• No results found

Eerste indaging 20

In branche I vragen de baronnen aan koning Noble om hen te wreken (Roq. 455-58), waarop deze Brun opdracht geeft om Renart in te dagen (Roq. 459-60). In de Reinaert

handelt koning Nobel meer uitgesproken volgens feodaal gebruik.94.

Hij roept zijn baronnen bijeen, vraagt hun om raad over de wijze waarop Reinaerts zware misdaad gewroken dient te worden (Lfs. 466-69) en vólgt hun raad (Lfs. 470-77): hij benoemt Bruun tot bode, die de vos moet gaan indagen (Lfs. 478-81). Dat gebeurt officieel en met gebruik van de passende aanspreekvorm: Heere Bruun, dit segghic voer dit

heere, / Dat ghi dese bodscap doet (Lfs. 480-81). De Franse koning spreekt zonder

plichtplegingen (ofschoon niet onhoffelijk): car i alez Brun, biax douz frere (Roq. 460).

Koning Nobel bepaalt niet, als zijn Franse ambtsgenoot, zelf de te nemen stappen. Niet hij maar zijn baronnen komen tot het oordeel om Reinaert te dagvaarden en Bruun als boodschapper te benoemen. De koning voegt zich naar dit oordeel. Tot en met de veroordeling van de vos spelen de baronnen in de Reinaert een veel

dominantere rol bij de besluitvorming dan de baronnen in branche I. Koning Nobel lijkt in nauw overleg met zijn baronnen te regeren. Illustratief hiervoor is het gebruik van de juridische term vangier/wreken (zie ook op Hfdg/190). In de Reinaert zullen koning en baronnen sámen dese groete overdade wreken (vgl. het subject in Lfs. 468 en ook in Lfs. 436). In branche I schijnt de koning alleen te wreken (vgl. Roq. 456).

30

In branche I stelt Noble zijn bode gerust: vos n'averez de lui regart (Roq. 461). Nu heeft Brun na Ysengrins klacht wel aangeboden om Renart te gaan halen (zie Roq. 75-77), zoals Heeroma (1970a:30) aanvoert, maar helemaal begrijpelijk wordt daarmee Nobles opmerking niet. Renart is sindsdien een gevaarlijke moordenaar gebleken; zijn laatste slachtoffer, Copee, is nog maar net begraven, nog wel onder leiding van kapelaan Brun.

Misschien realiseerde Willem zich dit ook. In ieder geval verving hij de geruststellende opmerking van de Oudfranse koning door een uitgebreide

waarschuwing voor Reinaerts kwade gezindheid: Bruun moet van Nobel oppassen voor baraet (Lfs. 483), want Reynaert es fel ende quaet (Lfs. 484). Tot drie keer toe wijst Nobel de beer op Reinaerts kwade praktijken (Lfs. 485, 486-87, 488). Deze waarschuwing ‘werkt’ naar twee kanten. Enerzijds wekt zij spanning op: hoe zal deze indaging verder aflopen? Anderzijds geeft Nobels beroep op zijn boodschappers

om vroet te zijn, hier en elders (zie Lfs. 482, (1032), 1356-57), indirect aan dat de

koning zelf, hoe zijn bodes ook handelen, vroet is.95.

Mede door deze eigenschap is koning Nobel de belangrijkste tegenstander van Reinaert en het best in staat om diens

baraet te doorzien. Des te tragischer natuurlijk dat ook Nobel zich uiteindelijk door

de vos zal laten bedriegen.

40

In branche I aanvaardt Brun de opdracht zonder meer. Dat de beer later in de eik bekneld raakt en mishandeld wordt door de dorpers, is wel een gevolg van zijn begerigheid maar het is toch vooral de ‘verdienste’ van Renart. In de verdietsing wordt meer aandacht besteed aan Bruuns lichtzinnigheid. Nobels vermanende woorden worden door de enigszins geïrriteerde beer in de wind geslagen (Lfs. 489, 494; zie ook Lfs. 498-501). Bruun roept zelfs een vervloeking over zich af indien Reinaert hem ongestraft zal honen (Lfs. 490-93). Als hij later klem zit in de eik en daarna slaag krijgt, is dat meer dan in branche I zijn eigen schuld, want ook een

gewaarschuwd díer telt voor twee.

Drie keer laat Willem in deze context de gedachte uitspreken dat Reinaert de beer zou kunnen honen, te schande zou kunnen maken. (zie Lfs. 488, 491, 501). Hij definieert daarmee Bruuns mogelijke rampspoed vóór alles als verlies van status. Dit denken in termen van eer en schande (zie ook op Hfdg/40-51) ontbreekt in branche I.

41

Door te anticiperen op de afloop van het avontuur laat de verteller zijn publiek zien hoe misplaatst Bruuns overmoed is. Bruun onderschat zijn tegenstander en is zo mede verantwoordelijk voor de rampspoed die hem treft. De anticipatie wekt ook spanning bij het Reinaert-publiek: hoe loopt dit avontuur af?

(60)

De eerste indager gaat op pad. In de Oudfranse tekst onderbreekt de verteller het verslag van Bruns reis om te vertellen over wonderen die hebben plaatsgevonden op Copees graf: Coart genas er van zijn koorts en Ysengrin van zijn oorpijn. Het Oudfranse segment 60 is niet zonder betekenis voor de loop van het verhaal. Enerzijds wordt ermee aangegeven dat Renarts zaak er slecht voor staat. Copee blijkt een heilige te zijn. Nu er wonderen op haar graf plaatsvinden, twijfelt niemand meer aan de slechtheid van haar vervolger en moordenaar. Anderzijds wordt de draak gestoken met de wonderwerking van relieken. Dat de angstkoorts bij Coart na enige tijd verdwijnt, hoeft nog geen gevolg te zijn

van zijn verblijf op Copees graf. Op advies van de ‘heilige’ Roenel (op wiens springlevend gebeente Renart in branche Va zijn onschuldseed moest zweren) komt Ysengrin met een gelogen verhaal over pijn in zijn oor die op het graf van Copee

genas, een verhaal dat alleen dient om de anti-Renartstemming te versterken.96.

Maar segment 60 stoort tevens ‘den geleidelijken gang van het verhaal’, zoals Jonckbloet (1856:CXV) opmerkt. Om preciezer te zijn: het onderbreekt het verslag van Bruns gang naar Maupertuis (vgl. 1eInd/50 en 70). Ik wijs erop dat de twee andere

bodetochten naar Renarts kasteel niet onderbroken worden door de mededeling van gebeurtenissen elders (vgl. 2eInd/40-70; 3eInd/50, 60). Bovendien blijft dit segment los staan van de rest van het verhaal. In het vervolg wordt immers nergens meer gerefereerd aan Copees martelaarschap.

Het is niet ondenkbaar dat de hele passage over de wonderen op Copees graf (60) ontbrak in de oorspronkelijke, autonome versie van branche I (ca. 1179). Een aanwijzing hiervoor leveren Roq. 490-91, verzen die in alle Oudfranse redacties zijn overgeleverd. De wonderen die lijken te bewijzen dat God met Renarts slachtoffer is, worden betreurd door Grinbert, qui por Renart a la cort plaide / entre lui et Tibert

le chat (Roq. 491-92). De gangbare vertaling van deze verzen is als volgt: (Grinbert),

‘die aan het hof voor Renart pleit, samen met Tibert de kater’.97.

Fukumoto (1974:197) wijst er echter op dat noch in branche I noch in de oudere branches Tibert optreedt als verdediger van Renart. Hij interpreteert daarom Roq. 490-91 afwijkend als: (Grinbert) ‘die aan het hof voor Renart pleit (in het geschil) tussen Renart en Tibert’, waarbij Roq. 491 naar branche II zou verwijzen (ik neem aan naar het avontuur waarin Renart door toedoen van Tibert in een klem valt). Aangezien Grinbert nergens in branche I en in de oudere branches voor Renart pleit in verband met een geschil tussen hem en Tibert, acht ik Fukumoto's veronderstelling niet aannemelijk. Misschien is Roq. 491 onderdeel van een latere toevoeging en verwijst het wél naar Tiberts helpende rol in branche X.

Nu wordt de wonderbaarlijke genezing van de haas ook beschreven in Reinhart

Fuchs, de vermoedelijk na 1192 ontstane,98.

Middelhoogduitse bewerking van een zeer vroege verzameling van Oudfranse branches (inclusief branche I). De interpolatie in branche I zou dus van vóór Reinhart Fuchs moeten stammen. Mogelijk is zij ingevoegd door de auteur die branche I continueert in branche Ia (1190-1195). Deze continuator was - getuige de verwijzing in Mar. Ia 1673-78 - bekend met branche

X, die ontstaan zou zijn tussen 1180 en 1190.99.

Terug naar de Middelnederlandse auteur. Uiteraard heeft híj zijn hersenen niet gepijnigd met speculaties over de onoorspronkelijkheid

van 1eInd/60. Maar toch lijkt het mij - in het spoor van Jonckbloet

(1856:CXV-CXVIII) - niet onwaarschijnlijk dat hij het Oudfranse segment als een enigszins storend terzijde heeft opgevat, te licht van toon ook, en daarom niet heeft overgenomen in zijn gedicht.

50

Daarentegen heeft hij het verslag van Bruuns tocht naar Maupertuus (50) sterk uitgebreid: 25 verzen in de Reinaert (Lfs. 497-521) tegen zes verzen in branche I (Roq. 465-67, 494-96).

Arendt (1965) onderscheidt hier in de landschapsbeschrijving van de Reinaert (en elders) een symbolische betekenis: ‘Reynaerts Höhle ist durch drei, jeder für sich schon kaum durchdringbare Schutzgürtel vom Hof abgeschieden: durch einen dunklen Wald, eine Einöde und eine Bergbarriere. Die im Mittelalter so beliebte Dreizahl verwendet Willem hier nicht zufällig; sie symbolisiert die Vollkommenheit der Trennung von Hoftags- und Fuchswelt’ (p. 97).

Los hiervan kan de landschapsbeschrijving althans ten dele teruggaan op elementen uit de voorstelling van de ruimte in branche I. De corresponderende Oudfranse segmenten bevatten alleen nauwelijks aanduidingen van het landschap tussen het hof en Maupertuis. De meeste Oudfranse redacties vermelden een bos (vgl. Mar. 477), dat echter ontbreekt in B en H. In de grondtekst(en) zal Renart waarschijnlijk wél tegenover Brun betoogd hebben dat deze zich de moeite van de afdaling naar Maupertuis had kunnen besparen. Het avaler, dat in alle Oudfranse redacties

voorkomt100.

behalve in B (zie Roq. 521), suggereert de aanwezigheid van gebergte. Wellicht heeft Willem net als de Oudfranse copiist van H de behoefte gevoeld om die suggestie te expliciteren. H 521 (Roq.) luidt: qui cest mont vos fist avaler. Willem vermeldt in Lfs. 552 eveneens een berg. De berg in Lfs. 509 nu zou indirect ontstaan kunnen zijn uit de bergsuggestie in branche I.

Vermoedelijk had Willem ook andere landschapsaanduidingen uit branche I paraat, omdat hij tijdens het bewerken van sommige Oudfranse segmenten kennis etaleert van volgende, nog onbewerkte segmenten (zie bv. op 215a-c, 320-331, 395-405a). Het landschap op Bruuns heenreis vertoont overeenkomst met dat op de terugreis van Grinbert en Renart in 3eInd/350 van branche I. Vertrokken uit Maupertuis,

passeren de das en de vos la monteine, la pleigne en raken de weg kwijt el bois.101.

In vergelijking hiermee is de volgorde der landschappen in 50 van de Reinaert precies omgekeerd, maar Bruun reist ook niet van hol naar hof maar omgekeerd; van hof naar hol.

voorbe-reiding van Reinaerts toekomstige antwoord aan Bruun (zie 120). Doordat nu beschreven wordt hoeveel moeite het Bruun kost om bij Maupertuus te komen, zullen Reinaerts woorden in Lfs. 550-53 extra indruk maken.

70

De beer blijft buiten voor de barbecane, een halfrond verdedigingswerk dat de toegang tot de kasteelpoort beschermt. De verteller in branche I verklaart dit door te wijzen op de lichaamsgrootte van de beer. Dit gegeven wordt in de Reinaert verzwegen, misschien omdat Willem de antropomorfe en dierlijke voorstelling van Reinaerts woning (kasteel én hol) zoveel mogelijk in evenwicht probeert te houden. In de antropomorfe voorstelling is het immers vreemd dat de ene baron vanwege zijn grootte het kasteel van de andere niet zou kunnen betreden. Het gaat de

Middelnederlandse dichter niet om reductie van de dierlijke component zonder meer, getuige de toevoeging van Lfs. 523, waarin wordt meegedeeld dat Bruun op zijn

staart gaat zitten.102.

Dat hij voor de barbecane plaatsneemt en niet ergens anders, lijkt te zijn toegelicht in de ten opzichte van branche I nieuwe mededeling dat Bruun de porte hevet

vernomen / Daer Reynaerd ute plach te gane (Lfs. 520-21). Dit moet wel de poort

van de barbecane zijn, niet de kasteelpoort áchter de barbecane (vanuit Bruuns

gezichtspunt) waarin of waarvoor Reinaert ligt, blijkens Lfs. 535.103.

De mededeling in Lfs. 520-21 nu kan bedoeld zijn om duidelijk te maken dat Bruun zich niet voor de verkeerde poort bevindt als hij even later zijn boodschap uitspreekt. Een kasteel (of: een vosseburcht?) heeft namelijk meerdere poorten.

80a-b

Willem past segment 80 aan en plaatst het anders in het verloop van de handeling dan de Oudfranse auteur. In de Reinaert wordt de aandacht pas op de vos gericht als Bruun zijn boodschap heeft uitgesproken. Mogelijk achtte Willem de uitweiding over Renart die uitrust van zijn ochtendmaal (80) een hinderlijke onderbreking van het verslag van Bruuns tocht (zie 50, 70) en boodschap (zie 90). De Reinaert-dichter slaat segment 80 dus voorlopig over...

90

...en begint met Bruuns boodschap. In de Reinaert maakt Bruun ook werkelijk zijn boodschap bekend: de vos moet mee naar het hof (Lfs. 524-33). In branche I roept Brun Renart op naar buiten te komen en de boodschap van de koning aan te horen (Roq. 511-12). De eigenlijke

inhoud vertelt Brun niet, terwijl in het vervolg Renart toch antwoordt alsof hij op de hoogte is van de boodschap (zie Roq. 522). Deze lacune is in het Middelnederlandse gedicht door Willem opgevuld.

Bruun gebruikt andere bewoordingen dan Nobel toen deze hem de boodschap opdroeg. Nobel heeft immers niet gedreigd Reinaert te zullen radbraken als deze niet verschijnt aan het hof. Men vergelijke de in dit opzicht eveneens ‘eigengereide’

boodschappen van Tibeert (zie 2eInd/110) en Grimbeert (zie 3eInd/80).104.

De drie bodes in branche I handelen anders. Bij de eerste twee bodes is er niet zozeer een verschil in formulering tussen de door de koning opgedragen boodschap en de in aanwezigheid van Renart uitgesproken boodschap; Brun en Tibert ‘vergeten’ eenvoudig de boodschap aan Renart over te brengen. En Grinbert vraagt voor hij als bode vertrekt een brief met het zegel van de koning, welke hij aan Renart ter lezing overhandigt. De tekst van de brief wordt geciteerd (dat is wel het andere uiterste!) door de verteller en blijkt een gedeeltelijke herhaling van Nobles opdracht aan Tibert te zijn (vgl. Roq. 746-52, 1013-22).

Een ander opmerkelijk punt betreft het feit dat de Middelnederlandse boodschappers de vos niet alleen indagen maar hem ook aansporen om meteen met hen mee te komen. Dit laatste ontbreekt in branche I en is volgens Kokott (1982:64, n59) ook in tegenspraak met het middeleeuwse procesrecht. Mogelijk achtte Willem het een noodzakelijkheid dat de bodes Reinaert ook aanmanen om met hen mee te gaan, ten einde waarschijnlijk te maken dat er überhaupt een avontuur met de dagers en gedaagde plaatsvindt. Hij moet het onbevredigend hebben gevonden dat in zijn Oudfranse voorbeeld de dagers bij Renart blijven hangen nadat hun taak volbracht is. In de Reinaert is hun werk nog niet gedaan; zij moeten de vos namelijk ook nog naar het hof begeleiden. Daarom blijven ze wachten en kunnen ze blootgesteld worden

aan Reinaerts scone tale.105.

80a

In dit segment presenteert de verteller in de Reinaert ons de vos voor het eerst rechtstreeks. Hij ligt op zijn gemak, niet zoals Renart in branche I diep in zijn hol en bijkomend van het ochtendmaal, maar voor (in) zijn poort in de zon. Waarschijnlijk

wordt hij door de barbecane aan Bruuns zicht onttrokken.106.

Uit Bruuns vraag Sidi

in huus Reynaert? (Lfs. 524) bleek al dat hij Reinaert niet kan zien.

In branche I wordt verteld dat Renart gegeten heeft - een vette kippepoot - en op zijn gemak uitrust. In combinatie met Renarts reactie op Bruns boodschap (zie

120-140) vormt deze passage een komische tegenstelling: Renart, goed voorzien van

Brun voor als een arme sloeber. Deze tegenstelling lijkt bovendien het Oudfranse publiek duidelijk te maken dat Renart de beer voorliegt. In de verdietsing wordt op deze plaats niet verteld dat Reinaert gegeten heeft. Daarbij kunnen de twee volgende overwegingen een rol gespeeld hebben. Enerzijds beseft het publiek ook zonder te weten of en zo ja wat de vos in werkelijkheid heeft gegeten dat Reinaert in het vervolg (zie 120, 130) niet de waarheid spreekt. Voordat de vos het woord neemt, merkt de verteller namelijk op dat Reinaert diep erover nadenkt hoe hij Bruun te grazen kan nemen (zie 110). En had niet koning Nobel zojuist nog Bruun uitgebreid

gewaarschuwd voor Reinaerts leugens en bedrog (zie 30)? Anderzijds zou men kunnen beweren dat Willem het gegeven van de vos die in alle rust een kip verorbert, wel heeft overgenomen uit segment 80, maar dan heeft hij het op een andere plaats ingepast, namelijk in 415a. Reinaert rooft daar in Lamfroyts verlaten hof een kip en nuttigt die op een rustige plaats; niet in zijn hol zoals in branche I maar up eenen

berch [...] Verre uut allen weghen, / Daer het eenlic was ghenouch. (Lfs. 881-83).

Dit leidt in de Reinaert indirect tot een hernieuwde ontmoeting tussen de vos en Bruun.

Een ander element uit 80 in branche I, te weten de positie van de vos diep in zijn hol, wordt in de Reinaert aangepast en na 90 geplaatst; niet zonder reden.

100-80b

Renarts gezichtsvermogen moet opmerkelijk scherp zijn, wil hij vanaf de bodem van zijn hol en ondanks de barbecane Brun herkennen aan zijn lichaamsgrootte; de beer staat bij la haise (Roq. 508): ‘het traliehek’. Deze wat onwaarschijnlijke voorstelling wordt in de verdietsing aangepast, zowel naar de ruimte als naar de handeling: Reinaert ligt voor in zijn poort (aan het zicht onttrokken door de barbecane), hoort Bruun en herkent hem aan zijn woorden. De aanpassing van de ruimte kan mede ingegeven zijn ter illustratie van Reinaerts voorzichtigheid in het vervolg. Had de vos in branche I zich vóór Bruns komst al teruggetrokken om uit te rusten van de maaltijd (zie 80), in de Reinaert wordt hij door Bruuns komst min of meer verrast. Hij trekt zich terug van de poort naar zijn diepste gewelf (80b), voorzichtigheidshalve en om een plan te smeden.

110

In branche I begint de vos erover na te denken hoe hij zich tegen Brun kan verdedigen

(tanser; Roq. 516). Willem geeft hem een minder defensieve instelling:107.

Reinaert denkt na over sulken raet / Daer hi Bruun, den fellen vraet, / Te scherne mede mochte

Waarschijnlijk betekent te scherne driven hier niet precies ‘de spot drijven’; Lulofs (1983:89) vertaalt ook met ‘te schande brengen’. Het feit dat Reinaert selve bi ziere

eeren bliven (Lfs. 546) wil, alsook de afloop van het avontuur maken inderdaad

genoegzaam duidelijk dat het niet om spot alleen gaat. Reinaert zint op een smadelijke ondergang voor Bruun en probeert te voorkomen dat hij daarvoor aansprakelijk gesteld zal worden.

120

Renart antwoordt dat Bruns opdrachtgever hem zeer veel moeite bezorgd heeft door Brun het hele eind naar Maupertuis te laten afleggen. Er is in het voorafgaande echter nauwelijks ingegaan op de zwaarte van Bruns tocht: de beer gaat op weg (zie Roq. 465-67) en nadat de verteller heeft uitgeweid over wat er ondertussen aan het hof gebeurd is, arriveert Brun bij Maupertuis (zie Roq. 494-96). In totaal worden zes verzen aan de tocht van de boodschapper besteed. Dat is op zich niet onvoldoende maar misschien wat weinig om aannemelijk te maken dat Brun een vermoeiende reis achter de rug heeft. In het Middelnederlandse gedicht zijn daaraan meer aandacht en verzen besteed: Bruun is immers door een bos, door een woeste streek en over een hoge berg getrokken (zie Lfs. 502-12). Willem laat zijn vos echter niet in de eerste plaats op de zwaarte van Bruuns tocht wijzen maar op de overbodigheid van die zware tocht (Lfs. 550-54).

Dat in branche I Renart meedeelt op het punt van vertrekken te staan, is geen verduidelijking van zijn vorige opmerking over de zwaarte van Bruns tocht. In de verdietsing daarentegen wordt het voorafgaande (de overbodigheid van Bruuns tocht) wél toegelicht door het vervolg van Reinaerts antwoord: Ic soude te hove sijn ghegaen

/ Al haddet ghi mi niet gheraden (Lfs. 554-55).

Willem laat Reinaert spelen met de notie ‘raadgeven’. De vos stelt het voor alsof Bruun hem met zijn raad om naar het hof te gaan een goede dienst heeft bewezen, waarvoor dank (vgl. Lfs. 532, 548, 555), terwijl Nobel, die op zijn beurt Bruun beriet (Lfs. 551), de beer een slechte dienst heeft bewezen. Deze voorstelling is uiteraard vleiend voor de beer.

130

In dit segment geeft de vos aan waarom hij ondanks alle goede wil nog niet aan het hof is verschenen. In branche I voert Renart als excuus aan dat hij eerst nog een maaltijd moest gebruiken. Ter motivering volgt hierop een beschrijving van de wantoestanden aan het hof, waar arme lieden nauwelijks iets te eten krijgen. Deze beschrijving is echter zó

uitvoerig dat het point of view verschuift en de verteller achter Renart vandaan komt

en in feite het woord voert.108.

Illustratief zijn Roq. 536-37. Hierin is geen vos meer aan het woord, maar een mens die beschrijft hoe honden het brood uit de handen van de povres home rukken. In Roq. 525-50 ontbreken persoonlijke voornaamwoorden