• No results found

Dit onderzoek heeft inzicht gegeven in de effecten van PBS en de ervaringen van de leerkrachten en leerlingen met deze aanpak. Gebleken is dat de verschillen klein zijn en niet allemaal zijn te relateren aan PBS. Er zijn geen significante verschillen gevonden in het sociale gedrag van de leerlingen, terwijl hier wel veel aandacht voor is geweest vanuit PBS. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat er te weinig aandacht was voor de executieve functies. De executieve functies zijn namelijk belangrijk bij het uitvoeren van sociaal en doelgericht gedrag (Russell, 1999), dus op het moment dat daar meer aandacht voor is bestaat de mogelijkheid dat het sociale gedrag wel verbetert. Daarnaast zijn er veel meer factoren dan alleen de school die invloed hebben op het gedrag van een kind, zoals de relaties uit het microsysteem, oftewel met personen uit de directe omgeving (bijvoorbeeld familie) (Bronfenbrenner, 1992, 2001). Als er in de andere subsystemen uit het bio-ecologisch systeemmodel van Bronfenbrenner niets veranderd, zal het moeilijker zijn om snelle verandering te weeg te brengen in het sociale gedrag van kinderen. Echter, worden de sociale

63 vaardigheden wel al als goed beoordeeld door zowel de leerkrachten als de leerlingen, dus is een verbetering wellicht niet noodzakelijk, maar wel gewenst aangezien het een van de belangrijkste doelen van het onderwijs is (Sugai & Horner, 2009). Het feit dat de schoolsfeer ook als goed beoordeeld wordt is te verklaren doordat positieve sociale relaties in een school zeer stimulerend zijn voor de schoolsfeer (Carter & Pool, 2012; Donkers, 2011). Dit in combinatie met de veiligheid die ervaren wordt, zorgt voor een goed leerklimaat (Brokerhof, 2010).

Er zijn aanbevelingen voor de school geformuleerd om de toepassing van PBS naar een hoger niveau te tillen en daarmee wellicht nog meer positieve resultaten te realiseren in de toekomst. Het zou interessant zijn om een vervolgonderzoek uit te voeren naar de effecten van PBS, aangezien in de internationale effectstudies in de meeste gevallen pas na twee jaar overtuigend positieve effecten naar voren kwamen (Muscott et al., 2008). Hierbij kan gekeken worden naar de effecten van PBS op de leerresultaten, want in het beschreven in internationale onderzoek kwamen op dit punt ook positieve resultaten naar voren. Ook kan er specifiek op de Admiraal de Ruyterschool gekeken worden naar het effect van een betere verbinding tussen PBS, Taakspel en Kiva op het sociale gedrag van de leerlingen. Bovendien kan nagegaan worden of de verwerking van de aanbevelingen de effecten van PBS ten goede komt.

Dit onderzoek heeft echter een aantal beperkingen. Er is ten eerste geen controlegroep gebruikt, waardoor niet met zekerheid te zeggen is of de verschillen toe te schrijven zijn aan PBS of dat dit toe te schijven is aan bij voorbeeld het feit dat alle leerlingen ouder worden. Dit was echter niet mogelijk bij deze onderzoeksopzet, aangezien PBS schoolbreed werd ingevoerd en er geen vergelijkbare school was.

Hierop aansluitend zijn er geen controlevariabelen gebruikt. Hierdoor kan niet gezegd worden of er verschillen zijn die verklaard kunnen worden door andere variabelen, zoals

64 leeftijd, intelligentie, geslacht of andere achtergrondgegevens. Door de interviews kon dit deels ondervangen worden, gezien het feit dat er inzicht in de ervaringen van de leerkrachten is verkregen met betrekking tot de geobserveerde verschillen.

Ten derde is de steekproef die bij dit onderzoek gebruikt is vrij klein. Echter is er een vraag van de school onderzocht en daarom lag de focus specifiek op deze case. Dit gaf de mogelijkheid om diepgaande informatie te verzamelen en zo goed mogelijk aan te sluiten op de school. Aan de andere kant maakt het generalisatie van de kwantitatieve resultaten naar andere scholen nauwelijks mogelijk. Dit is bij het kwalitatieve deel niet het doel en dus geen probleem. Daarvoor zouden er meer scholen in het onderzoek betrokken moeten worden.

Ten vierde had de betrouwbaarheid van de resultaten verhoogd kunnen worden door bij ieder concept uit de deelvragen zowel in te gaan op kwalitatieve als kwantitatieve resultaten. Dat is nu niet gebeurd. Het had van waarde kunnen zijn om een andere, bredere vragenlijst te gebruiken die nog beter aansluit bij de beoogde concepten.

Een vijfde beperking bij dit onderzoek is dat de validiteit van het concept betrokkenheid uit de tweede deelvraag beperkt wordt door het feit dat er geen collectieve betekenisgeving over is. Dit maakt dat de focus van alle respondenten anders is en wellicht niet alle verschillen aan het licht zijn gekomen.

Een zesde en laatste beperking van dit onderzoek is dat er interview-bias en bias in de vragenlijsten opgetreden kan zijn bij het kwalitatieve deel van dit onderzoek, gezien het feit dat alle interviews en focusgroepen door dezelfde persoon zijn afgenomen. De respondenten kunnen bijvoorbeeld sociaal wenselijke antwoorden hebben gegeven. Ook kan er bij de focusgroepen sprake zijn geweest van competitiegedrag of juist het napraten van anderen. Bij de vragenlijsten zouden er items tussen kunnen zitten die voor deze leeftijdsgroep toch te ingewikkeld waren, hoewel hier rekening mee gehouden is door de mogelijkheid te bieden om vragen te stellen.

65 Gezien het feit dat dit onderzoek slechts één schooljaar betrof, moeten de resultaten met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Voor dit moment is dit onderzoek echter wel waardevol voor de Admiraal de Ruyterschool, aangezien het volledig op deze school is toegespitst. Om de school handvatten te geven bij de verdere implementatie van PBS, zijn er aanbevelingen geformuleerd. In de volgende paragrafen zullen zes aanbevelingen voor de school beschreven worden, die de school kan gebruiken om de toepassing van PBS naar een hoger niveau te tillen en daarmee wellicht nog meer verbetering te creëren in de kernwaarden, het sociale gedrag van de leerlingen en de schoolsfeer.

6.1 Aanbeveling 1: Expliciete visie kwaliteitsbewaking

De leerkrachten hebben geen duidelijk beeld van de manier waarop kwaliteitsbewaking kan plaatsvinden. Met andere woorden er zijn geen afspraken gemaakt over de manier waarop gecontroleerd kan worden of PBS wordt uitgevoerd zoals bedoeld. Leerkrachten hebben hier wel ideeën over. Vanzelfsprekend is het voor een optimaal resultaat van belang dat PBS op de juiste manier wordt toegepast, dus daarom wordt aanbevolen dat de school in samenwerking met de PBS-coach afspraken maakt over de kwaliteitsbewaking. De school moet allereerst gecertificeerd worden en dan kan er jaarlijks in samenwerking met de PBS-coach een evaluatie plaatsvinden met behulp van een kwaliteitssysteem. De PBS-coach kan de school hier meer over vertellen. Wellicht zijn hier door de directie of het PBS-team al afspraken over gemaakt. Als dit het geval is, dan wordt aangeraden deze afspraken met het team te delen.

66 Zoals uit dit onderzoek is gebleken, is er geen collectieve betekenisgeving over het begrip betrokkenheid. Bovendien zijn de verschillen tussen betrokkenheid en verantwoordelijkheid niet geheel duidelijk. Aangezien het hier gaat om de kernwaarden van PBS en daarmee dus om de speerpunten van de school, is het van belang dat iedereen weet waar er met PBS aan gewerkt wordt. Daarom is het advies aan de school om tijdens een studiedag nogmaals aandacht te besteden aan deze kernwaarde(n) en overeenstemming te bereiken in de betekenisgeving.

6.3 Aanbeveling 3: Ondersteuning om PBS als kapstok te kunnen gebruiken

Uit dit onderzoek volgt dat veel leerkrachten PBS nog niet zien als kapstok, maar eerder als iets extra’s wat gedaan moet worden. Oorspronkelijk is dit door de school wel bedoeld zo bedoeld. Het doel van de kapstok is om Taakspel en Kiva te verbinden aan PBS en zo de leerkrachten verlichting te bieden. Er is gebleken dat de leerkrachten het moeilijk vinden om zelf Kiva en Taakspel te verbinden aan PBS. Daarom wordt aanbevolen dat de school de leerkrachten daar ondersteuning bij gaat bieden.

6.4 Aanbeveling 4: Verbeteringen en aanpassingen doorvoeren in de regels

De regels blijken nog niet allemaal voor de leerkrachten werkbaar. Zo zijn een aantal regels te specifiek en anderen weer te ruim. Er zijn regels die niet relevant zijn voor alle klassen of niet te controleren zijn. Sommige leerkrachten zouden graag meerdere regels in de week willen hebben of de regels anders vormgeven (klas- en schoolregels). En bovendien missen de leerkrachten regels over sportief spel en de leerlingen willen graag een PBS-regel over voorzichtig met elkaar omgaan. Daarom wordt aanbevolen om met het hele team de PBS-kalender nogmaals te bekijken en vervolgens verbeteringen en aanvullingen door te voeren.

67

6.5 Aanbeveling 5: Meer afstemming en consequentie in toepassing PBS

Uit dit onderzoek is gebleken dat de leerkrachten PBS niet allemaal op dezelfde manier toepassen. Zo bespreekt niet iedereen iedere week de regel, worden de pictogrammen niet door iedereen gebruikt en de gedragslesjes worden ook niet in elke klas gedaan. Bovendien is er geen overeenstemming in het gedrag waar munten voor gegeven wordt. De ene leerkracht geeft ook munten voor oude regels en de ander trekt de huidige regel breder. Aangezien PBS een schoolbrede aanpak is, is het van belang dat hier afstemming over komt, in plaats van dat leerkrachten het op hun eigen manier doen. Bovendien zal er meer continuïteit moeten komen in de uitvoering van PBS. Dit zal de motivatie van de leerlingen ten goede komen.

6.6 Aanbeveling 6: Samenwerken met ouders

Een van de kernprincipes van PBS is dat er nauw wordt samengewerkt met onder meer de ouders (Goei, 2013). Dit gebeurt nu nog vrijwel niet. Dat betekent dat er in het mesosysteem verbeteringen doorgevoerd dienen te worden (Bronfenbrenner, 1992, 2001). De leerkrachten hebben hier zelf al ideeën over, zoals het organiseren van een informatieavond voor ouders. Op het moment dat deze avond met het hele team georganiseerd wordt of op zijn minst het hele team erbij aanwezig is, dan zal dit de afstemming en collectieve betekenisgeving van leerkrachten ook ten goede komen. Het is hierbij nog wel belangrijk dat er gezocht wordt naar mogelijkheden waarop die samenwerking met ouders meer vorm kan krijgen dan alleen het delen van informatie vanuit de school met de ouders.

68