• No results found

Effecten van het Nederlandse grondstoffengebruik 1 Milieueffecten

Afvalverwerking in Nederland Hoeveelheid afval is redelijk stabiel

3.5 Effecten van het Nederlandse grondstoffengebruik 1 Milieueffecten

Het gebruik van grondstoffen gaat gepaard met verschillende milieueffecten. Hieronder gaan we in op broeikasgassen, veranderd landgebruik, biodiversiteitsverlies, watergebruik en het gebruik van zorgwekkende stoffen (zie tekstkader Zeer zorgwekkende stoffen (ZZS)). Deze effecten vinden niet allemaal plaats in Nederland. Zo heeft de uitstoot van broeikas-

110 | Integrale Circulaire Economie Rapportage 2021

gassen gevolgen op mondiale schaal door de versnelde verandering van het klimaat. Veranderd landgebruik, zoals de omzetting van tropisch regenwoud in landbouwareaal, en biodiversiteitsverlies zijn processen die eerst lokaal gevolgen hebben en door accumulatie tot mondiale effecten leiden, zoals het uitsterven van soorten. Watergebruik en het gebruik van gevaarlijke stoffen leiden vooral op regionale schaal tot effecten, zoals de afname van de bodemvruchtbaarheid of gezondheidsschade voor mensen (Lucas & Wilting 2018b).

Zowel effecten in Nederland als voetafdrukken van productie en consumptie zijn voor beleid relevant

De milieueffecten van het grondstoffengebruik zijn op verschillende manieren in beeld te brengen. Een eerste manier is de registratie van de milieudruk op Nederlands grondgebied. Dit betreft alle emissies die binnen Nederland worden veroorzaakt door bedrijven, organisaties en huishoudens (dit is dus inclusief landbouw, mobiliteit en wonen). Een tweede manier om milieueffecten in beeld te brengen is met de voetafdruk; die geeft voor volledige productie- ketens de milieudruk weer die het gevolg is van het grondstoffengebruik, de materialen- productie, en de fabricage van (onderdelen en) producten die uiteindelijk in Nederland worden gebruikt. Daarbinnen is het gebruikelijk twee varianten te onderscheiden. Ten eerste de consumptievoetafdruk: deze brengt de effecten in beeld die ontstaan bij de vervaardiging van alle producten die in Nederland worden geconsumeerd door consumenten, overheden en voor investeringen door bedrijven. Dit zijn zowel in Nederland gemaakte producten als ook geïmporteerde producten. Ten tweede de productievoetafdruk: deze betreft de effecten in de productieketens van alle in de Nederlandse economie gebruikte grond stoffen, materialen, productonderdelen en eindproducten. Het gaat bijvoorbeeld om de milieudruk die in de productieketen is ontstaan door gebruik van ijzererts uit Australië in de Nederlandse metaalindustrie, of om de milieueffecten die optreden in de gehele keten van het verwerken van soja uit Brazilië, dat terechtkomt in voer voor Nederlandse melkkoeien. Hierbij maakt het niet uit of de metaalproducten en de melk uiteindelijk in Nederland worden geconsumeerd of worden geëxporteerd.

De productie- en de consumptievoetafdruk overlappen deels, namelijk daar waar producten binnen Nederland worden verwerkt tot eindproducten, die door Nederlandse consumenten, bedrijven of overheden worden geconsumeerd (zoals het ijzer uit de Nederlandse

staalindustrie of de melk van Nederlandse koeien die niet wordt geëxporteerd). Geïmporteerde eindproducten – zoals bananen uit Costa Rica, Franse kaas of kleding en speelgoed dat in het buitenland is geproduceerd – zitten niet in de productievoetafdruk. Deze geïmporteerde eindproducten bevatten in 2016 bijna een kwart van alle grondstoffen in de consumptievoetafdruk (CBS 2020g).

De consumptie- en de productievoetafdruk vullen elkaar aan. Terwijl de consumptievoet- afdruk inzicht geeft in de milieueffecten die ontstaan door de consumptie in Nederland, geeft de productievoetafdruk zicht op de milieueffecten die Nederland veroorzaakt als producent voor het binnen- en buitenland.

Nederlands grondstoffengebruik en effecten | 111

Broeikasgasemissies

Meer dan de helft van de uitstoot van broeikasgassen in het buitenland

Tussen 2010 en 2016 zijn de broeikasgasemissies in Nederland (dat zijn de broeikasgassen van Nederlandse bedrijven en consumenten) licht afgenomen. Datzelfde geldt voor de voetafdrukken van productie en consumptie tussen 2010 en 2017 (figuur 3.11).5

Het totaal aan broeikasgasemissies in Nederland is een stuk lager dan de beide voetafdrukken. Meer dan de helft (56 procent) van de broeikasgasemissies voor de Nederlandse consumptie wordt in het buitenland uitgestoten. Dit gebeurt vooral in andere Europese landen en in Rusland, China en de VS, waaruit Nederland fossiele grondstoffen, machines en andere goederen importeert (CBS 2020g; Cremers et al. 2019).

Het feit dat de consumptievoetafdruk hoger is dan de broeikasgasemissies in Nederland, betekent dat er in het buitenland meer broeikasgasemissies ontstaan voor de Nederlandse consumptie dan dat er in Nederland ontstaan bij de productie van exportproducten en diensten voor het buitenland.

Producten vormen aanzienlijk deel van de consumptievoetafdruk voor broeikasgassen

Broeikasgasemissies ontstaan niet alleen in de voor de hand liggende activiteitencategorieën energievoorziening en mobiliteit, maar ook door de consumptie van voedsel en spullen, omdat bij de productie ervan emissies vrijkomen (zoals bij het maken en vervoeren van elektrische apparaten, kleding, meubels en andere inboedel). En ook door het gebruik van woningen en infrastructuur, waarvoor veel grondstoffen moeten worden gewonnen en verwerkt, wat gepaard gaat met broeikasgasuitstoot. Deze categorieën beslaan 37 procent van de consumptievoetafdruk voor broeikasgassen (figuur 3.12).

Landgebruik

Drie keer het Nederlandse landoppervlak is nodig voor de consumptie

Het landgebruik binnen Nederland is al jaren stabiel en vergt zo’n 2,9 miljoen hectare (zonder water, bos en natuurlijk terrein) (figuur 3.11, CBS 2018). De hoeveelheid land die nodig is om te voorzien in de Nederlandse consumptie en productie is echter veel groter. Voor de consumptie is dit drie keer het hele landoppervlak van Nederland. Een groot deel daarvan (82 procent) ligt buiten Nederland. De grootste aandelen van de landvoetafdruk voor de consumptie liggen in West-Europa, waar vooral hout en papier vandaan komen, en in Zuid-America (vooral Brazilië) voor houtproductie en de vleesproductie (via import van rundvlees maar ook van soja als veevoer) (PBL 2020d)

5 De hier gepresenteerde consumptievoetafdruk voor broeikasgasemissies wijkt iets af van het getal in

tabel 3.1. Dit komt door een verschil in de berekeningsmethode die is gekozen om redenen van consistentie en het gewenste detailniveau.

112 | Integrale Circulaire Economie Rapportage 2021 Figuur 3.11

Voetafdruk

consumptieVoetafdrukproductie 0 100 200 300 400 500 megaton CO2-equivalenten pb l.n l In Nederland 2010 2017 Voetafdruk consumptie 2010 2016 Voetafdruk productie 2010 2016 Emissie broeikasgassen

Milieueffecten van Nederlands grondstoffengebruik

Voetafdruk

consumptieVoetafdrukproductie 0 4 8 12 16 miljoen hectare pb l.n l In Nederland 2010 2015 Voetafdruk consumptie 2010 2017 Voetafdruk productie 2010 2015 Landgebruik Voetafdruk

consumptie Voetafdrukproductie 0 5 10 15 20 25 miljoen MSA-verlies·ha·jaar Bron: PBL; CBS pb l.n l Voetafdruk consumptie 2010 Voetafdruk productie 2010 Biodiversiteitsverlies In Neder-

land In Neder-land

De voetafdrukken voor broeikasgassen en landgebruik zijn aanzienlijk groter dan de effecten in Nederland.

Nederland gebruikt steeds meer land in het buitenland

In tegenstelling tot de broeikasgasvoetafdrukken laten de landvoetafdrukken een toene- mende trend zien. Het landgebruik voor de Nederlandse economie (productievoet afdruk) is tussen 2010 en 2015 met 9 procent gestegen en voor de consumptie tussen 2010 en 2017 met 3 procent (figuur 3.11) Tegelijkertijd blijft het landgebruik binnen Nederland constant. Nederland gebruikt dus steeds meer land in het buitenland voor de productie en de consumptie. Dit betekent dat Nederland meer producten importeert die veel land vragen. De toename bij de consumptie komt vooral door de toegenomen bevolking en het gestegen houtgebruik voor de bouw (PBL 2020d).

Nederlands grondstoffengebruik en effecten | 113 Figuur 3.12 13 % 12 % 12 % 19 % 18 % 25 % Bron: CBS 2020 pbl.n l Consumptiecategorie Energiegebruik Diensten Mobiliteit

Voedsel (inclusief dranken en tabak)

Huisvesting en infrastructuur Spullen (meubels en overige inboedel, elektrische apparaten, kleding)

Aandeel in voetafdruk emissie broeikasgassen door Nederlandse consumptie, 2016

Producten als voedsel, woningen en spullen vormen een aanzienlijk deel van de consumptievoetafdruk voor broeikasgassen.

Het meeste land wordt gebruikt voor de productie van voedsel, hout en papier

De voedselproductie die is bedoeld voor de Nederlandse consumptie heeft een groot aandeel (32 procent) in de landvoetafdruk van Nederland (figuur 3.13). Vooral de productie van vlees en zuivel vraagt veel land per geproduceerde kilo (Westhoek 2019). Het gebruik van hout en papier heeft ook een groot aandeel in het landgebruik. Verder is land nodig voor de productie van kleding en overige producten. De productie van biobrandstoffen voor mobiliteit en elektriciteitsopwekking hebben een geringere invloed op het landgebruik dan op de uitstoot van broeikasgassen. Dit aandeel zal echter toenemen als het aandeel van biobrandstoffen in de energievoorziening toeneemt (PBL 2020d).

114 | Integrale Circulaire Economie Rapportage 2021 Figuur 3.13 17 % 2 % 3 % 46 % 32 % Bron: PBL 2020 pbl.n l Consumptiecategorie Hout en papier Voedsel Kleding en textiel Biobrandstoffen Overig

Aandeel in voetafdruk landgebruik door Nederlandse consumptie, 2017

Het meeste land voor de Nederlandse consumptievoetafdruk wordt gebruikt voor de productie van voedsel, hout en papier.

Biodiversiteitsverlies

Meer dan de helft van het biodiversiteitsverlies dat ontstaat voor de Nederlandse consumptie wordt veroorzaakt in het buitenland

Biodiversiteitsverlies komt vooral door het gebruik van akkerland, weiland en bossen. Dat leidt tot een verlies van de natuurlijke planten en dieren die voorheen in deze (natuur) gebieden leefden. Bovendien leidt de uitstoot van broeikasgassen door versnelde mondiale klimaatverandering tot extra biodiversiteitsverlies. Terwijl landgebruik op korte termijn een effect heeft op biodiversiteitsverlies, hebben broeikasgasemissies effect op een langere termijn. Om dit langetermijneffect te verdisconteren, is het effect van de emissies in één jaar over een periode van 100 jaar doorgerekend. Dit effect is opgenomen in de biodiversi- teitsvoetafdruk. Daarnaast veroorzaken lokale effecten bio diversiteitsverlies, zoals de winning van grondstoffen, emissies van bijvoorbeeld stikstof en fosfaat naar land en water, de fragmentatie van leefgebieden, of verkeerslawaai (Rood et al. 2004; Rood & Alkemade 2005; Wilting et al. 2017).6

Nederlands grondstoffengebruik en effecten | 115 Figuur 3.14 12 % 21 % 26 % 16 % 14 % 10 % Bron: PBL 2021 pbl.n l Consumptiecategorie Energiegebruik Diensten Mobiliteit

Voedsel (inclusief dranken en tabak)

Huisvesting en infrastructuur Spullen (meubels en overige inboedel, elektrische apparaten, kleding)

Aandeel in voetafdruk biodiversiteitsverlies door Nederlandse consumptie, 2010

Voedsel en bebouwing bepalen voor circa de helft het biodiversiteitsverlies door de Nederlandse consumptie.

De biodiversiteitsvoetafdruk voor consumptie en productie zijn bijna even groot. Per inwoner ligt in 2010 de Nederlandse consumptievoetafdruk ruim boven het wereldgemiddelde per inwoner. 57 procentvan het biodiversiteitsverlies dat optreedt door de Nederlandse consumptie wordt veroorzaakt in het buitenland. 14 procent is binnen de EU, de overige 43 procent daarbuiten, vooral in Centraal- en Zuid-Amerika (Wilting 2021). Hierbij gaat het om de landen waar landgebruik en uitstoot van broeikasgasemissies plaatsvinden. Dit betekent niet dat het biodiversiteitsverlies uiteindelijk ook daar plaatsvindt.

Productie van voedsel en andere biogrondstoffen vooral verantwoordelijk voor biodiversiteitsverlies

De effecten van landgebruik op biodiversiteit zijn het grootst bij intensief landgebruik, zoals in de landbouw. Het produceren van plantaardig en dierlijk voedsel heeft een groot aandeel in het biodiversiteitsverlies (figuur 3.14). Ook huisvesting en infrastructuur hebben een groot aandeel (Wilting 2021). Dit komt vooral door het gebruik van hout dat gepaard gaat met landgebruik voor de bosbouw (PBL 2015). Daarentegen leiden mobiliteit en energiegebruik vooral tot biodiversiteitsverlies door de uitstoot van broeikasgassen.

Watergebruik

Consumptie van vlees en zuivel heeft groot effect op watergebruik

Het huishoudelijk watergebruik in Nederland bedroeg in 2018 48.500 liter per persoon (CBS 2020h). Dit lijkt veel, maar is in vergelijking met de totale waterconsumptievoetafdruk een kleine hoeveelheid. Het grootste deel van het water wordt gebruikt bij het maken van producten. Zo kost het maken van een T-shirt evenveel water als 42 keer douchen

116 | Integrale Circulaire Economie Rapportage 2021 Zeer zorgwekkende stoffen (ZZS)

Aantallen en concentraties van ZZS nemen toe

Het aantal geregistreerde chemische stoffen is in de afgelopen dertig jaar vertien- voudigd naar 159 miljoen (RLI 2020). Deze stoffen worden bijvoorbeeld gebruikt voor de productie van metaallegeringen, brandstoffen, wasmiddelen en smeermiddelen, alsook in de chemische industrie (Beekman et al. 2019). Een deel van deze stoffen is aangemerkt als Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) omdat ze gevaarlijk zijn voor de mens, bijvoorbeeld omdat ze kankerverwekkend zijn of de voortplanting belemmeren, of omdat ze negatieve gevolgen kunnen hebben voor de milieukwaliteit. De concentra- ties van bepaalde ZZS in de leefomgeving, zoals gewasbeschermingsmiddelen, weekmakers of PFAS-stoffen (onder andere toegepast in pannen, kleding en cosmetica), zijn de laatste jaren toegenomen (RLI 2020).

Transparantie is cruciaal voor circulaire economie

De verspreiding van ZZS wordt nog onvoldoende beheerst en brengt onvoorziene risico’s met zich mee (Beekman et al. 2019; RLI 2020). Bij hergebruik en recycling kunnen ZZS vrijkomen of zich ophopen in producten. Dat kunnen ook verboden stoffen zijn die nog in oudere producten verwerkt zitten. Ook kunnen nieuwe risico’s ontstaan door toepassing van nieuwe stofcombinaties (Beekman et al. 2019; Rijkswaterstaat z.j.; RLI 2020). Dit vraagt om meer kennis over de daaraan verbonden risico’s (RLI 2020). Voor een veilige omgang zouden ZZS alleen mogen worden gebruikt in materialen en producten als daar geen andere mogelijkheid (veilig substituut) voor bestaat en ze bij hergebruik niet vrijkomen. Daarnaast is het belangrijk om informatie over de aanwezige stoffen en veiligheid daarvan door de hele productieketen te delen, daarvoor een richtlijn voor producentenverantwoordelijkheid op te zetten, en veilig om te gaan met materialen en producten met ZZS die niet (meer) uitgefaseerd of vervangen kunnen worden. Een monitoringsraamwerk van het RIVM moet dit in kaart gaan brengen (Beekman et al. 2019).

(Chapagain et al. 2005; Waternet z.j.). Voor de Nederlandse consumptie is tussen de 1,5 en 3,6 miljoen liter per inwoner per jaar nodig (Arto et al. 2012; Lenzen et al. 2013; Mekonnen & Hoekstra 2011; One Planet Economy Network 2011; Tukker et al. 2014; Van Oel 2008; Wilting et al. 2015). Landbouwproducten – en dan met name vlees en zuivel – hebben verreweg het grootste aandeel in de watervoetafdruk omdat de productie hiervan veel water vraagt (Van Oel et al. 2009). Een groot deel daarvan is regenwater dat door landbouwgewassen wordt opgenomen (groen water) (Schyns et al. 2019). Als regenwater niet wordt meegerekend, maar alleen wordt gekeken naar oppervlakte- of grondwater dat met name wordt gebruikt voor irrigatie (blauw water), hebben dranken, fruit en vlees de grootste aandelen in de watervoet- afdruk voor voedsel (Vellinga et al. 2019). Daarnaast is er voor industriële produc ten veel water nodig. Dat zijn producten die bestemd zijn voor bedrijven, zoals materialen en onderdelen voor verdere verwerking in producten, of grondstoffen en producten die nodig

Nederlands grondstoffengebruik en effecten | 117

zijn in het productieproces, zoals machines en energiedragers. Hierbij gaat het vooral om water dat nodig is om verontreinigd afvalwater uit een productieproces zodanig te verdun- nen dat de kwaliteit van het water boven de overeengekomen waterkwaliteitsnormen blijft (grijs water) (Van Oel et al. 2009).

De Nederlandse consumptie laat bijna 90 procent van de watervoetafdruk na in het buiten- land, met name in de rest van Europa, Afrika en Latijns Amerika (Van Oel et al. 2009). Een deel van het water komt uit gebieden met waterschaarste, zoals India, China, Pakistan en Turkije waar katoen wordt verbouwd voor de textielproductie, of uit Zuid-Afrika en Spanje, waar een deel van het fruit vandaan komt dat in Nederland wordt geconsumeerd (Van Oel et al. 2009; Van Oel 2008). De grootste waterstress veroorzaakt de Nederlandse consumptie in Egypte, vooral door de groenten, fruit en noten die daar worden verbouwd en door Nederland worden geïmporteerd (Cabernard & Pfister 2020).

3.5.2

Economische en sociaal-economische effecten