• No results found

9 Effecten op natuurwaarden in en rond het IJsselmeergebied

9.1 Beschrijving effecten

Effecten als gevolg van uitzakken peil:

Het uitzakken van het peil tot -50 cm NAP kan leiden tot de volgende effecten op natuurwaarden:

- Verlagen van de grondwaterstand in aan het meer liggende natuurgebieden en daarmee (aanvullende) verdroging van de natuur. - Effecten op de aanwezige plas-dras-habitat: uitzakken leidt mogelijk tot een tijdelijke afname van natte drassige oevers, zeker op de plaatsen

waar geen geleidelijke overgang is van oever naar meer. Effecten als gevolg van opzetten peil

Het verder opzetten van het peil heeft op diverse manieren effect op de aanwezige natuurwaarden in het IJsselmeergebied en Markermeergebied. Gezien de diversiteit aan gebieden en soorten zijn er zowel positieve als negatieve effecten aanwezig, die vaak ook nog tijdsgebonden zijn. We onderscheiden de effecten op hoofdlijnen conform de Natuurtoets peilbesluit IJsselmeergebied (Sweco, 2017):

 Effecten op broedplaatsen van vogels. Veel beschermde vogelsoorten in het IJsselmeergebied broeden langs de oevers in luwe gebieden. Opzet van het peil tijdens de broedperiode kan leiden tot wegspoelen en verdrinken van nesten. Dit speelt vooral in combinatie met windopzet (Sweco, 2017). Moerasbroeders, die broeden in rietgebieden zijn gevoeliger dan grondbroeders, hoewel ook bij deze categorie effecten mogelijk zijn.

 Effecten op de aanwezige plas-dras-habitat: doordat de waterdiepte in het IJsselmeergebied over het algemeen geen geleidelijk verloop kent en het gebied begrensd wordt door dijken kunnen de ondiepe zones niet meeschuiven met de waterdiepte naar hoger gelegen grond. Het gevolg is dat habitattypen kunnen overstromen en verdwijnen.

 Effecten van erosie. Door de verhoogde waterstand en de grotere dynamiek in vooral het IJsselmeer is er een grotere afkalving van oevers, hetgeen tot afnemende oppervlaktes van bepaalde habitats kan leiden.

 Toenemende waterdiepte kan leiden tot effecten op de voedselbereikbaarheid voor sommige vogelsoorten.

9.2 Kwantificering effecten bij waterstand/duur/frequentie

Effecten op basis van uitzakken tot -0,50m NAP Effecten verlagen van de grondwaterstand:

Alleen gebieden direct aan het IJsselmeer / Markermeer zijn mogelijk gevoelig voor verdroging. Gevoelig voor verdroging zijn de natuurgebieden Arkemheempolder en de gebieden direct langs het Gooimeer, langs de Friese Westkust en langs het Zwarte Meer (Deltares/Alterra, 2011). Zowel de natte natuurtypen als de bossen zijn gevoelig voor verdroging. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om schraalgraslanden, veenmosrietlanden, moerasbos en gebieden met een weidevogeldoelstelling (Royal Haskoning, 2012). Langs het Zwarte Meer gaat het ook om kievitsbloemhooilanden.

Uitzakken zal alleen in zeer droge jaren voorkomen en bovenop de al aanwezige droogte in de natuurgebieden door verdamping. Omdat experts de effecten van een dergelijk event, en de mogelijkheden voor herstel achteraf, nog niet goed kunnen inschatten, zijn deze effecten niet meegenomen in het rapport ‘Effecten op Natura2000 doelen’ (Deltares, 2012; sectie 5.9).

Effecten op de aanwezige plas-dras-habitat:

Uitzakken leidt tot een tijdelijke afname van natte drassige oevers, zeker op de plaatsen waar geen geleidelijke overgang is van oever naar meer. Dit heeft een negatief effect op enkele soorten die afhankelijk zijn van de drassige oevers, zoals de noordse woelmuis en de waterspitsmuis. Afhankelijk van de specifieke situatie kunnen ook positieve effecten ontstaan voor genoemde soorten (Sweco, 2017). Vanwege het incidentele en tijdelijke karakter van het uitzakken zijn de effecten op de soorten als geheel beperkt.

Effecten op basis van tijdelijke opzet tot +0,10m NAP Effecten op broedvogels door tijdelijke peilopzet:

Als gevolg van een peilopzet van 30 cm is er mogelijk sprake van directe beïnvloeding van nesten door overstroming. Bij incidentele overstroming tot 10 cm is dit niet het geval (Sweco, 2017). Zeker kan gesteld worden dat het effect toeneemt naarmate de opzet van het peil hoger is.

In combinatie met windopzet neemt de kans op overspoeling van nesten toe. Afhankelijk van de periode waarin een tijdelijke opzet wordt gekozen zijn andere soorten broedvogels kwetsbaar, zie de volgende tabellen voor respectievelijk moerasbroedvogels en grondbroedvogels (Sweco, 2017). Het effect kan dus vrijwel het gehele zomerseizoen plaatsvinden.

Tabel 1: broedperiode moerasbroedvogels in IJsselmeergebied

Soort Broedseizoen Broedhabitat

Roerdomp Maart tot juni Overjarig riet

Bruine kiekendief April tot juni Drogere rietvegetaties

Purperreiger April tot juni Drogere rietvegetaties

Porseleinhoen April tot juli moerasvegetatie van riet, biezen,

zeggen, lisdodden

Snor Eind april tot juli Dichte vegetatie van waterriet

Grote karekiet Half mei tot aug Natte rietvegetaties

Rietzanger Eind april tot juli Overgang van overjarig riet naar

rietruigtes

Tabel 2: broedperiode grondbroedvogels in IJsselmeergebied

Soort broedseizoen broedhabitat

Aalscholver Half feb tot juli Kale grond, korte vegetatie, lage struiken, bomen

Lepelaar Jan tot juli Grond, stenen, lage struiken

Bontbekplevier Begin april tot juli Kale grond Visdief Eind april tot augustus Kale grond

Kemphaan Eind april tot augustus Vochtig schraal grasland Effecten op oevervegetatie, oeverfauna en buitendijks natuurgebied door overstroming:

Doordat de waterdiepte in het IJsselmeergebied over het algemeen geen geleidelijk verloop kent en het gebied begrensd wordt door dijken kunnen de ondiepe zones niet meeschuiven met de waterdiepte naar hoger gelegen grond. In een studie van Deltares (2012) worden voor de meeste indicatoren al bij de kleinste onderzochte peilstijging negatieve effecten gevonden. Van belang hierbij is echter de frequentie en duur waarmee overstroming plaats vindt.

De natuurtoets Peilbesluit IJsselmeergebied (Sweco, 2017) concludeert dat bij beperkte tijdelijke peilopzet (twee weken) er beperkt effect is voor de leefgebieden van bijvoorbeeld ringslang: het voorplantingsgebied van de ringslang bevindt zich boven water, het foerageergebied bestaat deels uit oevervegetatie. De effecten van veranderingen in de waterdiepte zijn hiermee gerelateerd aan het areaal moerasruigtevegetatie dat dient als foerageergebied van de soort. Bij peilopzet zijn de effecten beperkt negatief op het foerageergebied van de soort, bij peiluitzakking zijn de effecten positief. Deze effecten zijn alleen relevant bij beperkte aanwezigheid van oevervegetatie, waar het voorkomen limiterend is.

Voor andere oeversoorten wordt het effect van een opzet tot 10 cm beperkt positief beoordeeld. Het is onbekend of opzet met 30 cm leidt tot grote negatieve effecten.

De groenknolorchis is als kwetsbaar aangemerkt voor overstroming door peilopzet in het rapport “Toetsing natuureffecten flexibel Peilbeheer als onderdeel van de voorkeursstrategie DPIJ” (Deltares 2013). Uit de Natuurtoets Peilbesluit IJsselmeergebied (Sweco 2017) blijkt echter dat de groenknolorchis niet voorkomt in het gebied, waardoor effecten niet aan de orde zijn.

Effecten op erosie door peilopzet:

Door de verhoogde peilopzet kan in combinatie met windopzet een toename aan erosie plaatsvinden van de broedplaatsen van grondbroedvogels. Omdat de effecten pas optreden als de peilopzet samenvalt met windopzet en de duur van de opzet beperkt is zal aanvullende peilopzet mogelijk niet leiden tot ecologisch relevante negatieve effecten op het areaal broedplaatsen. Dit is in ieder geval geconcludeerd bij een tijdelijke opzet tot -10 cm NAP. Vanwege de naar verwachting kortdurende aanvullende peilopzet die slechts zelden zal plaatsvinden (crisissituatie) wordt het effect hier ook beperkt geacht.

Effecten van toenemende waterdiepte door peilopzet:

Door peilopzet ontstaat meer waterdiepte, hetgeen kan leiden tot een afname van waterplanten. Soorten die foerageren op waterplanten/moerasplanten, zoals diverse zoogdieren, vogelsoorten en vissen ondervinden hiermee een negatief effect. Vanwege de korte duur en incidentele frequentie van aanvullend opzetten wordt het effect op de soorten in het algemeen beperkt geacht (Sweco 2017).

9.3 Duiding van de effecten

Uit het bovenstaande blijkt dat de effecten wisselend kunnen zijn tussen verschillende natuurwaarden. Zowel bij opzetten als uitzakken blijven de effecten meestal beperkt, vanwege de korte duur en lage incidentie waarin afgeweken zal worden van de marges van het peilbesluit.

Uitzondering hierop vormen de legsels van diverse soorten broedvogels. Tijdelijke opzet tot +10 cm NAP zal zeker leiden tot een negatief effect op de vogelpopulatie. Hierbij geldt: hoe hoger de opzet, hoe meer nesten zullen worden beïnvloed. Daarbij zullen niet alleen moerasbroedvogels, maar ook grondbroedvogels in toenemende mate last hebben van de peilopzet.

Bronnen

 Arcadis, van de Velde H., van Boetzelaer M., Vroege M., den Braber M., 2011. ‘MER Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk, Definitief concept’. Kenmerk: C02021.000133

 Bureau Waardenburg; Bak A., R.J. Jonkvorst, R.G. Verbeek, J. van der Winden. 2011. Natuurtoets afwijkingen operationeel peilbeheer IJsselmeergebied. Effectbeoordeling Natuurbeschermingswet 1998 en Flora & Faunawet voor Natura 2000 beheerplannen IJsselmeergebied.  Deltaprogramma IJsselmeergebied, Coalitie Natuurlijke Klimaatbuffers en Stichting Blauwe Hart. 2013. Verslag workshop natuurwinst bij

flexibel peilbeheer in het IJsselmeergebied.

 Deltares; Maarse M. en Noordhuis R., 2012. Rapportage en bathymetriekaart ‘Effecten van peilstrategieën op de Natura 2000 doelen in het IJsselmeergebied’. Kenmerk1205221-000-VEB-0011.

 Deltares, Alterra; Maarse M., Harezlak V., Kater E., 2011. ‘Ecologisch optimaal peilbeheer in het IJsselmeergebied en beschikbaar instrumentarium’. Kenmerk: 1202357-000

 Deltares; Maarse M. & R. Noordhuis. 2013. Toetsing natuureffecten flexibel Peilbeheer als onderdeel van de voorkeursstrategie DPIJ.  Deskundigengroep ecologie & natuurwetgeving, voorverkenning lange termijn peilbeheer IJsselmeer, 2010. ‘Ecologische effecten van

diverse peilregimes en mogelijke compenserende of mitigerende maatregelen’.

 Regionaal overlegorgaan IJsselmeer ROIJ; Fleischer F., Vertegaal P. ‘ Visie Roij op peilontwikkeling IJsselmeergebied’ (in ontwikkeling) 2012.

 Rijkswaterstaat Waterdienst; IJ. Zwart & F. Sierdsma. 2012. De strategie voor het DPIJ; hoe om te gaan met de natuurwetgeving.  Royal Haskoning; Zwart, IJ. en Sierdsma, F., 2012. ‘Eindrapport Stap 1 Aanpak 8.2 Effecten binnendijks’.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN