• No results found

DEEL 5: RECHTVAARDIGING BIJZONDER REGIME

4. Externe invloeden

281. Een vierde onderscheid tussen private ondernemingen en overheidsbedrijven heeft betrekking op externe invloeden. Een private entiteit wordt enkel door het marktmechanisme, zoals het hierboven werd omschreven, beheerst.546 Overheidsbedrijven daarentegen worden ook met andere invloeden geconfronteerd.547 Zo zijn er drie invloeden grotendeels onbesproken gebleven in de organieke regulering. Zij zouden echter een rechtvaardiging kunnen betekenen voor het afwijkend juridisch kader inzake corporate governance voor overheidsbedrijven.

282. Vooreerst zijn overheidsbedrijven in hoge mate onderworpen aan politieke invloeden. De mandaten in overheidsbedrijven worden immers ingevuld door politici. Die politieke samenstelling heeft tot gevolg dat er onvoldoende technische kennis aanwezig is bij de bestuurders. De besluitvorming in overheidsbedrijven verloopt ook minder neutraal wegens de politieke belangen die vaak meespelen.

283. Ten tweede zullen private ondernemingen minder beïnvloedt worden door externe belangengroepen in vergelijking met overheidsbedrijven. Heel wat belangengroepen gebruiken het algemeen belang om hun eigen belangen te ondersteunen. Het betreft onder meer vakbonden en milieuorganisaties.

546 Zie hiervoor randnummer 279.

547 W. DEVROE, Privatisering en verzelfstandiging: een verkenning vanuit nationaal en Europees economisch recht, onuitg. doctoraat Rechten KULeuven, 2000, 109.

88 284. Ten derde kan gedacht worden aan de invloed die klanten kunnen uitoefenen op ondernemingen. Klanten verwachten van zowel private als publieke ondernemingen dat zij degelijke producten en/of een goede dienstverlening aanbieden. Het voornaamste doel in overheidsbedrijven is echter het tevreden stellen van de Belgische burger, waardoor de bedrijfsstrategie ook gedeeltelijk bepaald zal worden door de externe opinie.

5. Verschillende hoedanigheden

285. Bij de vennootschapsrechtelijke analyse van overheidsbedrijven dient men ten slotte ook rekening te houden met de verschillende hoedanigheden van de overheid.548 Deze hoedanigheden zorgen ervoor dat er minder controle plaatsvindt in vergelijking met private ondernemingen.549 In de private sector zullen de aandeelhouders geen andere functies vervullen. De overheid is naast aandeelhouder ook regulator en toezichthouder van de autonome overheidsbedrijven. Tussen deze uiteenlopende functies kunnen conflicterende belangen ontstaan.550 Corporate governance principes voor overheidsbedrijven zullen de aandeelhoudersfunctie zoveel mogelijk moeten isoleren van de overige functies teneinde belangenconflicten te vermijden. Er zou een procedure voorzien moeten worden teneinde de overheid in de mogelijkheid te plaatsen om haar verschillende hoedanigheden te onderscheiden van elkaar. Er zijn twee risico’s die moeten besproken worden. 286. De staat vervult ten eerste zowel de positie van marktregulator als marktdeelnemer. Er bestaat bij dit belangenconflict steeds een risico op misbruik. De staat zou haar hoedanigheid als regelgever kunnen aanwenden om overheidsbedrijven in een betere positie te plaatsen dan haar concurrenten. Men mag er echter rechtmatig op vertrouwen dat de overheid geen misbruik zal maken van haar machtspositie. Concurrerende ondernemingen en het Belgische publiek verwachten immers een waterdicht organiek kader om dit gevaar in te dijken.

287. De Belgische staat dient daarnaast als hoofdaandeelhouder controle uit te oefenen op autonome overheidsbedrijven. In het algemeen kan gesteld worden dat de overheid onvoldoende aandacht besteedt aan haar rol als eigenaar. De bedrijfsleiders die zij moet controleren zijn immers ook personen die benoemd zijn door de Belgische staat. Men controleert zichzelf. Wanneer dit toezicht tot vervelende ontdekkingen aanleiding geeft, kan dit negatieve publiciteit voor het autonoom overheidsbedrijf opleveren. Aangezien de toezichthoudende instantie zichzelf in de voet schiet bij een te strenge controle, kan men geneigd zijn om meer door de vingers te zien. Deze situatie is een variant van het toezichthoudersdilemma.551

548 W. DEVROE, “Deugdelijk bestuur van overheidsondernemingen (autonome overheidsbedrijven,

publiekrechtelijke naamloze vennootschappen)”, TRV 1998, afl. 7, 478, nr. 40.

549 I. DEBUCQUOY, I. DESOMER en P. DEBYSER, “Controle door het Rekenhof op het verzelfstandigd

economisch overheidsoptreden” in A. VERBEKE en B. TILLEMAN (eds.), Actualia Vermogensrecht. Liber

amicorum KULAK. Als hulde aan Prof. Dr. Georges Macours, Brugge, Die Keure, 2005, 589.

550 A. LEVRAU, L. VAN DEN BERGHE en M.-E. BELLEFROID, “Deugdelijk bestuur in de private en publieke

sector: een permanente kruisbestuiving”, VTOM 2007, afl. 4, 13.

551 I. GIESEN, Toezicht en aansprakelijkheid: een rechtsvergelijkend onderzoek naar de rechtvaardiging voor de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van toezichthouders ten opzichte van derden, Deventer, Kluwer,

89 288. De corporate governance theorie uit de Angelsaksische literatuur sluit zeer goed aan bij deze situatie van autonome overheidsbedrijven.552 Deze theorie stelt dat de bedrijfsleiding te veel macht heeft ten opzichte van de aandeelhouders. De positie van de aandeelhouders moet dan verstevigd worden. De Belgische corporate governance regels prediken juist de tegenovergestelde beweging. Bij deze laatste theorie is het de positie van de bedrijfsleiding die versterkt moet worden.553 Wel moet men rekening houden met de negatieve gevolgen van de versterkte positie van de overheidsaandeelhouder. Net zoals in de private sector bestaat immers het gevaar dat de dominante aandeelhouder misbruik maakt van haar onaantastbare positie.554

289. In tegenstelling tot bij autonome overheidsbedrijven, zullen de verschillende functies van de overheid weinig invloed hebben op intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. De bovengenoemde risico’s stellen zich niet in een intergemeentelijke context. Gemeenten zijn de voornaamste aandeelhouders in intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Het toezicht en de marktregulatie gebeurt door de overheid op een ander bestuursniveau. Er doen zich dan geen conflicten voor.

DEEL 6: AANBEVELING

290. Doorheen deze vennootschapsrechtelijke analyse van overheidsbedrijven werden verschillende controlemechanismen besproken. Sommige mechanismen bleken geschikter te zijn dan andere om aandeelhouders van overheidsbedrijven evenveel invloed te garanderen op het beleid in vergelijking met private ondernemingen. De meeste punten van kritiek kunnen volgens mij opgelost worden door slechts één regulerende ingreep. Ik laat de kans om hierover een aanbeveling te formuleren dan ook niet onbenut.

291. Een organisatie die belast is met het algemeen toezicht op overheidsbelangen zou nuttig zijn.555 De Belgische wetgever zag dit ook in en heeft hier reeds naar gehandeld. Recent werd er een belangrijk beheerscontract gesloten tussen de Belgische staat enerzijds en de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij (FPIM) anderzijds. Vooralsnog heeft dit beheerscontract enkel voorzien in de mogelijkheid om aandelen van autonome overheidsbedrijven te verkopen aan FPIM. Het al dan niet beursgenoteerde karakter van een overheidsbedrijf is irrelevant. Voorlopig zijn de belangrijkste holdings zoals Proximus, NMBS, Infrabel, Skeyes en Bpost hierbuiten gehouden. Om een optimaal overzicht te bekomen zou FPIM kennis moeten kunnen nemen van alle overheidsparticipaties met een commerciële oriëntatie. Het verdient dan ook aanbeveling dat het toepassingsgebied van het beheerscontract uitgebreid wordt. Ook andere entiteiten dan autonome overheidsbedrijven zouden 552 W. DEVROE, “Deugdelijk bestuur van overheidsondernemingen (autonome overheidsbedrijven,

publiekrechtelijke naamloze vennootschappen)”, TRV 1998, afl. 7, 479, nr. 43.

553 I. DEBUCQUOY, I. DESOMER en P. DEBYSER, “Controle door het Rekenhof op het verzelfstandigd

economisch overheidsoptreden” in A. VERBEKE en B. TILLEMAN (eds.), Actualia Vermogensrecht. Liber

amicorum KULAK. Als hulde aan Prof. Dr. Georges Macours, Brugge, Die Keure, 2005, 590.

554 A. LEVRAU, L. VAN DEN BERGHE en M.-E. BELLEFROID, “Deugdelijk bestuur in de private en publieke

sector: een permanente kruisbestuiving”, VTOM 2007, afl. 4, 13.

555 I. DEBUCQUOY, I. DESOMER en P. DEBYSER, “Controle door het Rekenhof op het verzelfstandigd

economisch overheidsoptreden” in A. VERBEKE en B. TILLEMAN (eds.), Actualia Vermogensrecht. Liber

90 hier gebruik van moeten kunnen maken. Gedacht kan worden aan de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden.

292. De centralisatie van overheidsbelangen binnen FPIM heeft een aantal voordelen. Vooreerst bevindt deze instantie zich in een geweldige positie om kennis en expertise te verwerven met betrekking tot de publieke sector. Ik begon deze bijdrage immers met de vaststelling dat er in België weinig onderzoek is gebeurd naar overheidsbedrijven. De centralisatie onder FPIM zal normaliter ook leiden tot meer duidelijkheid over de vennootschapsrechtelijke aspecten van overheidsbedrijven. Het beheerscontract verstevigt bovendien de rol van de overheidsaandeelhouder. FPIM bekijkt immers nadrukkelijk of de intenties van de overheid veruitwendigd worden in de strategie van overheidsbedrijven.556 Door het samenvoegen van overheidsaandelen bij één instantie kan men een eenvormige aandeelhoudersstrategie hanteren. Ten slotte kan FPIM ook bijdragen aan een beter overzicht inzake participaties van overheidsbedrijven. FPIM zal het bestaan van dochter- en kleindochterondernemingen immers transparanter en efficiënter weergeven.

CONCLUSIE

293. Deze bijdrage geeft een overzicht van het huidige rechtskader inzake corporate governance voor overheidsbedrijven. Het juridisch kader van overheidsbedrijven bestaat uit corporate governance codes, organieke regulering en de subsidiaire toepassing van het gemeen vennootschapsrecht. Het samengaan van al deze juridische instrumenten vormt een moeilijkheid waarmee de private sector niet geconfronteerd wordt. Overheidsbedrijven kennen geen corporate governance code op maat. Er wordt gebruik gemaakt van private initiatieven. Het betreft de Corporate Governance Code 2020 en de Code Buysse. Enkel beursgenoteerde autonome overheidsbedrijven zijn verplicht om de Code 2020 toe te passen. Andere autonome overheidsbedrijven leven die code vaak vrijwillig na omdat dit een positief signaal geeft aan investeerders. Intergemeentelijke samenwerkingsverbanden volgen in principe geen corporate governance richtlijnen, al kunnen deze ondernemingen wel inspiratie putten uit de Code Buysse. 294. Uitmaken wanneer de organieke dan wel de gemeenrechtelijke bepalingen uitwerking krijgen, bleek een belangrijk aspect van dit onderzoek. Organieke regelgeving heeft als lex specialis voorrang op het gemeen vennootschapsrecht. De autonome overheidsbedrijven zijn onderhevig aan de AOB- wet. Deze organieke wet was bij haar totstandkoming een voorbeeldregulering. Doorheen de jaren zijn er echter barsten gekomen in haar pantser. Vooreerst werd gewezen op het feit dat de AOB-wet onleesbaar is geworden. Een herschrijving dring zich op. Ook zijn enkele van haar principes achterhaald. Zo is de opdeling tussen taken van openbare dienst en andere taken volgens mij een louter academisch onderscheid waar in de praktijk weinig rekening mee gehouden wordt. Dit onderscheid belemmert de controle door de overheidsaandeelhouder. Voor de Vlaamse intergemeentelijke samenwerkingsverbanden geldt dan weer het DLB. In vergelijking met de AOB- 556 I. DEBUCQUOY, I. DESOMER en P. DEBYSER, “Controle door het Rekenhof op het verzelfstandigd

economisch overheidsoptreden” in A. VERBEKE en B. TILLEMAN (eds.), Actualia Vermogensrecht. Liber

91 wet valt op dat het DLB enkele verfrissende rechtsprincipes bevat. Dit komt uiteraard door haar recentere inwerkingtreding. Vooral de bepalingen betreffende onafhankelijke bestuurders zijn een verbetering ten opzichte van vroegere regulering. Het valt aan te moedigen om aan deze bepalingen een verplicht karakter te verbinden.

295. Autonome overheidsbedrijven en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden hebben enkele controlemechanismen met elkaar gemeen. In beide soorten overheidsbedrijven beschikt de overheidsaandeelhouder ten eerste over een grote invloed op de bestuursorganen. Door middel van een controleparticipatie enerzijds en 75% van de stemrechten en mandaten anderzijds houdt de overheid de touwtjes stevig in handen. Op deze manier kunnen de overheidsaandeelhouders op zichzelf statenwijzigingen doorvoeren. De bepalingen omtrent de samenstelling van de raden van bestuur in autonome overheidsbedrijven kunnen met het oog op de ontslagmogelijkheden wel een wetgevende tussenkomst gebruiken.

296. Overheidsbedrijven kunnen ook gebruik maken van het aansprakelijkheidsrecht. In deze bijdrage werden twee aansprakelijkheidsregimes besproken. Voor NV’s van publiek recht geldt immers het aansprakelijkheidsrecht uit het WVV. Voor gewone autonome overheidsbedrijven en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden met rechtspersoonlijkheid daarentegen dient men terug te vallen op het gemeen aansprakelijkheidsrecht in verband met lastgeving. In het algemeen kan wel gesteld worden dat het aansprakelijkheidsrecht een minder belangrijke rol speelt in vergelijking met private ondernemingen. In overheidsbedrijven houdt men problemen liefst binnenskamers.

297. In autonome overheidsbedrijven wordt de financiële audit uitgevoerd door een specifiek daarvoor in het leven geroepen college. Het college van commissarissen voert een grondigere financiële controle uit in vergelijking met de controle van gemeenrechtelijke bedrijfsrevisoren. De beoordeling van de financiële toestand in intergemeentelijke samenwerkingsverbanden is dubbel. Dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen zijn onderworpen aan een degelijk financieel toezicht. De gelijkenis met private ondernemingen is treffend. Voor projectverenigingen daarentegen moet de financiële audit verstevigd worden. Het DLB schrijft enkel de aanstelling van een accountant voor. Deze persoon zal gestimuleerd worden om een milde beoordeling te maken. 298. Zowel autonome overheidsbedrijven als intergemeentelijke samenwerkingsverbanden zijn verder onderworpen aan administratief toezicht. Autonome overheidsbedrijven staan onder de bevoegdheid van een minister. Het toezicht wordt uitgeoefend door een regeringscommissaris. De verantwoording ten aanzien van het parlement loopt stroef. Het parlement beschikt slechts over een beperkt aantal bevoegdheden. In de praktijk worden deze bevoegdheden uitgehold. Voor autonome overheidsbedrijven is het bestuurlijk toezicht dan ook slechts een halfgevulde doos.

299. Het administratief toezicht op intergemeentelijke samenwerkingsverbanden lijkt vlotter te verlopen. Zo vindt er vooreerst in beperkte mate goedkeuringstoezicht plaats. Daarnaast varieert de omvang van het algemeen bestuurlijk toezicht tussen de verschillende samenwerkingsverbanden. Bij interlokale verenigingen en projectverenigingen kent deze vorm van toezicht een minimale invulling. Bij dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen daarentegen is er sprake van een

92 uitgebreid administratief toezicht. Weliswaar wordt dit toezichtmechanisme steeds vaker geassocieerd met een klachtenbehandeling. Deze tendens is volgens mij aan te moedigen.

300. Er zijn echter ook verschillen tussen de verschillende overheidsbedrijven. Zo verloopt de informatiedoorstroming beter bij dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen in vergelijking met autonome overheidsbedrijven. De verklaring hiervoor kan gevonden worden in de nauwe betrokkenheid van de gemeenten-aandeelhouders. Autonome overheidsbedrijven hebben dan weer een bijkomend toezichtsinstrument. Zij maken immers gebruik van beheerscontracten. Volgens mij zijn deze contracten eerder nadelig voor de overheid. Ze impliceren vooreerst minder controlemogelijkheden. Daarnaast omvatten ze weinig ambitieuze doelstellingen. Dit is te wijten aan de politieke mandaten en de informatie-asymmetrie in het voordeel van de bedrijfsleiding die men terugvindt in autonome overheidsbedrijven. Ook de vertraging bij het afsluiten van beheerscontracten zorgt voor de nodige frustraties.

301. In vergelijking met private ondernemingen beschikken overheidsbedrijven over aanzienlijk meer controlemechanismen. Bij de opsomming ervan lijkt het zelfs een overregulering uit te maken. Er kan gesteld worden dat overheidsbedrijven over voldoende instrumenten beschikken om het gebrek aan corporate governance regels te compenseren. In het algemeen lijkt het rechtskader dan ook geschikt om overheidsbedrijven voldoende ondersteuning te bieden bij hun beleid. Hier en daar zijn er wel ruwe kantjes die geslepen moeten worden. In de praktijk is het bovendien duidelijk dat de overheid zijn controlemechanismen onvoldoende gebruikt. Vaak zullen ze slechts een laatste redmiddel zijn aangezien men vooral imagoschade wilt vermijden.557 Bij intergemeentelijke samenwerkingsverbanden kan een gebrek aan kennis over de controlemechanismen ook verklaren waarom hier zo weinig gebruik van wordt gemaakt.

302. Overheidsbedrijven worden gekenmerkt door enkele bijzonderheden. Deze elementen zijn rechtvaardigheidsgronden voor de afwijkende controlemechanismen in vergelijking met private ondernemingen. Deze bijdrage somt er vijf op. De verantwoording die het meest voor de hand ligt is het algemeen belang. Overheidsbedrijven streven immers niet enkel winst na bij de bedrijfsvoering. Daarnaast zal het werken met gemeenschapsgeld ook een aanzienlijke impact hebben op het vennootschapsrechtelijk kader van overheidsbedrijven. De overheid beschikt over bijkomende controle doordat zij aan overheidsbedrijven financiële middelen aanbieden. De omvangrijke regulering poogt immers misbruiken te vermijden. Het concurrentieniveau is ook een element dat in overweging genomen moet worden. Verder zullen er externe invloeden bestaan die de werking van overheidsbedrijven gedeeltelijk bepalen. De voornaamste beïnvloeding van overheidsbedrijven komt vanuit de politieke wereld. Een laatste rechtvaardigingsgrond vond de onderzoeker in de verschillende hoedanigheden van de overheid. Corporate governance principes moeten met deze hoedanigheden rekening houden.

303. De wetgever kan zich steunen op rechtswetenschappelijke publicaties om overheidsbedrijven waar nodig bij te sturen. Uit deze masterproef blijkt dat er enkele aanbevelingen kunnen 557 S. CASSESE, “La maîtrise des entreprises du secteur public: mécanisme et technique” in G. TIMSIT (ed.), Les entreprises du secteur public dans les pays de la Communauté européenne, Brussel, Bruylant, 1988, 584.

93 geformuleerd worden teneinde het rechtskader voor overheidsbedrijven te verbeteren. Deze bijdrage legt ten eerste de problematiek van participaties bloot. Beide soorten overheidsbedrijven maken overmatig gebruik van allerlei constructies. Deze praktijk verhindert de nodige transparantie. Bovendien wordt op deze manier de democratische controle bemoeilijkt. Bij de herschrijving van de regulering dient hier de nodige aandacht aan besteed te worden. Daarnaast is het aan te raden om het toepassingsgebied van FPIM uit te breiden naar alle overheidsbedrijven met een commerciële oriëntatie. Nu is haar werking nog beperkt tot een beperkt aantal autonome overheidsbedrijven. Het grote voordeel van FPIM zou eruit kunnen bestaan dat er een duidelijke aandeelhouderstrategie in hoofde van de overheid ontstaat. Bij het opvolgen van deze adviezen zal het rechtskader van overheidsbedrijven weer een beetje beter aansluiten bij de noden in de praktijk.

94

Bibliografie

Boeken

ALEN, A. en DEVROE, W., Verzelfstandiging van bestuurstaken in België, Deventer, Tjeenk Willink, 1999, 172 p.

BAETEN, S., De overheid als ondernemer, Brugge, Die Keure, 2003, 543 p.

BARON, S. en PÂQUES, M., De l’acte unilatéral au contrat dans l’action administrative, Brussel, Story-Scientia, 1991, 450 p.

BRAECKMANS, H. en HOUBEN, R., Het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen:

Frisse wind of storm op zee?, Antwerpen, Intersentia, 2019, 76 p.

DAMBRE, M., Handboek bijzondere overeenkomsten, Brugge, Die Keure, 2020, 618 p.

DE BECKER, A., GORIS, J., LEUS, K., ONGENA, F. en WIRTGEN, A., Het bestuurlijk toezicht op de

lokale besturen, Brugge, Die Keure, 2010, 140 p.

DELANOTE, J., De Vennootschap & de civiele aansprakelijkheid van haar bestuurders, Gent, Larcier, 2019, 123 p.

DELPÉRÉE, F., Les nouveaux modes d'intervention des pouvoirs publics dans l'entreprise, Brussel, Bruylant, 1988, 361 p.

DE MEU, R., JANVIER, R. en VERHOEST, K., SBOV: B-project bestuurskundige en juridische evaluatie

decreet intergemeentelijke samenwerking: deelrapport juridisch luik beheerswijzen van lokale openbare diensten getoetst aan de beginselen van gelijkheid en mededinging en de regels inzake staatssteun, Leuven, SBOV, 2008, 159 p.

DE MEU, R. en VERHOEST, K., SBOV: B-project bestuurskundige en juridische evaluatie decreet

intergemeentelijke samenwerking: deelrapport bestuurskundig luik, praktische beleving en evaluatie van de krachtlijnen van het decreet, Leuven, SBOV, 2008, 98 p.

DE MOT, F. en MAES, R., De intercommunales, Brugge, Vanden Broele, 1992, 563 p.

DENOTTE, T., GÉRARD, X. en SOLDAI, A., La fiscalité des asbl et du secteur non-marchand, Limal, Anthemis, 2011, 318 p.

DÉOM, D. en ORIANNE, P., Le statut juridique des entreprises publiques, Brussel, Story-Scientia, 1990, 556 p.

DIRIX, E., STEENNOT, R. en VANHEES, H., Ondernemingsrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Intersentia, 2019, 561 p.

DUJARDIN, J., SOMERS, W. en VAN SUMMEREN, L., Praktisch handboek voor gemeenterecht, Brugge, Die Keure, 2019, 620 p.

GIESEN, I., Toezicht en aansprakelijkheid: een rechtsvergelijkend onderzoek naar de rechtvaardiging

voor de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van toezichthouders ten opzichte van derden,

Deventer, Kluwer, 2005, 251 p.

HEENEN, J. en VAN RIJN, J., Principes de droit commercial, Brussel, Bruylant, 1957, 551 p.

KILESSE, A. en VANSTAPEL, F., Externe audit in de publieke sector, Brugge, Die Keure, 2004, 287 p. NIHOUL, P., Éléments de droit public de l'économie, Brussel, Larcier, 2017, 308 p.

95 QUERTAINMONT, P., Droit administratif de l'économie: l'interventionnisme économique public et les relations entre l'Etat et les entreprises, Brussel, Story-Scientia, 1996, 267 p.

VANDENDRIESSCHE, F., Publieke en private rechtspersonen: naar een graduele, meerduidige en

evolutieve benadering van het onderscheid in de wetgeving en de rechtspraak, Brugge, Die Keure,

2004, 531 p.

VANHAEVERBEEK, J., Les intercommunales, Brussel, Nemesis, 1988, 246 p.

VAN SPEYBROECK, J.-P. en VERMEIREN, E., Het decreet lokaal bestuur: een praktische gids, Brugge, Die Keure, 2018, 96 p.

VANSTEENKISTE, S. en VENY, L., Een toekomst voor de gemeente, Brussel, Larcier, 2001, 249 p. WARNEZ, B., Gemeentelijk zakboekje bestuur 2019, Mechelen, Wolters Kluwer, 2018, 776 p.

Tijdschriften

BAETEN, S. en COEN, T., “Nieuwe corporate governance voor Proximus en bpost: much ado about nothing, of toch niet?”, TRV-RPS 2017, afl. 4, 393-404.

BELLEFROID, M.-E., LEVRAU, A. en VAN DEN BERGHE, L., “Deugdelijk bestuur in de private en publieke sector: een permanente kruisbestuiving”, VTOM 2007, afl. 4, 7-17.

BOLLEN, S. en VANDER BORGHT, L., “Modifications récentes du CDLD. Focus sur les modes de gestion de l’intérêt communal (intercommunales, asbl,…)”, Mouv.comm. 2012, afl. 11, 10-14. BRULOOT, D., DE WULF, H. en MARESCEAU, K., “Hervorming vennootschapsrecht: Overzicht en evaluatie”, NJW 2018 (383), 414-429.

BRULOOT, D., DE WULF, H., MARESCEAU, K. en VAN COILLIE, L., “Het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen: overzicht en enkele pijnpunten”, Not.Fisc.M. 2019, afl. 7, 222- 238.

CALLENS, E. en DE MEULEMEESTER, L., “De coöperatieve vennootschap 2.0: verankering van de coöperatieve gedachte of wedergeboorte van de oneigenlijke coöperatieve?”, TRV-RPS 2020, afl. 1, 5-37.

DEBIÈVRE, J., “De eerste steen van het nieuwe gemeentehuis. Het Decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking”, T.Gem. 2002, afl. 2, 91-171.

DEBIÈVRE, J., “Intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, privaatrechtelijke deelgenoten en het Arbitragehof: it takes three to tango”, T.Gem. 2003, afl. 4, 260-266.