culturele Zaken en Onderwijs.

158 5873 Provinciaal Bestuur. 159

1839.59 ‘De eerste grote tegenvaller’ De Kleine Aarde 6 (herfst 1973). 160

66

gebouwd rond het idee van zelfvoorziening. Zij kon paradoxaal genoeg echter de zelfvoorziening niet bewerkstelligen zonder de voorziening van subsidie.

De jaarrekeningen van De Kleine Aarde werden opgesteld door het accountantskantoor Gover. Zij schreven het volgende over de uitkomst van het onderzoek:

‘De organisatie van de stichting was van dien aard dat geen volledige controle kan worden uitgeoefend op de ontvangsten van de proeftuin.161

Volgens het accountantskantoor ontbrak het bij de stichting ook aan interne controle, omdat verschillende activiteiten buiten verwachting snel waren gegroeid. Verder schreven ze nog dat de organisatie te maken had met een smalle basis van subsidie en inkomsten van acties en ook had de organisatie te maken met experimentele activiteiten waarvan de risico’s vrij hoog waren.162

De inkomsten kwamen in de periode 1972 tot en met 1974 voor het grootste deel van subsidies en giften. In die periode liep het bedrag van de subsidies en giften op van 31.200 gulden naar 207.076,34 gulden. De kosten stegen intussen ook, voornamelijk de personeelskosten. De personeelskosten lagen in 1972 nog op een bedrag van 3.620 gulden, maar stegen al snel naar 49.005 gulden in het jaar daarna en in 1974 werd er een bedrag van 69.661 gulden uitgegeven aan personeelskosten. De organisatiekosten stegen van 6.641 gulden in 1972, naar 25.490 gulden in 1973 tot 29.556 gulden in 1974. De totale kosten kwamen in de periode 1972-1974 neer op een bedrag van respectievelijk 14.133, 99.534 en 195.461. We zien dat de personeelskosten hier dus een fors aandeel in namen. Alleen in het eerste jaar werd er meer uitgegeven aan cursussen dan aan personeelskosten (3871 gulden voor de cursus tegenover 3.620 gulden voor personeel).163

Hoewel De Kleine Aarde ook geld kreeg uit verkoop van het tijdschrift, dat in 1974 op een bedrag uitkwam van meer dan veertigduizend gulden, waren ze in de startperiode voor een groot deel wel afhankelijk van subsidies. In paragraaf 4.3 zullen we zien dat de personeelskosten nog sterker gingen stijgen en dat deze kostenpost volgens Leeflang onhoudbaar werd.

161

1839.145 Jaarrekeningen Stichting De Jonge Onderzoekers 1973. 162

1839.145 Jaarrekening 1973. 163

67