• No results found

5 Effecten op vaardiepte van beroepsscheepvaart en drempelhoogte schutsluizen

In dit informatieprofiel is recreatievaart opgenomen in hoofdstuk 10. Effecten treden voornamelijk op bij uitzakken van het peil.

5.1 Beschrijving effecten

Diepte vaargeul: de vaarroutes voor vrachtschepen kunnen te ondiep worden als het peil verder uitzakt. De diepgang van de

vrachtschepen op het IJsselmeer en de Houtribsluizen is uitgegaan van een genormeerde vaarklasse Vb, voor alle andere sluizen van Rijkswaterstaat geldt vaarklasse Va (expert vaardiepte en havens RWS). Wanneer de vaargeulen zich op minder dan deze diepte onder het wateroppervlak bevinden op basis van de toegelaten vaarwegklasse vormt dit een nautisch knelpunt en kunnen beroepsvaartuigen niet varen met de normale lading.

Drempelhoogte schutsluizen: Bij het uitzakken van de meerpeilen kan de scheepvaart hinder ondervinden doordat de drempels van de

schutsluizen te ondiep onder het waterpeil komen te liggen. Omdat de diepgang van vrachtschepen over het algemeen groter is dan die van recreatieschepen is de drempelhoogte van schutsluizen kritiek voor de vrachtscheepvaart.

5.2 Kwantificering effecten bij waterstand/duur/frequentie

Vaardiepte

 Op basis van het Kennisdocument strategieontwikkeling IJsselmeergebied worden er geen problemen voorzien bij uitzakken tot -0,40m NAP voor de vaardiepte met betrekking tot de beroepsscheepvaart, dit mede omdat het huidige winterpeil van het IJsselmeergebied al op NAP-0.40m is uitgelegd (expert vaardiepte en havens RWS). Experts van RWS geven aan dat er een kans is dat bij uitzakken tussen -0,40m NAP en -0,60m NAP problemen voor de beroepsscheepvaart kan ontstaan (-0.60m NAP is het maatgevend laag water (MLW) van het Markermeer-IJsselmeer). Vanaf -0,60m NAP wordt het aannemelijk dat er onvoldoende diepgang aanwezig voor de beroepsscheepvaart met beperkingen van dien.

 De dieptekaarten van de bodem (bathymetriekaarten) van het IJsselmeer en het Markermeer laat zien dat grote delen van het IJsselmeer ruim voldoende diep zijn voor klasse Va en Vb. De geulgebonden beroepsvaart kan problemen ondervinden indien het peil te veel uitzakt. De vaargeulen worden met name smaller bij een peilverlaging. In de ondiepe delen van het IJsselmeer zijn een aantal smalle, diepe vaargeulen aanwezig. In deze vaargeulen ontstaat op een paar punten een knelpunt bij uitzakken. Knelpunten kunnen volgens onderzoek wel optreden op enkele plekken nabij de havens en bij de westelijke, meest ondiepe vaargeul in het Markermeer, vanaf een peil van -0,60m NAP. “Beneden een peil van -0,60m NAP wordt ook gesproken van een buitengewone situatie, daar zijn de vaargeulen niet op ontworpen” (expert vaardiepte en havens RWS). .

In figuur 6 (Kennisdocument strategieontwikkeling IJsselmeergebied) is voor het IJsselmeer en een deel van het Markermeer aangegeven waar de vaargeulen te ondiep worden, bij een diepgang van 2.5m, als het peil uitzakt van -0.30 naar -0.70m NAP. Experts van RWS raadden aan om goed inzicht te krijgen van de afmetingen van de geulen door de Legger Waterstaatswerken te bekijken. Dit is een aanbeveling voor het vervolg.

 Stroomopwaarts treden mogelijk ook problemen op voor de scheepvaart. Dit kan bij het huidige peilregime al optreden in een droog jaar (achtergrond document veiligheid). Dit is echter niet alleen gerelateerd aan de IJsselmeerpeildynamiek, maar vooral ook aan de hoeveelheid rivierafvoer in een droog jaar. Het uitzakken van het IJsselmeer kan dit wel versterken, maar het exacte effect is onzeker. De veranderingen in de riviermorfologie wanneer een deel van het jaar het peil is opgezet kunnen de knelpunten bij IJssel en Vecht mogelijk nog versterken (rapport riviermorfologie, Deltares, 2012; sectie 5.4).

Drempelhoogte schutsluizen

 Op basis van het Kennisdocument strategieontwikkeling IJsselmeergebied worden er geen problemen voorzien bij uitzakken tot -0,40m NAP voor de drempelhoogte van schutsluizen. Bij uitzakken tussen -0,40m NAP en -0,50m NAP bestaat er een risico dat de drempels te ondiep komen te liggen voor de scheepvaart. Vanaf -0,50m NAP wordt dit risico reëel.

De drempelhoogte van de schutsluizen vormt vrijwel direct een risico voor de doorgang van scheepvaart indien het peil verder zal uitzakken, , blijkt uit het ‘Achtergronddocument veiligheid’, opgesteld in het kader van de voorverkenning IJsselmeergebied door Rijkswaterstaat IJsselmeergebied ( 2010): ‘Verlaging van het meerpeil beneden het huidige streefpeil van -0,40m NAP heeft nadelige gevolgen voor de scheepvaart. De sluisdrempels van de Stevin- , Lorentz- Krabbegat-, Houtrib-, Nijkerker-, Roggebot- (inmiddels gesloopt) en Prinses Margriet sluizen zullen mogelijk aangepast moeten worden om scheepvaart mogelijk te houden. De beladingsgraad van schepen zal omlaag moeten bij een geringere vaardiepte.’. Deze informatie is achterhaald.

Experts van RWS raadden aan om in het vervolg uit te gaan van het maatgevend laag water (-0,60 m NAP), zoals beschreven in het bovenstaande.

 Er zijn veel meer sluizen in het IJsselmeergebied ( ca. 50 volgens de inventarisatie van de Atlas van Waterhuishoudkundige Effecten, inlaat- en uitlaatsluizen meegerekend), waarlangs scheepvaartpassage plaatsvind. Niet alle schutsluizen bereiken bij het zelfde peil een knelpunt. Uit de kaarten bij het rapport waterhuishoudkundige effecten IJsselmeergebied blijkt dat in de strategie waarbij het peil uitzakt tot -1m NAP (het enige uitzakscenario in die studie) ongeveer de helft van de schutsluizen geen schepen meer kan schutten omdat de drempel te ondiep ligt.

5.3 Duiding van de effecten

Uitzakken dieper dan -0,30 m NAP leidt tot hinder voor de scheepvaart, maar in het algemeen niet tot onoverkomelijke problemen. Dit treedt pas op als het peil richting -0,60m NAP gaat. Wel blijkt er geen uitputtend beeld van de drempelhoogtes van sluizen te zijn langs het IJsselmeergebied. Het is niet uitgesloten dat er lokaal wel ernstige hinder ontstaat. Omdat gegevens over sluizen in principe zijn vastgelegd in de leggers van de beheerders, is een verdiepingsslag hierop aanbevolen.

Tijdelijk hogere waterstanden betekenen, dat de doorvaarthoogte onder vaste bruggen afneemt. Hierdoor kan sprake zijn van enige hinder voor met name schepen met hoge masten.

Bronnen

 Kennisdocument strategieontwikkeling IJsselmeergebied (DPIJ 2014)

 Voorverkenning Deltaprogramma IJsselmeer, 2010 ‘Achtergrond document veiligheid: Memo Toekomstig Peilbeheer IJsselmeer’.  Deltares 2012; van der Sligte R., Giri S., Riviermorfologie benedenloop IJssel/Vecht bij een meter peilopzet in het IJsselmeer. Kenmerk

1204495-001-VEB-0003.

 Deltares; Maarse M. en Noordhuis R., 2012. Bewerkte bathymetriekaart ‘Effecten van peilstrategieën op de Natura 2000 doelen in het IJsselmeergebied’. Kenmerk1205221-000-VEB-0011.

 Bathymetriekaart IJsselmeergebied van Waterdienst IJsselmeergebied

 Voorverkenning Deltaprogramma IJsselmeer, 2010 ‘Achtergrond document veiligheid: Memo Toekomstig Peilbeheer IJsselmeer’.  MWH, 2010. ‘Atlas van het IJsselmeergebied’ (scheepvaartpassages en recreatieroutes).

 Arcadis; Maarleveld et al, 2011. Gisbestanden op bijlageCD 2 van ‘Atlas van waterhuishoudkundige effecten’. Kenmerk C01014/WATHD/11:22

 Rijkswaterstaat, 2016. ‘Legger Primaire Keringen’.  Rijkswaterstaat, 2014. ‘Legger Rijkswaterstaatswerken’.  Rijkswaterstaat, 2017. ‘Richtlijn Vaarwegen’.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN