• No results found

3. Filosofie en literatuur: literatuur als een vorm van denken

3.2 Badiou: Beckett als anti-filosoof

3.2.1 Filosofie en de vier condities: Poëzie, wiskunde, politiek, liefde

Hoewel Badiou zich op de eerste plaats een Platonist noemt, is het verhelderend om te beginnen om zijn ideeën over waarheid tegen zijn grote inspiratiebron af te zetten. We zouden kunnen zeggen dat sinds Plato, in ieder geval indien we de geschiedenisschets van Badiou volgen, de filosofie in het teken staat van het onthullen van waarheid, of deze nu transcendent of transhistorisch is. Tevens is filosofie, in reactie op deze neiging, niet toegespitst op het onthullen van de mislukte pogingen van de zoektocht naar waarheid. Badiou definieert filosofie in Manifesto for Philosophy als ―the locus of thinking wherein the ‗there are‘ truths is stated, along with their compossibility.137 Deze ‗plek van het

denken‘ is de samenkomst van de afzonderlijke waarheid-procedés of generieke procedés. Badiou onderscheidt er vier: Poëzie (specifieker: het gedicht), wetenschap (specifieker: wiskunde), politiek (specifieker: politiek van emancipatie) en liefde (specifieker: de procedure ―which makes truth out of the disjunction of sexuated positions‖138). Filosofie is zelf dus geen

waarheid-procedé maar construeert een operationele categorie.

Waarheid opent volgens Badiou een actieve leegte in het denken, die is ―located according to the inversion of a succession (the style of argumentive expounding) and the

137

Badiou, Manifesto for Philosophy, 141.

138

53 other-side of a limit (the style of persuasive or subjectivating expounding).‖139

Filosofie, opgevat als discours, is zo de verzamelplek waar ‗ficties‘ van kennis en kunst worden ingeschaald. Deze twee ficties openen een gat waarin filosofie beslag kan leggen op waarheden. Badiou ziet dit beslagleggen als de handeling of act van filosofie, daar deze handeling stelt wat een waarheid is en zodoende de eenheid van het denken waarborgt. Het subtractieve karakter van filosofie is gelegen in het idee dat filosofie, altijd opgevat als een handeling, gaten boort in betekenis. De subtractieve handeling van filosofie is gekoppeld aan vier modaliteiten: ―the undecidable, related to the event (a truth is not, it befalls); the indiscernible, related to liberty (the path of a truth is not constrained, but risky); the generic, related to being (the being of a truth is an infinite set subtracted from every predicate in knowledge); the unnamable, related to the Good (to force the naming of an unnamable breeds disaster).‖140 Zoals de benaming van de laatste modaliteit wellicht doet vermoeden is

deze geïnspireerd door Beckett, hier zal op worden teruggekomen in de ‗Inaesthetics‘- paragraaf.

Badiou zet de positie van de filosoof af tegen die van de sofist. Hoewel dit wellicht impliceert dat deze twee posities lijnrecht tegenover elkaar staan is dit niet volledig juist. Net als de filosoof maakt de sofist namelijk gebruik van de combinatie van de ficties van kennis en kunst. Het verschil echter, is dat de sofist geen enkele aanspraak maakt op (Badious notie van) waarheid en zijn talige strategieën zo inzet dat deze ook worden vermeden. In dit verband spreekt Badiou over filosofie als het breken van een spiegel. De spiegel is het taalkundige gebied of de linguïstische vlakte waarin de sofist datgene wat de filosoof behandeld een plek geeft. Het breken van de spiegel moet gezien worden als het doorbreken van dit vlak; filosoferen zou op deze wijze kunnen worden gedefinieerd als de act van het openbreken van dit vlak. Om alvast op de zaken vooruit te lopen, zouden we dit openbreken van het linguïstische vlak tevens kunnen zien als een variatie op Becketts opmerking uit ‗German Letter‘ waarin hij stelt dat de schrijver zich als taak moet stellen om de vermommingen van de taal te doorboren om zo de achterliggende gebied zichtbaar te maken, ook al is dit gebied een grote leegte. Zoals we hebben gezien is de leegte (gegrond op een leegte impliceert een ongegrondheid) voor Badiou actief en daarmee essentieel voor de substractiehandeling van filosofie.

Het gevaar voor de filosoof is dat hij sofist wordt, doordat hij zich op eenzelfde manier tot dit vlak gaat verhouden. Deze houding ontspringt uit de wens om zich voor eens en altijd te ontdoen van de sofisten, terwijl dit juist de beslaglegging op waarheden teniet doet gaan. Dit ontdoen van het sofisme kan per definitie niet eens en voor altijd zijn, volgens Badiou, daar er anders sprake is van Waarheid (enkelvoud; één heeft geen realiteitswaarde. Zie ook

139

Badiou, Manifesto for Philosophy, 141.

140

54 voetnootnummer 141) en zo het aleatoire karakter waarheden (meervoud) wordt genegeerd en filosofie zelf een waarheid-procedé wordt, een ontwikkeling (of opvatting) die voor Badiou absoluut onwenselijk is. Filosofie dient weliswaar waarheden te leveren aan het denken maar produceert deze nooit zelf. Het is rond de breuken, die zijn ontstaan door het doorboren van betekenis (de subtractieve handeling die Badiou filosofie noemt), waar de gebeurtenis van waarheid plaatsvindt. De subtractieve handeling maakt dit dus mogelijk, maar moet dus niet worden verward met waarheden zelf. Bovendien is waarheid nooit een geheel of één, maar altijd meervoudig en niet te verenigen onder één noemer. Om het in Cantoriaanse terminologie te formuleren: er is geen overkoepelend principe (verzameling) die de verzameling van waarheden verenigt.141

Badiou zet zich tevens af tegen de hermeneutische invulling van filosofie door zijn opvatting als een benoemingshandeling te presenteren en deze tegenover interpretatie te plaatsen. Filosofie is geen duiden maar een benoemen van de gebeurtenissen van waarheid die binnen de vier condities plaatsvinden (we zullen zien dat Beckett een essentiële rol speelt voor Badious concept van benoemen). Binnen deze vier condities, of beter gezegd, ten opzichte van deze vier condities, vindt ook het proces van subjectificatie plaats. Subjectificatie vindt alleen plaats in het spoor van een gebeurtenis en is altijd gerelateerd aan één van die vier condities (Badiou spreekt bijvoorbeeld over het Iraanse revolutie- subject of het subject van mei ‘68). Een gebeurtenis, de term is al eerder gevallen, zoals Badiou het opvat is niet zomaar iets dat gaande is of zich voordoet. Integendeel: zowel subjecten als gebeurtenissen zijn uitermate zeldzaam. Ze ontstaan alleen tegen de achtergrond van de leegte die opengebroken wordt door waarheden binnen de specifieke condities. Enkele voorbeelden die Badiou noemt in zijn oeuvre zijn de gebeurtenis van liefde in het oeuvre van Lacan (na Lacan is de enige mogelijke filosofie een filosofie die compatibel is met die van Lacan, aldus Badiou) maar ook de bestorming van de Bastille of het werk van de dichter Paul Celan.

Hoewel deze voorbeelden allemaal gebeurtenissen worden genoemd, is het lastig om een algemene definitie voor een gebeurtenis op te stellen zonder het specifieke van de desbetreffende gebeurtenis in ogenschouw te nemen. Toch zal er als afsluiting van deze paragraaf een poging worden gedaan om kort Badious concept van de gebeurtenis samen te vatten in een aantal zinnen, zodat met deze bevindingen in het achterhoofd de gebeurtenis

141

Vanwege de reikwijdte van deze scriptie gaat het te ver om diep in te gaan om de invloed van de wiskundige Georg Cantor op het denken van Badiou. Toch in het zinvol om een aantal punten te vermelden, zeker met het oog op de vergelijking met Deleuze die in de komende paragrafen zal plaatsvinden. Badious opvatting omtrent ‗het zijn‘ is ontwikkeld vanuit Cantors theorie over verzamelingen. In navolging van Heidegger stelt Badiou dat filosofie begint met ontologie. De vervolgstap is echter verschillend. Badiou stelt namelijk dat ontologie per definitie wiskundig is, terwijl Heidegger zich juist wilt ontdoen van de wiskunde binnen de filosofie. Badiou gaat zelfs zo ver dat hij stelt dat alles wat over ‗het zijn‘ gezegd kan worden wiskundig is: zijn is onherleidbaar meervoudig. Het getal één heeft in de realiteit geen bestaansrecht maar wordt alleen als een soort vooronderstelling gebruikt: ‗the count-as-one‘. In andere woorden, twee is het minimum van wat bestaat.

55 van Beckett, of de gebeurtenis van Becketts literatuur, die in de volgende paragrafen zal worden geanalyseerd, beter begrepen kan worden.

Zoals gezegd is voor Badiou het zijn een inconsistente meervoudigheid gegrond op een leegte; ontologie is zodoende een theorie van de leegte. Deze leegte wordt normaal gesproken verhult, maar een gebeurtenis geschiedt indien er iets van deze verhulling naar boven drijft (datgene wat er bovendrijft heeft geen attributen of identiteit, daar deze ‗bepaald‘ worden in de normaliteit) en zodoende in het gezichtsveld komt van ‗de normale gang van zaken‘, wat ertoe lijdt dat er breuken ontstaan in de normaliteit. Dit is voor Badiou de voorwaarde en mogelijkheid voor het creëren van het nieuwe. Een gebeurtenis is altijd contigent en in eerste instantie niet te onderscheiden van een situatie. In de zin dat het onmogelijk is om te stellen dat het een gevolg is van een bepaalde situatie, een andere situatie of een uitzondering vormt.

De volgende paragraaf zal bestaan uit weergave van het essay Tireless Desire, waarin Badiou het oeuvre van Beckett bespreekt vanuit zijn eigen filosofische kader (er zal worden geprobeerd zo dicht mogelijk bij de tekst te blijven). Hoewel er nog een aantal andere teksten zijn waarin Badiou zich volledig op Beckett richt, is deze tekst naar mijn idee illustratief voor de specifieke (en originele) wijze waarop Badiou Beckett leest. Al moet hierbij ook gezegd worden dat de teksten onderling behoorlijk wat overlap vertonen, zodat een aparte analyse van alle teksten naar mijn idee overbodig is. Bovendien zullen deze overige teksten in de daaropvolgende paragraaf alsnog aan bod komen wanneer de specifieke opvatting van Badiou over de relatie tussen filosofie en literatuur worden geanalyseerd aan de hand van zijn notie van ‗Inaeshetics‘.

3.2.2 Badious Beckett: ‘L’increvable desir’/ ‘

Tireless Desire’

Toen Badiou als student in de jaren vijftig Beckett ontdekte, zag hij hem net als vele anderen als een typische existentialistische (―writer of the absurd, of despair, of empty skies, of incommunicability and of eternal solitude.‖) en ‗moderne‘ schrijver (―in that the destiniy of writing (…) was entirely captured by the prose at a distant remove from any realist or representational intention.‖142). In de loop der jaren is deze kijkwijze radicaal veranderd, een

verandering die in Tireless Desire en zijn andere geschriften over Beckett duidelijk merkbaar is. Het oeuvre van Beckett wordt niet gekenmerkt door existentialistische geladen thema‘s, of moderne barok, zo stelt Badiou, maar behelst een les in ―measure, exactitude and courage.‖143 Het omgaan met de vragen ‗Waar zal ik heengaan, als ik kon gaan?‘, Wie zou ik

zijn, als ik kon zijn?‘, ‗Wat zou ik zeggen, als ik een stem had? ‘en ‗Wie ben ik, als de ander

142

Badiou, On Beckett, 38.

143

56 bestaat?‘ zijn de leidende principes in het werk van Beckett. In tegenstelling tot de meer gangbare, nihilistische gemotiveerde opvatting dat er in het werk van Beckett op deze vragen juist geen antwoorden te vinden zijn, stelt Badiou dat Becketts proza juist streeft ―to isolate and allow to emerge the few points with respect to which thinking can become affirmative.‖144

Als secondant van schoonheid, gebruikt Beckett principes als ―Rectification‖, ―Expansion‖, ―Declaration‖, ―Declension‖, ―Interruption‖ en ―Elongation‖ om te spreken over de ―stony ingratitude of the Earth, and to isolate, according to its proper density, that which exceeds it.‖145 Het ongeluk dat de personages in het werk van Beckett ten deel valt, is

volgens Badiou geïnspireerd op de ideeën over de essentiële eigenschappen van de mens, zoals ontwikkeld door Descartes en Husserl. Becketts methodologische ascese zou in de eerste periode van zijn Franse oeuvre bestaan uit beweging en rust, zijn en taal. In Malone

Dies is bijvoorbeeld te zien ―how movement and language ultimately infect both being and

immobility, so that the point of immobility is constantly deferred; it does not allow itself to be constructed otherwise than as the unattainable limit of an increasingly diminishing network of movement, memories and words.‖146 In The Unnamable slaagt de spreker er volgens Badiou

in om zich te ontdoen van alle overbodige menselijke functies, waardoor er alleen sprake is van een ―going, being and saying.‖147

Vanaf de jaren zestig staat Becketts werk (onder andere How It Is en Company) in het teken van de Ander. Het is Beckett wederom te doen om de essentiële eigenschappen van de mens te isoleren, als zijnde medebepaald door de Ander: ―if he exists, he is like me, he is indiscernible from me. And if he is clearly identifiable, his existence is uncertain.‖148

Daarnaast lokaliseert Badiou een specifieke opvatting over de relatie tussen taal en het zijn bij Beckett en beschouwd hij Beckett als een discipel van Hercaclitus, vanwege het gedeelde idee dat het bestaan niets anders is dan ―it‘s own becoming-nothingness‖. De rol die taal hierin speelt is gelegen in het feit dat ―being ceases to flee in order to convert itself into nothingness entails that language must determine the place of being within a fiction, that it must assign being to its place.‖ Dit is ook precies hoe Badiou Becketts project samenvat: ―to name the fictional place op being.‖149 Eén van de gebruikte technieken is het onderscheid dat

Beckett maakt tussen gesloten en open ruimte. Een voorbeeld is de korte tekst Fizzle 5:

Closed Space: ―Closed place. All needed to be known for say is known.‖150 Ook de gesloten ruimte in Fin de partie is hier een voorbeeld van. De gesloten ruimte blokkeert de altijd dreigende identiteit van het zijn en het niets, doordat de componenten van de ruimte altijd bij

144 Badiou, On Beckett, 41. 145 Ibid, 44. 146 Ibid, 45. 147 Ibid, 46. 148 Ibid, 47. 149 Ibid, 49. 150 Ibid, 49.

57 naam te noemen zijn: ―the aim of the fictions of closure is that the seen be coextensive with the said.‖ Een open plek staat daarentegen voor onzekerheid: ―it extends the dissipation and tries to maintain itself as close as possible to the flight of appearances.‖151 Beckett weet deze

twee ―prosodic figures of the place of being‖ te verenigen: ―wether it is a question of the closed space or of wandering, the suppression of any descriptive particularity ends up with a uniform image of the earth and the sky, in which any movement is equivalent to a transparent immobility.‖152

Het resultaat van deze vereniging, waarin open en gesloten niet meer te onderscheiden zijn, geeft Badiou aan met term 'grey-black'. Omdat over deze plek van het zijn niet helder en welonderscheiden, in de Cartesiaanse betekenis van de termen, gesproken kan worden, is het noodzakelijk om deze om te draaien, zoals Badiou in Molloy153 ziet gebeuren: ―If the grey-black, which does not separate the dark and the light, is the place of being, then artistic prose is required, since it alone carries a possible thought of the in- separable, of the indisctinct.‖154 Met de kennis uit het vorige hoofdstuk valt het op dat Badiou

in dit verband nergens de invloed van Geulincx noemt in relatie tot de Cartesiaanse elementen in Beckett en zo, bekeken vanuit de theorie van het beeld van het denken, ogenschijnlijk alleen het Cartesiaanse beeld van het denken hanteert in relatie tot Becketts oeuvre. Aan het eind van dit hoofdstuk zal hier op worden teruggekomen. Gerelateerd aan de opmerkingen over het grijs-zwarte als de plek van het zijn, is Badious idee dat het subject in Becketts literatuur, door de directe link met taal, de gedachte van de gedachte is, of de gedachte die zichzelf denkt middels taal. Er is sprake van een stem, die alleen in staat is te reflecteren in oppositie met de stilte die ten grondslag ligt aan al het spreken. De rol die de stem inneemt is die van ―the pure point of enunciation, the fact that what is said belongs to a singular faculty of saying.‖155 Om dit te bewerkstelligen dient de stem zijn eigen stilte te

produceren, precies wat de stem in The Unnamable tracht te doen: ―perhaps it's a dream, all a dream, that would surprise me, I'll wake, in the silence, and never sleep again, it will be I, or dream, dream again, dream of a silence, a dream silence.‖156 Uiteindelijk blijkt elke poging

op niets uit te lopen, maar de enige optie die voorhanden is, is opnieuw te beginnen: ―you must go on, I can't go on, I'll go on.‖157

Badiou is van mening dat het werk van Beckett, geheel tegen de gebruikelijke opvatting dat het nihilistisch zou zijn, zich stukje bij beetje begeeft richting het idee van geluk: ―the destitution of the scenes and the voices, as well as of the prose, is a method directed

151

Badiou, On Beckett, 49.

152

Ibid, 50.

153 ―I think so, yes, I think that all that is false may more readily be reduced, to notions of clear and distinct, distinct

from all other notions.‖, Beckett, Molloy, geciteerd in: Ibid, 51.

154

Ibid, 51.

155

Ibid, 52.

156

Beckett, The Unnamable, geciteerd in: Ibid, 52.

157

58 against mere distraction [divertissement], and whose ever more prevalent support is the poeticisation of language.‖158 Het traject van Beckett zou gefundeerd zijn op een blind

vertrouwen in predestinatie, dat leidt tot het verkennen van de mogelijkheden van de vrijheid. Kennis kent geen enkele vrijheid, doordat het gerelateerd is aan de wetten van de specifieke plek of situatie. Het denken wordt gered door datgene wat zich buiten deze wetten bevindt: ―By means of hypotheses and variations, thought will therefore seek to bring its knowledge of the 'indeterminable purport' of accidents to the height of their 'formal brilliance'.‖159 Het

verlangen om de betekenis van een gebeurtenis te vinden of toe te kennen wordt omgezet in het verlangen om de gebeurtenis een naam te geven. Ill Seen, Ill Said is een goed voorbeeld van een werk waarin in deze tendens werkzaam is (in een volgende paragraaf zal dit nader worden toegelicht). Badiou concludeert dat, indien er een waarheid bestaat, geluk niet afgeschreven dient te worden: ―It is simply necessary to expose these truths to the test of the Other. One must experiment if at least one truth can be shared.‖160 Identiteit wordt niet door

een confrontatie met het zelf bepaald, maar door de ontdekking van de Ander. Hoewel het niet vaak voorkomt kan het gebeuren dat iemand in de zoektocht terugkeert in de ―arena of the search‖. Dit is wat Badiou omschrijft als de ―Beckettian conception of freedom‖.161

De mogelijkheid van de liefde en nostalgie is hier nauw aan gerelateerd. Liefde kent zijn bron in de ontmoeting, die vier functies voorschrijft: ―the force of wandering, the pain of immobility, the enjoyment [jouissance] of the imperativ, and the invention of the story.‖162 Nostalgie kent

er drie: ―the existence of a 'voice' that would come to the subject from outside','what a real encounter allows one to hear' en 'a stratification of the subject itself'.‖163

Badiou stelt dat de belangrijkste thema's in het werk van Beckett hun weerslag vinden in het theater: ―There is theatre only so long as there is dialogue, discord and discussion between two characters, and Beckett's ascetic method restricts to the possible effects of the Two.‖164 Het is mogelijk dat er iets gebeurt en dit ‗gebeuren‘ gebeurt bij ons; de taak van

kunst is ―to shelter these points of exception from which truth proceeds, to make them shine