• No results found

Corporaties streefden er in het ancien régime naar hun groepsidentiteit te realiseren en herkenbaar te communiceren zowel in hun ambachtskamer als in het openbaar domein – de altaarruimte in de kerk, een godshuis met kapel, stedelijke feestelijkheden, aanwezigheid bij officiële plechtigheden. Hiertoe stond niet alleen een eenvoudige iconografie ter satie te brengen. De intrigerende dissonanten,

ook die in het decoratieve beeldhouwwerk, accentueren die drang, omdat ze de moeizame worsteling met de nieuwe beeldtaal illustreren.

Anderzijds spreekt uit de opbouw van de gevel een vertrouwdheid met het werk van Jan Mone.

Motieven uit het Mone-repertorium kwamen ook voor in gravures die de verspreiding van dit vocabularium verzekerden, maar de relatie met het werk dat de kunstenaar in die periode leverde, specifiek dan het retabel van Halle, is zo groot dat ze een rechstreekse toegang tot het atelier van Mone doet veronderstellen (48).

De meest voor de hand liggende hypothese daarbij houdt in dat iemand met een introductie tot diens atelier een ontwerp gemaakt heeft op basis van modellen van Mone zelf – voor het typische Mone-repertorium en voor bepaalde

Scène met opvarende die een mast omklemt, onderdeel van de nautische fries van de eerste verdieping, travee 4

(foto S. Stevens)

Scène met opvarende die een mast omklemt, reliëf van het grafmonument van Willem de Croÿ door Jan Mone in het kapucijnenklooster van Edingen

(© KIK-IRPA Brussel)

associeerde met de contemporaine culturele elite en de beslissing om de façade in de nieuwe all’antica-vormentaal uit te werken, gingen alle uit van een en dezelfde beweegreden: een monumentale manifestatie van het ambacht van de Visverkopers als economische en maatschap-pelijke machtsfactor in Mechelen. Ook elders opteerden ambachten in dezelfde periode voor deze vormentaal: in Antwerpen onder meer de Meerseniers met een altaar all’antica en een glasraam naar ontwerp van Pieter Coecke van Aelst, en de Lakenbereiders met een nieuwe façade voor het ambachtshuis op de Grote Markt (1542) (58).

De gevel van Den Zalm was dan wel het meest prominente initiatief waarmee de Visverkopers hun groepsidentiteit manifesteerden, maar zeker niet het enige. In 1518-1519 wordt in de rekeningen een beeld van een zeeridder vermeld, mogelijk naar aanleiding van de uitvoering of van een herstelling (59). In de ambachtskamer stond een beeld van de Heilige Petrus opgesteld – de apostel die vóór zijn roeping visser was – en voor hun altaar in de Onze-Lieve-Vrouw-over-de-Dijlekerk bestelden de Visverkopers het kapitale altaarstuk met de Wonderbare Visvangst bij Pieter Paul Rubens (60). De façade van Den Zalm bleef eeuwenlang echter de meest monumentale en openlijke uiting van de trots van het ambacht.

Stefaan Grieten is kunsthistoricus en stafmede-werker van het Vlaams Architectuurinstituut. Hij bereidt een doctoraat voor over de materiële cul-tuur van Erard de la Marck, prins-bisschop van Luik (KU Leuven).

Eindnoten

(1) Met veel dank aan Sofie Stevens (architect dienst Monumentenzorg stad Mechelen); Freya Joukes (Patrimonium Research & Consulting bvba); TV ÀRTER & Lode De Clercq; Ruth Pirlet, stafmede-werkster van het Nationaal Visserijmuseum in Oostduinkerke.

(2) De ambachtsrekeningen werden getranscribeerd in FONTAINE W., La façade de la maison ‘Le Saumon’

(1530-1537), onuitg. lic.verh. UCL, 1968.

(3) STEURS F., Ambachtshuis der Vischverkoopers te Me-chelen, in Geschied- en Oudheidkundige verhandelin-gen rakende de stad Mechelen, Mechelen, 1872-1874, p. 44-52. De relevante archiefvermeldingen zijn ook getranscribeerd in FONTAINE W., op. cit., p. 53-62.

(4) STEURS F., Het Keizershof en het Hof van Margareta van Oostenrijk te Mechelen, Mechelen, 1879; DE JON-GE K., The Principal Residences in Mechelen: the Court of Cambrai and the Court of Savoy, in EICHBER-GER D. (ed.), Women of Distinction: Margaret of York, Margaret of Austria, Leuven, 2005, p. 57-66.

beschikking waarin emblemen, blazoenen en patroonheiligen de hoofdrol opeisten, maar daarnaast kon ook een uitgebreider programma met narratieve iconografie uitgewerkt worden (52). De façades van ambachtshuizen, die door hun publieke karakter en monumentaliteit het streven naar groepsidentificatie en het functi-onele gebruik ervan via massacommunicatie uitstekend konden dienen, namen hierbij een belangrijke positie in. Een visueel interessante ligging in het stadscentrum was hierbij een evidente kwaliteit, net als de decoratie van de façade met motieven die naar de activiteiten van het ambacht verwezen (53). Voor zover kan worden nagegaan, was deze decoratie doorgaans beperkt tot interventies zoals het beeld van de patroonheilige van het ambacht en enkele sprekende motieven, tenminste in een econo-misch belangrijke historische stad als Antwerpen (54). Een derde factor, naast ligging en decoratie, betreft het materiaal van de façade. Gevels in natuursteen waren kostbare investeringen en opvallende verschijningen in het Mechelse stadsbeeld van de eerste helft van de 16de eeuw, dat gedomineerd werd door huizen in hout en/of baksteen (55).

Op elk van deze drie criteria scoort Den Zalm hoog: de ligging op de Zoutwerf, een façade opgetrokken in blauwe hardsteen en Avesnes-steen en een decoratie die qua visuele en icono-grafische rijkdom veel verder gaat dan die van het gemiddelde ambachtshuis (56). Hier zijn emblematische motieven – de zalm, meestal in combinatie met de drietand – gecombineerd met een nautische iconografie die in eerste instantie alludeert op het ambacht van de Visverkopers, maar door zijn eenduidige inspi-ratie in de antieke mythologie deze corpoinspi-ratie associeert met een eigentijdse artistieke en culturele context die de mercantiele activi-teiten van het ambacht overstijgt en bijgevolg andere maatschappelijke aspiraties communi-ceert (57).

Een vierde criterium sluit daarbij aan: de keuze voor een façade volledig gecomponeerd in de vormentaal all’antica waarvan toepassingen op monumentale schaal in het straatbeeld van de jaren 1530 bepaald uitzonderlijk waren, ook in andere steden in de Nederlanden. De histo-rische en culturele context van de opdracht, zoals hierboven beschreven, laat geen twijfel bestaan over de beweegreden van deze beslissing. De optie voor een gevel in natuur-steen, rijkelijk gedecoreerd met geschilderd en verguld beeldhouwwerk, de keuze voor een iconografie die het ambacht glorificeerde en

de gens, je vous prie que usiés de votre libéralité ac-coustumée vous vueilés faire ausdit Me Jehan quelque honeste présent à la cause dicte et outre ce que ferez fort joyeulx que le retenez. Bruxelles ce 28e jour de septembre.

A Messgrs Aert van Dyest et Adryan Musch recepveurs de Malines mes bons sgrs et amys.”

Gepubliceerd in ROGGEN D., Jehan Mone, artiste de l’empereur, in Gentse bijdragen tot de kunstgeschie-denis, 14, 1953, p. 220.

(12) Ibidem, p. 221. Mechelen had zich ook ingespannen om residentiestad van de kinderen van Filips de Schone te worden, ten nadele van Gent. CAUCHIES J.-M., Philippe le Beau: le dernier duc de Bourgogne (Burgundica, 6), Turnhout, 2003, p. 135. Het lobby-werk van Mechelen wordt tevens bestudeerd in PIENS J., Mechelse giften. De relatie tussen de stad en de vorstelijke entourage in de Bourgondische en Habs-burgse periode (1467-1503), onuitg. masterthesis, KU Leuven, 2010; digitaal te raadplegen via www.ethe-sis.net/Mechelse%20giften/Mechelse%20Giften.

pdf (geraadpleegd op 12 april 2018).

(13) Tot in 1548-1549 ontving hij van stadswege een loon of een pensioen. ROGGEN D., art. cit., 1930-1931, p. 373. ID., art. cit., 1953, p. 221-222.

(14) Willem, heer van Chièvres en hoveling van Filips de Schone en Karel V, oefende tal van hoge ambten uit onder beide vorsten. In 1491 werd hij verkozen tot Vliesridder. COOLS H., Mannen met macht. Edellie-den en de Moderne Staat in de Bourgondisch-Habs-burgse landen (1475-1530), Zutphen, 2001, p. 200-(15) DE JONGE K., art. cit., 2005, p. 126-127; ID., art. cit., 201.

2007, p. 31-32, met referentie aan het onderzoek van Patrick Valvekens naar deze opdrachten, onder meer VALVEKENS P., Bijdrage tot de studie van het Celestijnenklooster te Heverlee. Het mecenaat van de families van Croÿ-van Arenberg. Reconstructie van het kerkinterieur en nader onderzoek van het werk van Jan Mone in deze kerk, onuitg. lic.verh. KU Leuven, 1980;

ID., Nieuwe gegevens over het Celestijnenklooster te Heverlee, gevolgd door een nader onderzoek van de sculptuur van Jan Mone voor de Celestijnenkerk, in Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving, jg. 23, 1983, p. 3-69.

(16) Antoon, graaf van Hoogstraten en van Culemborg, was onder meer hoofd van de Raad van Financiën (1515), lid van de Geheime Raad van Karel V (1516), lid van de Raad van State (1531) en stadhouder van Holland, Zeeland en West-Friesland (1522) en van het Sticht Utrecht (1528). In 1516 werd hij verkozen tot Vliesridder. Zie: COOLS H., op. cit., p. 243-245. De rekeningen vermelden zijn naam in 1528-1529. Zie:

ROGGEN D., art. cit., 1953, p. 223-224; DE JONGE K., art. cit., 2007, p. 31. De toeschrijving aan Mone op basis van stijl- en contextcriteria wordt algemeen aanvaard. LAUWERYS J., De kerk van Hoogstraten. II.

Symboliek en ikonografie, in Jaarboek van de Konink-lijke Hoogstratens Oudheidkundige Kring, 39, 1971, p. 71-76; DE CEULAER R., De Sint-Catharinakerk te Hoogstraten (Inventaris van het kunstpatrimonium van de provincie Antwerpen, 2), Gent, 1988, p. 117-121, nr. 124 (met verdere bibliografie); DE JONGE K., Les fondations funéraires de la haute noblesse des anciens Pays-Bas dans la première moité du XVIe siècle, in GUILLAUME J. (ed.), Demeures d’éternité : églises et chapelles funéraires aux XVe et XVIe siècles, actes du colloque tenu à Tours du 11 au 14 juin 1996, (De archi-tectura, série Colloques, 10), Parijs, 2005, p. 130.

(17) DE JONGE K., Le “Précurseur”: Du Cerceau et les an-ciens Pays-Bas, in GUILLAUME J. en FUHRING P.

(eds.), Jacques Androuet du Cerceau, Parijs, 2010, p. 91-107.

(18) DE JONGE K., Une oeuvre disparue de la Renaissance flamande dans un album de Du Cerceau: le portail (5) CONINCKX H.,“In den Grooten Zalm”. Maison de

cor-poration des Poissonniers et les quais de la Dyle, in Handelingen van den Mechelschen Kring voor Oud-heidkunde Letteren & Kunst, jg. 27, 1922, p. 62-65.

(6) Zoals blijkt uit de door Fontaine geëxcerpeerde stadsrekeningen, cf. FONTAINE W., op. cit., p. 103-104. Hij woonde in 1526 in de Lange Schipstraat, in een huis dat zijn vader hem nagelaten had.

(7) In 1530-1531 ontving hij 2 stuivers en 3 deniers voor het patroon (Stadsarchief Mechelen, Rekeningen van de Visverkopers, dl. 2, 1533-1534, f. 188v (FON-TAINE W., op. cit., p. 163). Zijn weduwe wordt 15 stui-vers betaald (f° 244r; FONTAINE W., op. cit., 1968, p. 169). Hij overleed vóór 1536/1537, toen zijn we-duwe een vergoeding ontving voor een patroon voor het ambachtshuis der Visverkopers. Ibidem, p. 105.

(8) SAINTENOY P., Le statuaire Jan Mone (Jehan Money), maître artiste de Charles-Quint: sa vie, ses œuvres, Brussel (Mémoires: collection in -4°, 2e série / Acadé-mie royale de Belgique. Classe des beaux-arts. - Bruxelles; vol. 2: 2), Brussel, 1931, p. 33-36 (stilisti-sche invloed); ROGGEN D., De beeldhouwer Jan Mone. Zijn werk en zijn invloed, in De Kunst der Neder-landen, jg. 1, 1930-1931, p. 424 (artistieke invloed);

VANDEVIVERE I. en PÉRIER-D’IETEREN C., Belgi-que renaissante, Gent, 1973, p.76-77; EEMAN M., KENNES H. en MONDELAERS L., Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België.

Architectuur, 9n: Stad Mechelen. Binnenstad, Gent, 1984, p. 511-514; DE JONGE K., Anticse wercken:

‘Vreemd gebouwd’ in de 16de eeuw, in GRIETEN S., (ed.), Vreemd gebouwd. Westerse en niet-westerse elementen in onze architectuur, Turnhout-Antwer-pen, 2002, p. 39; ID., Anticse Wercken: Architecture in the antique manner 1500-1530, in DE JONGE K. en OTTENHEYM K., Unity and Discontinuity. Architec- tural Relations between the Southern and Northern Low Countries 1530-1700, Turnhout, 2007, p. 34-35.

Een gedetailleerd overzicht van de receptie van het gebouw in de literatuur tot 1968 wordt geboden in de voornoemde lic.verh. van Fontaine, p. 4-13; DE JON-GE K., art. cit., 2007, p. 32-33 (met verdere biblio-grafie).

(9) “Ich hab den guten marmelstainhauermaister Jan der dem Christopff kohler gleich sieht hat in Welschland gelert und ist von Mez mit der scharzen kraiden con-terfet”. VETH J. en MULLER Fz. S., Albrecht Dürers niederländische Reise, Berlijn, 1918, p. 73-74. Met de term Welschland werd doorgaans Italië werd be-doeld, maar ook Lotharingen of een andere Frans-sprekende regio komen in aanmerking. DUVERGER J., ONGHENA M. J. en VAN DAALEN P. K., Nieuwe gegevens aangaande XVIde eeuwse beeldhouwers in Brabant en Vlaanderen, in Mededelingen van de Ko-ninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Let-teren en Schone Kunsten. Klasse der Schone Kunsten, jg. 15, nr. 2), Brussel, 1953, p. 9-10.

(10) In een betaling in maart 1522 aan de boodschapper wordt Mone omschreven als “Maistre Jehan dit l’artiste, demourant à Anvers” DUVERGER J., ON-GHENA M. J. en VAN DAALEN P. K., art. cit., p. 64, nr. VI.

(11) “Mgrs je me recommande de bon coeur à vous, vous advisant que comme celluy qui désire le bien et pros-périté de la ville, j’ay tant persuadé Me Jehan l’artiste de l’empereur qui a demouré à Anvers qu’il s’est résolé de venir demourer à Malines, moyennant que le faictes quelque gracieulx présent pour luy ayder à acheter une maison, dont je luy ai donné espoir sachant la bonne affection qu’avez de retirer à vous et favorablement traicter telz personnaiges qui sont exquis en leurs artz.

Et pour ce mgrs. que me semble ce sera honneur à la-dite ville d’avoir ung tel personnage qui est le seul de son art en tous les pays de par deça et qui a plusiers grosses pièces d’ouvraiges en main et tient gros trayn

tot een soortgelijke compositie, cf. Ibidem, dl. XXVIII, 2, p. 51.

(33) FONTAINE W., op. cit., p. 147-148; BALIS A., art. cit.

(1977), p. 5. Voor de tekstfragmenten, cf. COLONNA F., De droom van Poliphilus. Hypnerotomachia Poli-phili, vertaald door Ike Cialona, Amsterdam, 2006, p. 59-60 en 279.

(34) SCHOCH R., MENDE M. en SCHERBAUM A., Albrecht Dürer: das Druckgraphische Werk, dl. 1, München, 2001, nr. 21.

(35) Voor deze en andere prenten, cf. de in noot 34 opge-somde literatuur.

(36) BALIS A., art. cit.,1992, p. 119. Dezelfde auteur wijd-de aan wijd-deze fries en wijd-de artistieke context ervan een grondige studie: ID., Een Zeethiasos door Bernard Van Orley, in Libellus discipulorum, aangeboden aan R.-A.

d’Hulst, op 20 december 1977 ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag, onuitg. bundel, Antwerpen, 1977 (te raadplegen in de bibliotheek van het Rube-nianum, Antwerpen).

(37) BALIS A., art. cit., 1977, p. 8.

(38) DACOS N., Tommaso Vincidor, un élève de Raphaël aux Pays-Bas, in Relations artistiques entre les Pays-Bas et l’Italie à la Renaissance. Etudes dédiées à Suzanne Sulzberger, Brussel, 1980, p. 61-99; VAN WEZEL G.W.C., Het paleis van Hendrik III, graaf van Nassau te Breda, Zwolle,1999, p. 83-93.Van Orley onderging wel degelijk Vincidors invloed en kopieerde bepaal-de van zijn motieven, cf. CAMPBELL Th. P., Bernaert van Orley and the Revolution in Netherlandish Tapestry Design, 1515-41, in CAMPBELL Th. P. (ed.), Tapestry in the Renaissance. Art and Magnificence, tent.cat., New York, 2002, p. 295-296.

(39) Zoals geïllustreerd in tal van contemporaine graf-monumenten met beeldhouwwerk, uitgevoerd in blauwe hardsteen uit Henegouwen, cf. DE RYCKE J.P., Quelques exemples de la sculpture funéraire écaussinnoise de la première moitié du seizieme siè-cle, in Revue des archéologues et historiens d’art de Louvain, jg. 28, 1995, p. 43-52. Het beeldhouwwerk in blauwe hardsteen, met name in het cassette- gewelf boven de tweede verdieping, vertoont een graad van stilering die vergelijkbaar is met die van deze Henegouwse grafmonumenten en ander con-temporain beeldhouwwerk in blauwe hardsteen.

(40) Deze restauraties in het beeldhouwwerk worden duidelijk aangetoond in het materieeltechnisch rap-port (zie noot 22).

(41) Cf. BALIS A., art. cit. (1992), p. 114-115. Zeeridders overleefden weliswaar als op zich staand motief, bijvoorbeeld als schildhouder. Een monumentale il-lustratie daarvan is het beeldhouwwerk op een schouwmantel in blauwe hardsteen in het Museum Vleeshuis, mogelijk uit het tweede kwart van de 16de eeuw, volgens de traditie afkomstig van het huis van de Prins van Oranje in Hoboken. Ook in het reliëf boven de deur van het huis De Lepelaer op de Zoutwerf, tussen circa 1524 en 1530 opgetrokken, kwam een zeeridder als schildhouder voor. De Me-chelse Visverkopers bezaten overigens een beeld van een zeeridder, cf. infra.

(42) Met name het boogveld van de derde travee op de benedenverdieping en dat van de eerste travee van de eerste verdieping.

(43) “Item vande ghevel te setten van dambacht huijs met-ter witten werk CL VII gulden”; “Item noch kenne ic Jan vors. betaelt te sijne van de loeveringhen die ic ghe-maeckt hebbe in orconden mijns hantekens hier on-derghestelt bij mij vrou Borremans die al dit ghelt kene ontfanghen te hebben”; “Item ic Jan Gaudere kenne en lijde dat ic ontfanghen hebben van de ambacht vande viscoepers vande loeverringhe van de ghevel te maken LXXVI ½ gulden”. Stadsarchief Mechelen, Boeck vanden inventaris vande erffelijkcke goederen toe-behoorende d’Ambacht vande vischcoopers tot Me-d’entrée de l’hôtel de Maximilien Transsylvanus à

Bruxelles, in Belgisch Tijdschrift voor oudheidkunde en kunstgeschiedenis, jg. 64, 1997, p. 75-105; ID., art.

cit., 2007, p. 34; WITTEVRONGEL K., De bouwge-schiedenis van de burgerlijke griffie te Brugge, in Han-delingen van het genootschap voor geschiedenis ge-sticht onder de benaming Société d’Emulation te Brug-ge, jg. 110, 1973, p. 186-197; DEVLIEGHER L., De Keizer Karel-schouw van het Brugse Vrije (Kunstpatri-monium van West-Vlaanderen, 10), Tielt, 1987, p. 26-27; ESTHER J. en MEULEMEESTER M., Kleurrijk eerherstel van een 19de-eeuwse restauratie. De Bur-gerlijke Griffie op de Burg in Brugge, in M&L, jg. 16, nr. 2, 1997, p. 36-54; DE JONGE K., art. cit., 2007, p. 34-35.

(19) Ibidem, p. 35.

(20) Ook het Sacramentsaltaar in Halle heeft Mone-zuil-tjes in de tweede en derde zone van de compositie, niet in de onderste.

(21) Cf. infra.

(22) Cf. het materieeltechnisch vooronderzoek van de gevel door PRC in 2011.

(23) Althans het enige oorspronkelijke paneel dat in het gebouw bewaard is; ze werden alle drie vervangen door kopieën in gietijzer. FONTAINE W., op.cit., p. 14 vermeldt een afgietsel in gips in het bezit van het museum Hof van Busleyden.

(24) “Item betaelt meester Jan Borremans van dat hy boven dambachs huijs vermaect soet afgewayt wert”. Kort daarop werd verguldsel aangebracht “boven op dambachs huys”. FONTAINE W., op. cit., p. 62. Het materieeltechnisch onderzoek (zie noot 22) heeft holtes bovenop de kroonlijst gedocumenteerd, die mogelijk verband houden met deze bekroning.

(25) FONTAINE W., op. cit., p. 71.

(26) Deze vaststelling werd reeds gemaakt en uitge-werkt door Fontaine (op. cit., p. 138-145).

(27) De compositie verschijnt al in het trascoro van de kathedraal van Barcelona, door Bartholomé Or-dóñez Mone vervaardigd. DUVERGER J., ONGHENA M.J. en VAN DAALEN P.K., op. cit., afb. II.

(28) En in het in 1538-1541 tot stand gekomen Sacra-mentsaltaar in de Sint-Michielskathedraal van Brussel, oorspronkelijk bestemd voor de kapel van het hertogelijk paleis in Brussel en tot stand geko-men in uitvoering van het testageko-ment van Filips de Schone.

(29) Een variant van deze scène komt voor in een medail-lon van het doksaal van Doornik (1573). FONTAINE W., op. cit., p. 142.

(30) Voor de artistieke en culturele evolutie van het the-ma van zeewezens, cf. BIAŁOSTOCKI J., The Sea-Thiasos in Renaissance Sepulchral Art, in Studies in Renaissance & Baroque Art presented to Anthony Blunt on his 60th birthday, Londen-New York, 1967, p. 69-74; Van sirenen en meerminnen, tent.cat., Brus-sel, 1992, met onder meer het artikel van BALIS A., Het lot van Antwerpen. Halfmenselijke zeewezens in de kunst der Nederlanden van de middeleeuwen tot de barok, p. 112-127.

(31) Dat blijkt uit prenten van Girolamo Mocetto (ca.

1470-1531) en anderen. Mantegna’s composities werden overigens ook gekopieerd door Daniël Hop-fer (ca. 1470-1536), wat de internationale versprei-ding van deze compositie nog meer in de hand werk-te. Voor deze navolgingen wordt verwezen naar de respectievelijke delen van encyclopedische reek-sen als The Illustrated Bartsch, New York, Abaris, 1978, currens; Hollstein’s German engravings, et-chings and woodcuts,1400-1700, Amsterdam, 1954, currens.

(32) The Illustrated Bartsch, dl. XXVII, 1, p. 47-48. Rai-mondi werkte ook kleinere nautische scènes in prenten uit, cf. Ibidem, dl. XXVI, 1, p. 225-226. Hij in-spireerde een anonieme kunstenaar uit zijn school

P., All’antica architecture and the visibility and pres-ence of artists and guilds in artist’s homes, coprpora-tion houses and the town hall, in TACKE A. e.a. (eds.), op. cit., p. 79-87.

(54) MACLOT P., art. cit., p. 84-87.

(55) Ibidem; FONTAINE W., op. cit., p. 30.

(56) Het contemporaine ambachtshuis van de Vrije Schippers (1530) aan de Graslei in Gent komt op dat vlak in de buurt van Den Grooten Zalm, met een re-liëf van een schip boven de deur, hogerop in de gevel heraldische iconografie die naar de regerende heer Karel V verwijst en enkele reliëfs die de activiteiten van de schippers uitbeelden. Veel later ontstonden twee gedecoreerde façades van Antwerpse am-bachtshuizen, dat van de Timmerlieden in de Hoog-straat (heropgebouwd in 1704) en het huis Roden-borch van de Schrijnwerkers op de Grote Markt (verfraaiing in 1755).

(57) Mutatis mutandis geldt deze vaststelling ook voor

(57) Mutatis mutandis geldt deze vaststelling ook voor