• No results found

Doel van dit onderzoek was het onderzoeken welke manieren Nederlandse reizigers op dit moment voorgelicht worden over de zoönosen rabiës, leishmania en leptospirose. Daarbij is onderzocht of er wellicht effectievere manieren zijn om reizigers voorlichting te geven over zoönosen. In dit hoofdstuk volgt de reflectie op het onderzoek, de gemeten data en de uiteindelijke resultaten. De meest opvallende punten worden in dit hoofdstuk toegelicht.

Zoönosen

De zoönosen rabiës, leishmania en leptospirose kunnen een gevaar vormen voor de gezondheid van reizigers die vanuit Nederland afreizen naar risicogebieden. Vanuit literatuuronderzoek zijn verschillende statistieken gevonden die aantonen dat het oplopen van een van de zoönosen gevaarlijk is voor reizigers. Reizigers kunnen namelijk ernstig ziek worden of zelfs overlijden aan de zoönose. Dit blijkt uit een onderzoek van Macpherson, Meslin en Wandeler uit 2000. Vanuit het literatuur onderzoek blijkt tevens dat er op het internet voldoende informatie beschikbaar is over de zoönosen rabiës, leishmania en leptospirose.

Minder onderzocht is de precieze incidentie van de drie zoönosen in het buitenland. Alle zoönosen zijn wijdverspreid en daardoor is het moeilijk om exact vast te stellen hoeveel mensen er jaarlijks besmet raken. In Nederland geldt voor alle drie de zoönosen echter wel een meldingsplicht. Op het moment dat een laboratorium een zoönose bij een persoon vaststelt dient het laboratorium en de arts dit te melden aan de GGD. De GGD meldt dit anoniem aan het RIVM en zij beoordelen vervolgens of er landelijke bestrijdingsmaatregelen nodig zijn. Op het moment dat er een internationale dreiging van een uitbraak is dient de informatie aan de WHO doorgegeven te moeten worden. Het is daarom waarschijnlijk dat Nederland registratie van ziektegevallen serieus neemt en zo volledig mogelijk registreert en documenteert.

Huidige voorlichtingsmethoden

Zowel in Nederland als in het buitenland zijn er verschillende organisaties en stichtingen die informatie bieden over zoönosen. Deze organisaties hebben allen een website waar de reiziger terecht kan voor voorlichting over van dier op mens overdraagbare infectieziekten. Dit is verrassend daar volgens een onderzoek van het Centraal Bureau van de Statistiek (2016) tweederde van alle bedrijven geen website heeft. Zij vinden daarvan het volgende: “Digitalisering is de belangrijkste ontwikkeling van de vierde industriële revolutie waar we nu middenin zitten” (RTL Nieuws, 2016, par. 1).

Op een website is het mogelijk om te meten hoeveel unieke bezoekers er per maand de website bezoeken. Zo wordt in hoofdstuk 4.7 benoemd dat de website gezondopreis.nl 500.000 bezoekers op jaarbasis trekt. Het totaal aantal unieke bezoekers in 2017 is helaas niet bekend daar deze gegevens sinds 2009 niet meer gepubliceerd zijn door de organisatie. Het internetgebruik is sindsdien alleen maar gestegen, waardoor dit aantal niet voor dit onderzoek niet als representatief kan worden beschouwd.

Er wordt steeds meer onderzoek gedaan naar veilig reizen vanuit Nederland naar het buitenland en infectieziekten, dit geeft aan dat er steeds meer interesse is op het gebied van voorlichting naar reizigers en de volksgezondheid. Met name op het gebied van voorlichting zijn al veel aanwijzingen dat dit steeds actiever opgepakt wordt door de overheid, maar ook door andere organisaties en stichtingen. Er worden steeds vaker nieuwe initiatieven bedacht om reizigers te behoeden voor de risico’s op infectieziekten.

Ondanks het groeiende bewijs van studies, campagnes en nieuwsberichten op dit gebied blijven onderzoekers voorzichtig met het leggen van de verantwoordelijkheid bij één persoon, een organisatie of de overheid. Uit onderzoeken blijkt namelijk dat er ieder jaar reizigers ziek terugkeren na hun reis en dat voorlichting daarom wellicht explicieter kan, maar ieder onderzoek wijst weer een andere verantwoordelijke aan. Samengevat blijkt uit onderzoeken dat niet alleen de reiziger, maar ook de reisbranche, de vaccinatiecentra en de huisarts verantwoordelijkheid hebben. Dit maakt het lastig om één strategie te bedenken die alle reizigers kan bereiken.

Minder onderzocht is dan ook de exacte rol van de overheid in het geven van voorlichting over zoönosen aan reizigers. Er zijn verschillende instanties die informatie bieden of campagne voeren, maar er staat in de literatuur niet duidelijk beschreven wat de rol is van de Nederlandse overheid. Duidelijk is wel dat de infectieziektebestrijding, zoals reeds aangegeven, dus een taak van de overheid is en dat het RIVM, een Nederlands overheidsinstituut, beoordeeld of er een landelijke bestrijdingsmaatregel nodig is en of er een dreiging van een internationale uitbraak is. Waarschijnlijk heeft de overheid dan ook een grote verantwoordelijkheid in het voorlichten van de reiziger over infectieziekten, maar is deze rol niet tot nauwelijks onderzocht. Uit dit onderzoek kwam wel naar voren dat overheidsorganisaties als de RIVM en de Rijksoverheid een groot bereik hebben wanneer het gaat om het aantal volgers op de eigen social media kanalen. Het bereik van de websites van de organisaties uit hoofdstuk 4.1 is niet gemeten, deze gegevens konden via de websites niet achterhaald worden. Daarbij richtte dit onderzoek zich niet zozeer op de huidige manieren van voorlichting maar nieuwe, wellicht effectievere manieren. Hierdoor, en door gebrek aan tijd, is er geen contact opgenomen met de organisaties uit hoofdstuk 4.1.

Daarnaast zijn er verschillende manieren waarop deze organisaties, naast het hebben van een website, voorlichting bieden. Zo hebben de GGD en de Rijksoverheid een mobiele app uitgebracht waarin de reiziger meer informatie kan vinden over infectieziekten. De app van de Rijksoverheid, 24/7 BZ Reis, is met 100.000 tot 500.000 downloads succesvoller dan de app ‘GGDreistmee’ met 5.000 – 10.000 downloads. Niet bekend is echter op hoeveel telefoons op dit moment de apps nog geïnstalleerd staan. Tevens komen de genoemde statistieken vanuit de Google Playstore en zijn de statistieken in de Apple iTunes store niet te herleiden en afgeschermd voor het publiek. Hierdoor is alsnog niet goed te meten wat reizigers precies met de apps doen. Want: hoe vaak gebruiken zij de apps? En: hoeveel tijd besteden zij per dag in de apps? Maar ook: gebruiken zij de apps daadwerkelijk wanneer zij op reis gaan of zijn, of worden de apps alleen gedownload, een halve minuut bekeken en weer verwijderd? Uit onderzoek van Adobe Digital Insights blijkt bijvoorbeeld dat het aantal mobiele apps dat geïnstalleerd wordt is afgenomen met 38 procent sinds 2014 (Adformatie, 2017). Uit dit onderzoek bleek ook dat mensen minder vaak nieuwe apps plaatsen op hun telefoon en tevens minder gebruik maken van de apps die ze al hebben. Uit een ander onderzoek van App Annie (2017) bleek echter juist dat het gebruik van apps, het aantal downloads van apps en de omzet uit apps juist toegenomen is. Meerdere onderzoeken geven dan ook aan niet exact te kunnen meten hoevaak apps gebruikt worden nadat zij gedownload zijn door de gebruiker. Mede hierdoor is het moeilijk een valide beeld te geven van het gebruik van het daadwerkelijke gebruik van apps. Voor dit onderzoek is er ook gekeken naar het inzetten van social media om reizigers te informeren over zoönosen. Veel van de bedrijven uit hoofdstuk 4.1 maken dan ook gebruik van social media, voornamelijk Facebook en Twitter. Van de 9 onderzochte bedrijven zijn er 7 die hier gebruik van maken. Daar maar van 7 bedrijven de social media statistieken onderzocht is, is het onderzoek niet representatief voor alle organisaties en websites in

Nederland die reisinformatie bieden aan Nederlandse reizigers. Daar er ruim 5,7 miljoen geregistreerde domeinnamen zijn in Nederland en het voor dit scriptieonderzoek onmogelijk is om alle websites na te lopen, is het onderzoek beperkt tot de 9 organisaties zoals genoemd in hoofdstuk 4.1. Deze 9 organisaties zijn gevonden door op zoekmachine Google de zoekwoorden 'reisadvies’ en ‘zoönosen’ te gebruiken. Zoekmachine Google is gebruikt hiervoor, omdat Google op positie 1 staat van gebruikte zoekmachines (iProspect, 2014).

In hoofdstuk 4.6 zijn de verschillende, meest voorkomende social media kanalen nader bekeken. Per kanaal is, doordat er ergens een grens getrokken moet worden, ervoor gekozen om steeds maar één van de social media kanalen van de organisaties uit hoofdstuk 4.1 toe te lichten. Op deze manier is er toch een, alhoewel beperkt, beeld gekregen hoe organisaties content delen via social media en hoeveel mensen dat bereikt. Daarbij is WhatsApp, ondanks dat WhatsApp het meest gebruikt wordt ten opzichte van andere social media kanalen, uitgesloten van het onderzoek daar deze vorm van social media niet ‘blijvend’ online terug te vinden is. Op het moment dat een reiziger informatie deelt over zoönosen met een andere reiziger en dit vervolgens via WhatsApp niet verder deelt met andere social media kanalen zoals Facebook of Twitter, dan is deze informatie niet vindbaar op het internet voor andere reizigers. Daarnaast is er geen literatuuronderzoek vindbaar over het nut van het inzetten van WhatsApp voor het geven van voorlichting.

Gebrek aan voorlichting

Uit een onderzoek van BNR Nieuwsradio in samenwerking met vier alarmcentrales in Nederland bleek dat in 2016 toch nog 15.000 Nederlanders tijdens hun vakantie in het ziekenhuis zijn beland. Er is niet gepubliceerd om welke infectieziekten dit specifiek ging, waardoor niet met zekerheid aangegeven kan worden of dit ook gaat om de zoönosen rabiës, leishmania of leptospirose. Om echter een voorbeeld te geven: in het eerste kwartaal van 2016 zijn er 789.997 personen op reis geweest naar Spanje, een stijging van 25,5% ten opzichte van 2015 (Spanje Vandaag, 2016). Rondom het Middellandse Zeegebied is de parasiet die leishmania overbrengt endemisch. Daar je alleen preventiemaatregelen kunt nemen tegen deze ziekte en er geen vaccinaties zijn, kan aangenomen worden dat al deze reizigers risico lopen op het mee terug brengen van de ziekte naar Nederland.

Effectievere voorlichtingsmethode

Aangenomen werd dat met de huidige manieren van voorlichting geven jaarlijks niet alle Nederlandse reizigers bereikt worden en daarom is er gekeken naar een nieuwe manier om deze reizigers te kunnen bereiken. In hoofdstuk 4 is gebleken dat 7 van de 9 onderzochte organisaties social media inzetten om eigen content op te delen. Tevens is uit een onderzoek van Zweers (2014) gebleken dat bloggersnetwerken in 2006 al op waarde geschat werden vanwege het grote en specialistische publiek dat ze bedienen (Boogert, 2016). Daarnaast blijkt ook dat bloggers gezien worden als stijliconen, trendsetters en vriendinnen. Hierdoor worden interesses en aanbevelingen snel overgenomen door volgers. Ook blijkt dat blogs steeds populairder worden en tevens een groot bereik hebben (Zweers, 2014). Gezien de tijdspanne van dit scriptieonderzoek is er gekozen om alleen de voorlichtingsmethode ‘reisblogs’ verder te onderzoeken. Daarnaast blijkt uit hoofdstuk 4 dat er al veel gedaan wordt aan voorlichting en is het onderzoek daarom gericht op een vorm van media die nog niet actief gebruikt lijkt te worden wanneer het gaat om voorlichting geven over zoönosen. Hier liggen namelijk nog kansen.

Om het statement van Zweers (2014) verder te kunnen onderzoeken is er middels een steekproef contact opgenomen met 20 grote en bekende Nederlandse reisblogs. Deze blogs zijn gevonden door te zoeken op Google, maar ook door eigen blogkennis in te zetten. Meer dan de helft van deze reisblogs heeft voor dit onderzoek hun statistieken bekend willen maken. Van de 20 blogs hebben 11 blogs hun complete statistieken bekend gemaakt, de overige blogs hebben gedeeltelijk de gegevens bekend gemaakt, willen hun statistieken niet bekend maken of hebben geen reactie gegeven op de e-mail uit bijlage I. Bij 10 blogs is vervolgens gezocht op bepaalde zoekwoorden, deze zijn naar eigen inzicht geselecteerd omdat vanuit de literatuur niet gevonden kon worden op welke manier reizigers exact naar informatie zoeken en voornamelijk welke zoekwoorden zij daarbij gebruiken. Op een aantal blogs werd er vervolgens informatie gevonden over rabiës en hondsdolheid. Echter werd op geen van de 10 blogs informatie gevonden over leishmania en leptospirose. Hier liggen dan ook nog kansen voor reisblogs. Er wordt verwacht dat, wanneer reisblogs ingezet zullen worden bij het geven van voorlichting over zoönosen aan reizigers, zij wellicht een groot deel van de reizigers zou kunnen bereiken. Daar zij vaak veel volgers hebben en tevens vaak een groot bereik op social media zouden zij hierin tevens een voorbeeldfunctie aan kunnen nemen. Daarnaast worden grote, maar ook kleine blogs, steeds vaker gevraagd om gesponsorde content te plaatsen. De reisblogs zouden daarom ook een, wellicht betaalde, samenwerking met de overheid, zoals het RIVM of wellicht de GGD, aan kunnen gaan. Zo is het een win-win situatie. Dit kan Peter Kerkhof (2010) bevestigen: “met de komst van social media is de positie van de blogger versterkt, hier zouden organisaties hun voordeel mee moeten doen.

Omdat uit dit, maar ook uit vorige onderzoeken, gebleken is dat blogs betrouwbaar zijn en een groot bereik hebben en omdat er niet voldoende tijd was om andere media te onderzoeken, is besloten om het praktijkonderzoek in hoofdstuk 5 alleen te richten op reisblogs en het bereik daarvan.

In document Reizigers : beperk de risico's! (pagina 66-70)