• No results found

Een leven voor de Surinaamse inheemsen (over André Carolus Cirino)

In document De geest van Waraku (pagina 46-49)

Op 20 mei jongstleden werd hij zestig jaar en bereikte daarmee de

pensioengerechtigde leeftijd: André Carolus Cirino. Een jaardag die amper een rustpunt voor hem betekent, want hij volgt twee maanden lang een cursus

Landschapsplanning aan de Landbouwuniversiteit in Wageningen, Nederland. Geen bigi yari bij vrouw en kinderen dus. Cirino: ‘Dat ik die cursus volg, is geen

buitenissigheid. Mijn vrouw en kinderen zullen wel menig traantje plengen op mijn jaardag. Weet je, wij Surinamers zijn sentimenteel’.

Geen echt groots feest dus en al helemaal geen rustpunt. Dat past ook eigenlijk niet zo goed in het beeld van een man die, klein van postuur, altijd boven op de barricaden heeft gestaan als het ging om de indianen. ‘Indianen’, die term die met zoveel kortzichtigheid door Columbus gegeven is aan de oudste inwoners van Zuid-Amerika, zoals Cirino eens in één van zijn vele kranteartikelen fulmineerde. Dat hij in 1970 twee deeltjes met vertellingen uitbracht onder de titelIndiaanse vertellingen, was vermoedelijk, wat de titel betreft, een concessie aan het grote publiek. Bolivar Editions zou in 1977 de twee deeltjes herdrukken. In latere jaren verschenen felle artikelen van Cirino inDe West. ‘Geknechte indianen, geknechte wereld’ heette die reeks die André Cirino inmiddels tot een typoscript maakte dat op bewerking en uitgave wacht.

André Carolus Cirino werd op 20 mei 1929 geboren te Goede Hoop, een dorpje van ruim veertig murato-karaïben aan de Beneden-Coppename. Murato betekent mulat, dus een vermenging van karaïb en neger in dit geval (ook zambo of karboeger-indiaan genoemd).

Al in het begin van de jaren zestig laat Cirino zich geregeld in

de dagbladen horen, als het gaat om de miskenning van de indiaanse bevolking. In een ingezonden brief in het dagbladDe West schrijft hij in 1964 - niet zonder enige pathetiek: ‘Meneer de redacteur, met belangstelling heb ik de politieke ontwikkelingen van de laatste tijd gevolgd. Ik moge constateren, dat Suriname als één der ontwikkelingslanden met grote haast haar graad van ontwikkeling wil behalen. Hierom juich ik met verblijd hart. Voorwaar, er is schot in de zaak gekomen. De tijd van wijlen Colijn (minister van Koloniën) is waarlijk voorbij. Het apenland van weleer is thans mensenland geworden. De mens die nu in Suriname woont, wil met dynamische stappen vooruit komen. De achterstand van vele passieve jaren moet inno time ingehaald worden. Meneer de redacteur: nieuwe heren, nieuwe wetten. Maar voor de indiaan blijft alles bij het oude. Hiervoor moet toch een reden zijn, nietwaar? De ontwikkelde indiaan is bezig deze vraag en andere vragen aan een grondige studie te onderwerpen. [] Waarom is de indiaan gebleven? Waarom werd er geen acht op hem geslagen? Waarom moet de indiaan uitsterven? Waarom geen steun of voorlichting aan de armsten der armen? Moeten wij met lede ogen toezien, hoe een mooi, kalm en vredelievend volk ten onder gaat?’

In de jaren 1964 tot en met 1968 zet Cirino zijn strijd voort door het vastleggen van karaïbse en arowakse legenden, mythen en sagen. Hij publiceert ze in het ochtendbladDe Ware Tijd onder de naam Jakono Rino, wat betekent Vriend Rino. Later worden die stukken gebundeld in de twee deeltjesIndiaanse vertellingen. Ze zijn geschreven, aldus het voorwoord, in Surinaams-Nederlands, maar daarvan is alleen iets te bespeuren in bepaalde woorden. De verhalen waren tot Cirino gekomen volgens de oeroude weg: via de mond van vrouwen (de vertellers bij de karaïben) en de oren van een luisteraar. Orale literatuur dus, maar toch wel bijgeschaafd en omgezet in een Algemeen Nederlands. De hele wereld van de karaïben en

54

en vooral ook: alle verbindingen tussen die werelden - komen in de twee deeltjes vertellingen aan bod: hoe de sterrenbeelden ontstaan zijn, het vroegere geluk van de indianen en hun zondeval, de pyjaiman, de verschillende geesten, de betrekkingen tussen mens en dier, enzovoorts.

Zestig jaar is natuurlijk het grootste deel van een mensenleven, maar Cirino bruist nog van energie. De cursus die hij nu volgt gaat in op planning op lokaal niveau, gericht op rurale en urbane ontwikkeling. Het is kennis die Cirino van pas zal komen, want wanneer hij in juli naar Suriname terugkeert, wil hij een landbouwproject starten in de buurt van Donderskamp aan de Beneden-Coppename. En ook op cultureel gebied zal Cirino, nu hij bestuursopziener af is, actief blijven. Op basis van zijn vertellingen zal Thea Doelwijt een aantal volksvertellingen schrijven voor een grootschalig project dat door uitgeverij Lemniscaat te Rotterdam in boekvorm zal worden uitgebracht. Cirino zal zelf een bijdrage leveren aan een nieuwe bundel Surinaamse verhalen voor jongeren die binnen afzienbare tijd moet verschijnen. En dan is er nogGeknechte indianen, geknechte wereld dat op bewerking wacht.

Het tij lijkt iets veranderd. Er is nu een indiaanse theatergroep, de groep Epakadono, Nardo Aluman houdt zich bezig met toneelschrijven en met het verzamelen van materiaal voor de Afdeling Cultuurstudies, en hij zorgde ook voor de vertaling van de pyjai-liederen die in 1985 uitkwamen alsAtamygano Warery. Aan die nieuwe waardering voor het cultuurgoed van de Surinaamse inheemsen heeft André Cirino zeker flink bijgedragen. Misschien zelfs zoveel, dat hij er eens over zou moeten denken of in de titel van zijn verzamelde columnsGeknechte indianen, geknechte wereld die ‘indianen’ niet beter kunnen verdwijnen.

Omdat ik ben wat in mij is

In document De geest van Waraku (pagina 46-49)